ECLI:NL:RBOBR:2023:1523

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
5 april 2023
Publicatiedatum
4 april 2023
Zaaknummer
C/01/389046 / HA ZA 23-30
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheidsincident met betrekking tot de toepasselijkheid van de UAV 2012 en arbitragebeding

In deze zaak, die diende voor de Rechtbank Oost-Brabant, heeft de rechtbank op 5 april 2023 uitspraak gedaan in een bevoegdheidsincident. De gedaagde partij heeft zich beroepen op de onbevoegdheid van de rechtbank, stellende dat de UAV 2012 van toepassing is, waarin een arbitragebeding is opgenomen. De eiser betwistte de toepasselijkheid van de UAV 2012 en stelde dat er geen overeenkomst tot arbitrage was gesloten. De rechtbank heeft de overeenkomst tussen partijen onderzocht en geconcludeerd dat de UAV 2012 niet tussen partijen is overeengekomen.

De procedure begon met een dagvaarding en een exceptie van onbevoegdheid, gevolgd door een incidentele conclusie van antwoord. De rechtbank heeft vastgesteld dat de gedaagde partij vorderde dat de rechtbank zich onbevoegd verklaarde, terwijl de eiser dit betwistte. De rechtbank heeft het juridisch kader uiteengezet, waarbij artikel 1022 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering werd aangehaald, dat bepaalt dat de rechter zich onbevoegd verklaart indien een partij zich beroept op een overeenkomst tot arbitrage.

De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen bewijs was dat partijen een overeenkomst tot arbitrage hadden gesloten. De verwijzing naar de UAV 2012 in de werkomschrijving van de architect was niet voldoende om te concluderen dat deze van toepassing was op de aannemingsovereenkomst. De rechtbank heeft de vordering van de gedaagde afgewezen en deze in de proceskosten veroordeeld. De zaak zal op 19 april 2023 weer op de rol komen voor beraad over een mondelinge behandeling.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Civiel Recht
Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
zaaknummer / rolnummer: C/01/389046 / HA ZA 23-30
Vonnis in incident van 5 april 2023
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats] ,
eiser in de hoofdzaak,
verweerder in het incident,
advocaat mr. O. Diemel te Rosmalen,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde in de hoofdzaak,
eiser in het incident,
advocaat mr. J.M.J. Kosman te Mierlo.
Partijen zullen hierna [eiser] en [gedaagde] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding
  • de ‘exceptie van onbevoegdheid tevens voorwaardelijke conclusie van antwoord’
  • de incidentele conclusie van antwoord.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald in het incident.

2.De beoordeling in het incident

De vordering

2.1.
[gedaagde] vordert dat de rechtbank zich onbevoegd verklaart. Op de rechtsverhouding tussen partijen zijn volgens [gedaagde] de UAV 2012 van toepassing. In paragraaf 49 daarvan is bepaald dat geschillen moeten worden beslecht door de arbitragecommissie van de Raad van Arbitrage voor de Bouw. De gewone rechter is daarom niet bevoegd dit geschil te behandelen.
Het verweer
2.2.
[eiser] betwist dat de rechtbank onbevoegd is. Partijen hebben nooit een overeenkomst tot arbitrage gesloten. [eiser] concludeert daarom tot
niet-ontvankelijkheid dan wel afwijzing van het gevorderde in incident met veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten, zoals nader in zijn conclusie omschreven.
Het juridisch kader
2.3.
Artikel 1022 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) bepaalt:
“De rechter, bij wie een geschil aanhangig is gemaakt waarover een overeenkomst tot arbitrage is gesloten, verklaart zich onbevoegd, indien een partij zich voor alle weren op het bestaan van deze overeenkomst beroept, tenzij de overeenkomst ongeldig is.”.
2.4.
De vraag die de rechtbank moet beantwoorden, is of partijen een overeenkomst tot arbitrage hebben gesloten. Om die vraag met ‘ja’ te kunnen beantwoorden, zou de rechtbank - kort gezegd - moeten kunnen vaststellen dat op de rechtsverhouding tussen partijen de UAV 2012 van toepassing zijn. In paragraaf 49 daarvan is, voor zover van belang, bepaald:
“Voor de beslechting van de in deze paragraaf bedoelde geschillen doen partijen uitdrukkelijk afstand van hun recht de tussenkomst van de gewone rechter in te roepen.”
en “Alle geschillen, welke ook - daaronder begrepen die, welke slechts door één der partijen als zodanig worden beschouwd - die naar aanleiding van de overeenkomst of van overeenkomsten, die daarvan een uitvloeisel mochten zijn, tussen opdrachtgever en aannemer mochten ontstaan, worden beslecht door arbitrage overeenkomstig het arbitragereglement van de Raad van Arbitrage voor de Bouw, zoals dit drie maanden voor de dag van aanbesteding luidt.”.
Het oordeel van de rechtbank
2.5.
De rechtbank is van oordeel dat de incidentele vordering moet worden afgewezen, omdat de aangevoerde gronden die vordering niet kunnen dragen. Waarom dat zo is, legt de rechtbank hierna uit.
2.6.
In 2014 besloot [eiser] zijn woning te laten verbouwen en uit te breiden. Hij schakelde daarvoor een architect in, die onder meer de werkomschrijving van
20 september 2014 heeft opgesteld. Deze werkomschrijving bevat een opsomming van de uit te voeren werkzaamheden en daarnaast onder meer de passage: “Op het werk zijn de administratieve voorwaarden zoals vastgesteld in de UAV 2012 van toepassing”. [gedaagde] is gestart met de werkzaamheden omstreeks oktober 2014. Er was op dat moment nog geen door beide partijen geaccordeerde en ondertekende aannemingsovereenkomst. Er zijn vervolgens tussen partijen allerlei discussies ontstaan tijdens het uitvoeren van het werk. Bemiddeling van een derde heeft geleid tot het op papier zetten van de afspraken zoals vastgelegd op
7 april 2015. Tussen partijen staat vast dat dit het enige stuk is dat door beide partijen is geaccordeerd en ondertekend. In de namens [eiser] verzonden bevestiging van die datum (productie 6 bij dagvaarding) staat onder meer: “Onze opdracht is gebaseerd op: De werkomschrijving van 24 (de rechtbank begrijpt: 20) september 2014 (. . .)”. Deze brief is door [eiser] en door [gedaagde] ondertekend.
2.7.
[gedaagde] beroept zich op deze aannemingsovereenkomst van 7 april 2015. Hij stelt zich op het standpunt dat van deze overeenkomst onderdeel uitmaakt de werkomschrijving van 20 september 2014, waar weer in is vermeld dat de UAV 2012 van toepassing zijn.
2.8.
[eiser] betwist dat door aan te voeren dat in deze overeenkomst weliswaar naar diverse documenten wordt verwezen, maar dat betekent volgens hem niet dat die documenten 1-op-1 onderdeel uitmaken van de aannemingsovereenkomst tussen partijen en deze documenten zijn ook nooit door beide partijen geaccordeerd.
2.9.
De rechtbank stelt vast dat gesteld noch gebleken is dat partijen hebben gesproken over (de toepasselijkheid van) de UAV 2012. Ook de schriftelijke aannemingsovereenkomst van 7 april 2015 vermeldt zelf niets over de UAV 2012. In deze overeenkomst wordt wel verwezen naar de werkomschrijving van 20 september 2014. Met [eiser] is de rechtbank van oordeel dat de woorden “is gebaseerd op” niet zonder meer betekenen dat partijen bedoeld hebben de volledige inhoud van de werkomschrijving van 20 september 2014 via de weg van aanbod en aanvaarding tot contractsinhoud te maken. Daarbij speelt een rol dat de werkomschrijving, zoals de titel al zegt, toch vooral bedoeld lijkt te zijn als omschrijving van de uit te voeren werkzaamheden en tussen partijen ook als zodanig is besproken. In de daarop gevolgde werkomschrijving van 7 april 2015 wordt ook niets meer gezegd over de UAV 2012. De enkele mededeling in de werkomschrijving van 20 september 2014 van de architect van [eiser] dat op het werk de UAV 2012 van toepassing zijn, acht de rechtbank niet voldoende om tot toepasselijkheid van de UAV 2012 op de tussen [eiser] en [gedaagde] gesloten aannemingsovereenkomst te concluderen. Voor zover al gesproken zou kunnen worden van een aanbod om onder toepasselijkheid van de UAV 2012 met elkaar zaken te doen, geldt in elk geval dat onvoldoende is gebleken dat [gedaagde] daar toen mee heeft ingestemd.
2.10.
[gedaagde] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten van het incident worden veroordeeld.

3.De beslissing

De rechtbank
in het incident
3.1.
wijst het gevorderde af,
3.2.
veroordeelt [gedaagde] in de kosten van het incident, aan de zijde van [eiser] tot op heden begroot op € 598,00, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in
artikel 6:119 BW over dit bedrag vanaf de veertiende dag na dagtekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
3.3.
veroordeelt [gedaagde] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 173,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat [gedaagde] niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 90,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak,
3.4.
verklaart deze proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad,
in de hoofdzaak
3.5.
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van
19 april 2023voor beraad rolrechter omtrent het bepalen van een mondelinge behandeling.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.J.C. Adang en in het openbaar uitgesproken op 5 april 2023.