In deze zaak, die diende voor de Rechtbank Oost-Brabant, heeft de rechtbank op 5 april 2023 uitspraak gedaan in een bevoegdheidsincident. De gedaagde partij heeft zich beroepen op de onbevoegdheid van de rechtbank, stellende dat de UAV 2012 van toepassing is, waarin een arbitragebeding is opgenomen. De eiser betwistte de toepasselijkheid van de UAV 2012 en stelde dat er geen overeenkomst tot arbitrage was gesloten. De rechtbank heeft de overeenkomst tussen partijen onderzocht en geconcludeerd dat de UAV 2012 niet tussen partijen is overeengekomen.
De procedure begon met een dagvaarding en een exceptie van onbevoegdheid, gevolgd door een incidentele conclusie van antwoord. De rechtbank heeft vastgesteld dat de gedaagde partij vorderde dat de rechtbank zich onbevoegd verklaarde, terwijl de eiser dit betwistte. De rechtbank heeft het juridisch kader uiteengezet, waarbij artikel 1022 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering werd aangehaald, dat bepaalt dat de rechter zich onbevoegd verklaart indien een partij zich beroept op een overeenkomst tot arbitrage.
De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen bewijs was dat partijen een overeenkomst tot arbitrage hadden gesloten. De verwijzing naar de UAV 2012 in de werkomschrijving van de architect was niet voldoende om te concluderen dat deze van toepassing was op de aannemingsovereenkomst. De rechtbank heeft de vordering van de gedaagde afgewezen en deze in de proceskosten veroordeeld. De zaak zal op 19 april 2023 weer op de rol komen voor beraad over een mondelinge behandeling.