In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 11 april 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres en het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) over de vaststelling van de mate van arbeidsongeschiktheid van eiseres per 11 november 2020. Eiseres had in beroep gesteld dat het UWV haar arbeidsongeschiktheid ten onrechte op 43,87% had vastgesteld. De rechtbank heeft in een eerdere tussenuitspraak van 20 mei 2022 vastgesteld dat het UWV in de bezwaarfase ten onrechte had afgezien van een spreekuurcontact met eiseres, wat leidde tot een gebrek in de besluitvorming. Het UWV kreeg de kans om dit gebrek te herstellen, wat resulteerde in een nieuwe beoordeling van de arbeidsongeschiktheid.
De rechtbank heeft in deze einduitspraak geoordeeld dat het UWV het geconstateerde gebrek afdoende heeft hersteld. Eiseres is lichamelijk onderzocht door de verzekeringsarts van het UWV, die aanvullende medische informatie heeft opgevraagd en betrokken bij de beoordeling. De rechtbank concludeert dat het UWV de belastbaarheid van eiseres niet heeft onderschat en dat de geselecteerde functies geschikt zijn voor haar. Eiseres heeft geen overtuigende argumenten aangedragen die de beoordeling van het UWV in twijfel trekken.
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en oordeelt dat het UWV de proceskosten van eiseres moet vergoeden, evenals het griffierecht. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn op de hoogte gesteld van de beslissing. Eiseres kan binnen zes weken na verzending van de uitspraak hoger beroep instellen bij de Centrale Raad van Beroep.