In deze civiele procedure heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 15 maart 2023 uitspraak gedaan in de zaak tussen de Staat der Nederlanden, vertegenwoordigd door het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat, en een gedaagde partij die niet is verschenen. De eiseres had de gedaagde gedagvaard om te verschijnen in Eindhoven, terwijl het zaaksverdelingsreglement van de rechtbank bepaalt dat partijen hun processtukken in handelszaken tot het moment van de eerste mondelinge behandeling moeten indienen bij het loket in 's-Hertogenbosch. Dit betekent dat de gedaagde partij bij het aanbrengen van de zaak moet worden opgeroepen in 's-Hertogenbosch. De rechtbank heeft de eiseres bevolen het gebrek in de dagvaarding te herstellen, maar de eiseres heeft hiervan geen gebruik gemaakt. Hierdoor heeft de rechtbank de dagvaarding nietig verklaard.
De rechtbank heeft in haar beoordeling verwezen naar artikel 99 lid 1 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, dat de hoofdregel voor de relatieve bevoegdheid in dagvaardingszaken vastlegt. De rechtbank heeft vastgesteld dat, gelet op de vestigingsplaats en woonplaats van de gedaagde, de rechtbank Oost-Brabant bevoegd is. De dagvaarding moet volgens artikel 111 lid 2 sub e Rv het adres van de zittingsplaats vermelden waar de zaak moet worden behandeld. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de dagvaarding onjuist was, omdat de gedaagde niet op het juiste adres was opgeroepen.
Uiteindelijk heeft de rechtbank de dagvaarding nietig verklaard en de eiseres veroordeeld in de proceskosten, die aan de zijde van de gedaagde zijn begroot op nihil. Dit vonnis is openbaar uitgesproken door mr. E.J.C. Adang op 15 maart 2023.