2.10.9.Uitgaande van de standpunten van partijen bestaat de beperkte gemeenschap van goederen uit:
Activa
de woning, staande en gelegen aan de [adres] te [plaats] ;
het saldo op de bankrekening [rekeningnummer 1] ten name van de man;
het saldo op de bankrekening [rekeningnummer 2] ten name van de vrouw;
inboedelgoederen;
1. een tweetal schulden uit hoofde van hypothecaire geldleningen afgesloten bij [maatschappij] onder nummer [lening 1] en nummer [lening 2] .
Wijze van verdeling van de goederengemeenschap
1.
De woning aan de [adres] te [plaats] en de hypothecaire schulden
Vast staat dat partijen op [datum] 2018, dus voor het aangaan van het geregistreerd partnerschap gezamenlijk de woning hebben gekocht voor € 700.000,-.
De vrouw verzoekt om toedeling van de woning aan haar. De man kan daarmee instemmen mits de vrouw de financiële middelen heeft om de woning over te nemen. Zo niet, dan meent de man dat de woning aan een derde verkocht moet worden.
Partijen zijn het er ter zitting over eens geworden dat bij toedeling van de woning aan de vrouw uitgegaan moet worden van een waarde van € 950.000,-.
De vrouw zal de gelegenheid krijgen om de woning aan zich toegedeeld te krijgen. Indien zij de financiering niet rond krijgt, dient de woning zo spoedig mogelijk te worden verkocht.
De rechtbank zal, gelet op het voorgaande, gelasten dat de woning toegedeeld wordt aan de vrouw op voorwaarde dat de vrouw de man doet ontslaan uit de hoofdelijke aansprakelijkheid voor de hypothecaire schuld en onder de verplichting de helft van de overwaarde, onder aftrek van de kosten verband houdende met de overdracht, aan de man te betalen op het moment van overdracht van het aandeel van de man in de woning aan de vrouw. Mocht deze voorwaarde niet worden vervuld dan dient de woning aan een derde te worden verkocht.
2.
Inboedel
Ten aanzien van de inboedel heeft de man gesteld dat partijen deze in onderling overleg zullen verdelen.
De vrouw heeft gesteld dat de inboedel gedurende de samenleving van partijen en het geregistreerd partnerschap door haar is gekocht en betaald vanuit privévermogen. Zij stelt dat de gehele inboedel aan haar behoort en niet valt in de beperkte gemeenschap van goederen. Zij verzoekt te bepalen dat de inboedel van de woning aan de [adres] te [plaats 2] (de rechtbank neemt dat bedoeld wordt: [plaats] ) aan haar toebehoort zonder enige verrekening.
De rechtbank overweegt dat de gemeenschap alle goederen omvat die reeds voor de aanvang van de gemeenschap aan de echtgenoten gezamenlijk toebehoorden, en alle overige goederen van de echtgenoten, door ieder van hen afzonderlijk of door hen tezamen vanaf de aanvang van de gemeenschap tot haar ontbinding zijn verkregen. Artikel 94 lid 8 BW bepaalt dat, indien er tussen de echtgenoten een geschil bestaat aan wie van hen beiden een goed toebehoort en geen van beiden zijn recht op dit goed kan bewijzen, dit goed als gemeenschapsgoed wordt aangemerkt. Dit laatste is aan de orde. De vrouw stelt dat de gehele inboedel haar toebehoort, maar de man heeft dat betwist. Enig bewijsaanbod heeft de vrouw niet gedaan zodat de inboedel als gemeenschapsgoed dient te worden aangemerkt. De rechtbank zal het verzoek van de vrouw dan ook afwijzen.
3.
Saldi op bankrekeningen
De man verzoekt de saldi van de bankrekeningen per peildatum, 25 oktober 2021, bij helfte te verdelen. De vrouw heeft hiertegen geen verweer gevoerd.
De rechtbank zal het verzoek van de man als onbetwist toewijzen.
4.
Personenauto, merk [merk en type] met kenteken [zz-zzz-z]
De rechtbank begrijpt dat tussen partijen niet in geschil is dat de auto, [merk en type] met kenteken [zz-zzz-z] , niet behoort tot de huwelijksgoederengemeenschap.
De vrouw stelt echter dat zij op 19 september 2020 aan de man een bedrag van € 1.000,- heeft overgemaakt, waarmee de man een dag later genoemde auto heeft aangeschaft. De vrouw stelt zich op het standpunt dat de man haar een bedrag van € 1.000,- verschuldigd is.
De rechtbank constateert dat de vrouw nalaat aan te geven op welke titel zij het bedrag aan de man heeft overgemaakt en op welke grond de man haar genoemd bedrag verschuldigd zou zijn. De rechtbank zal het verzoek van de vrouw dan ook afwijzen.
5.
Vergoedingsrechten
Alvorens op de afzonderlijke door de vrouw in dit verband aangevoerde posten in te gaan, wijst de rechtbank partijen nog op het volgende.
De vrouw heeft ter zitting met betrekking tot, naar de rechtbank begrijpt, alle door haar als “vergoedingsrechten” omschreven vorderingen (die hierna onder i tot en met vi besproken zullen worden) aangevoerd dat de grondslag voor al die vorderingen gelegen is in onverschuldigde betaling, in ongerechtvaardigde verrijking, of in de redelijkheid en billijkheid. Zij laat daarbij echter na te stellen op grond van welke feiten, welke van deze grondslagen, bij welke vordering hebben te gelden. Dit betekent dat de rechtbank dit aldus geformuleerde standpunt niet bij haar beoordeling kan betrekken. Voor zover de vrouw bij deze posten nog meer heeft aangevoerd, zal dat hierna aan de orde komen.
i.
Meerinbreng echtelijke woning
De vrouw stelt dat zij ten tijde van de aanschaf van de gezamenlijke woning uit eigen vermogen een bedrag van € 72.065,99 heeft geïnvesteerd in de woning. Zij verwijst hierbij naar een bankafschrift van [datum], waarop een overschrijving staat vermeld van genoemd bedrag aan [notaris] met kenmerk Aankoop [adres] te [plaats] .
De vrouw meent dat haar een vergoeding toekomt gelijk aan haar meerinbreng bij de aankoop van de woning althans 10% van het huidige waarde van de woning.
De man heeft tijdens de mondelinge behandeling verweer gevoerd.
De rechtbank overweegt als volgt.
Dat door de inbreng van de vrouw ten tijde van de verkrijging van de woning een vordering op de man is ontstaan, zoals zij heeft aangevoerd, wordt door de man betwist en kan niet worden vastgesteld. Enige grondslag voor een dergelijke vordering - anders dan dat zij als enige uit privévermogen een deel (10%) van het bij de verkrijging door partijen verschuldigde bedrag aan de notaris heeft overgemaakt - heeft de vrouw niet gegeven. De juistheid van haar stelling kan ook niet gevonden worden in productie 24 nu daaruit niet meer en niet minder blijkt dat de vrouw een bedrag van € 72.065,99 aan de notaris heeft overgemaakt maar daarmee is een vordering op de man niet gegeven. De rechtbank wijst dit verzoek van de vrouw af.
Aflossing
De vrouw stelt dat tot juli 2022 in totaal een bedrag van € 58.613,90 is afgelost op de hypothecaire geldleningen. Zij meent dat haar een vergoeding toekomt van alle door haar gedane aflossingen tot het moment van toedeling van de woning aan haar dan wel verkoop aan een derde. De vrouw stelt dit vergoedingsrecht op € 61.375,60, zijnde 8,14% van de WOZ waarde 20220 van € 754.000,-.
De man heeft tijdens de mondelinge behandeling verweer gevoerd.
De vrouw laat na feiten en omstandigheden aan te voeren op grond waarvan de man dit bedrag aan haar verschuldigd zou zijn. Dat zij deze aflossingen zou hebben voldaan is hiertoe niet voldoende. De rechtbank wijst dit deel van het verzoek van de vrouw af.
Investeringen
De vrouw stelt dat zij de nodige investeringen in de woning heeft betaald, zoals de aanleg van de tuin van € 5.419,88 en zonnepanelen van € 2.000,-. Zij is van mening dat haar een vergoeding toekomt van alle door haar gedane investeringen van in totaal € 7.419.88. De vrouw stelt dit vergoedingsrecht op € 7.690,80, zijnde 1,02% van de WOZ waarde 20220 van € 754.000,-.
De man heeft tijdens de mondelinge behandeling verweer gevoerd.
Door de vrouw zijn geen feiten en omstandigheden aangevoerd op grond waarvan de man dit bedrag aan haar verschuldigd zou zijn. Dat zij deze investeringen zou hebben betaald is hiertoe niet voldoende. De rechtbank wijst dit deel van het verzoek van de vrouw af.
Hypotheekrente
De vrouw voert aan dat zij het aandeel van de man in de hypotheekrente heeft gedragen, waardoor er een vordering op de man is ontstaan in de periode van [datum] tot aanvang geregistreerd partnerschap; dat is [datum] . De vrouw stelt de vordering op
€ 35.000,-.
De man heeft tijdens de mondelinge behandeling verweer gevoerd.
De rechtbank wijst dit verzoek van de vrouw af. De vrouw heeft nagelaten feiten en omstandigheden aan te voeren op grond waarvan de man dit bedrag aan haar verschuldigd zou zijn. Dat zij deze rente zou hebben betaald - ook als dit voor het aangaan van het geregistreerd partnerschap is gebeurd - is hiertoe niet voldoende.
Kosten van de huishouding
In dit kader heeft de vrouw aangevoerd dat de man niet dan wel niet in verhouding heeft bijgedragen in de kosten van de huishouding, waardoor zij een vordering op de man heeft van € 11.216,70.
De man heeft tijdens de mondelinge behandeling verweer gevoerd.
De vrouw heeft geen feiten en omstandigheden gesteld op grond waarvan de man dit bedrag aan haar verschuldigd zou zijn. Dat zij de kosten van de huishouding zou hebben betaald is hiertoe niet voldoende.
Overige vorderingen
Tot slot heeft de vrouw gesteld dat zij kosten en schulden van de man heeft betaald, te weten:
i. de betaling van de auto ( [merk] ) van de man en overige autokosten ad € 3.400,- +
€ 2.130,- + € 1.000,-;
betaalde studiekosten van de man ad € 3.108,60 + € 650,-;
afbetaling gokschuld € 3.500,-;
een computer € 600,-;
overige geleende bedragen € 300,-.
De man heeft tijdens de mondelinge behandeling verweer gevoerd.
De rechtbank wijst dit verzoek van de vrouw af. De vrouw laat ook hier na feiten en omstandigheden aan te voeren op grond waarvan de man dit bedrag aan haar verschuldigd zou zijn. Voor zover de vrouw bedoelt aan te voeren dat zij (een deel van) deze bedragen aan de man heeft geleend, heeft zij daartoe volstrekt onvoldoende gesteld.
De vrouw heeft na afloop van de mondelinge behandeling nog opgemerkt dat alles wat zij “in excess” zou hebben betaald, beschouwd moet worden als een (mondeling overeengekomen) lening aan de man. Als deze opmerking al aangemerkt moet worden als een standpunt met betrekking tot haar vorderingen, dan is dit naar het oordeel van de rechtbank te weinig specifiek en onderbouwd om te betrekken bij de beoordeling van die vorderingen.