ECLI:NL:RBOBR:2023:1277

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
15 maart 2023
Publicatiedatum
20 maart 2023
Zaaknummer
C-01-388574 - HA ZA 22-680
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Nietigheid van dagvaarding wegens onjuiste oproepingsplaats in handelszaak

In deze civiele procedure heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 15 maart 2023 uitspraak gedaan in de zaak tussen de Staat der Nederlanden, vertegenwoordigd door het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat, en een gedaagde partij die niet is verschenen. De eiseres had de gedaagde gedagvaard om te verschijnen in Eindhoven, terwijl het zaaksverdelingsreglement van de rechtbank bepaalt dat partijen hun processtukken in handelszaken tot het moment van de eerste mondelinge behandeling moeten indienen bij het loket in 's-Hertogenbosch. Dit betekent dat de gedaagde partij bij het aanbrengen van de zaak moet worden opgeroepen in 's-Hertogenbosch. De rechtbank heeft de eiseres bevolen het gebrek in de dagvaarding te herstellen, maar de eiseres heeft hiervan geen gebruik gemaakt. Hierdoor heeft de rechtbank de dagvaarding nietig verklaard.

De rechtbank heeft in haar beoordeling verwezen naar artikel 99 lid 1 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, dat de hoofdregel voor de relatieve bevoegdheid in dagvaardingszaken vastlegt. De rechtbank heeft vastgesteld dat, gelet op de vestigingsplaats en woonplaats van de gedaagde, de rechtbank Oost-Brabant bevoegd is. De dagvaarding moet volgens artikel 111 lid 2 sub e Rv het adres van de zittingsplaats vermelden waar de zaak moet worden behandeld. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de dagvaarding onjuist was, omdat de gedaagde niet op het juiste adres was opgeroepen.

Uiteindelijk heeft de rechtbank de dagvaarding nietig verklaard en de eiseres veroordeeld in de proceskosten, die aan de zijde van de gedaagde zijn begroot op nihil. Dit vonnis is openbaar uitgesproken door mr. E.J.C. Adang op 15 maart 2023.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Civiel Recht
Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
zaaknummer / rolnummer: C/01/388574 / HA ZA 22-680
Vonnis van 15 maart 2023
in de zaak van
de publiekrechtelijke rechtspersoon
DE STAAT DER NEDERLANDEN,
MEER BIJZONDER HET MINISTERIE VAN ECONOMISCHE ZAKEN EN KLIMAAT, MEER BIJZONDER DE RIJKSDIENST VOOR ONDERNEMEND NEDERLAND (RVO)
zetelend te 's-Gravenhage,
eiseres,
advocaat mr. E.T. van den Hout te Amsterdam,
tegen
[gedaagde] (MEDE) H.O.D.N. [bedrijfsnaam],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde,
niet verschenen.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit de dagvaarding.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De beoordeling

2.1.
Artikel 99 lid 1 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv) geeft de hoofdregel voor de relatieve bevoegdheid in dagvaardingszaken: bevoegd is de rechter van de woonplaats van de gedaagde, tenzij de wet anders bepaalt. In de artikelen 4 tot en met 13 van de Wet op de rechterlijke indeling is neergelegd van welke gemeenten of provincies een rechtbank het grondgebied omvat. Aan de hand van deze artikelen is na te gaan welke rechtbank relatief bevoegd is. Vervolgens moet in het zaaksverdelingsreglement van de betreffende rechtbank worden nagegaan bij welke zittingsplaats een bepaalde zaak moet worden aangebracht.
2.2.
Gelet op artikel 10 van de Wet op de rechterlijke indeling en de vestigingsplaats en de woonplaats van gedaagde is de rechtbank Oost-Brabant bevoegd.
2.3.
Ingevolge artikel 111 lid 2 sub e Rv vermeldt de dagvaarding het adres van de zittingsplaats waar de zaak moet worden behandeld en, indien de zaak moet worden behandeld in een zittingsplaats waar geen stukken kunnen worden ingediend, het adres waar de stukken kunnen worden ingediend. Op grond van artikel 120 lid 1 Rv moet dit voorschrift op straffe van nietigheid in acht worden genomen. Het zaaksverdelingsreglement (Staatscourant 2019, 57966) van deze rechtbank bepaalt dat partijen hun (proces)stukken in handelszaken tot het moment van de eerste mondelinge behandeling moeten indienen bij het loket in ’s-Hertogenbosch. Daaruit volgt dat gedaagde bij het aanbrengen van de zaak moet worden opgeroepen aan de Leeghwaterlaan 8 te (5223 BA) ’s-Hertogenbosch.
2.4.
In de inleidende dagvaarding heeft eiseres gedaagde gedagvaard om op 4 januari 2023
“te verschijnen op de terechtzitting van de Rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats Eindhoven, alsdan zitting houdende te EINDHOVEN aan het adres Stadhuisplein 4”.Gelet op hetgeen hiervoor onder 2.3. is overwogen, is dat adres dus onjuist.
2.5.
Omdat gedaagde niet is verschenen, heeft de rechtbank op grond van artikel 121 lid 2 Rv een nieuwe roldatum bepaald en eiseres bevolen het gebrek te herstellen. Van deze gelegenheid heeft eiseres geen gebruik gemaakt.
2.6.
Gelet op het bovenstaande zal de rechtbank de dagvaarding nietig verklaren.
2.7.
Eiseres zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van gedaagde worden begroot op nihil.

3.De beslissing

De rechtbank
3.1.
verklaart de dagvaarding nietig;
3.2.
veroordeelt eiseres in de proceskosten, aan de zijde van gedaagde tot op heden begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.J.C. Adang en in het openbaar uitgesproken op 15 maart 2023. [1]

Voetnoten

1.type: KH