ECLI:NL:RBOBR:2023:1573

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
11 april 2023
Publicatiedatum
6 april 2023
Zaaknummer
21/1039 E
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de arbeidsongeschiktheid van eiseres op basis van de Wet WIA na herstelde uitspraak

In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 11 april 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres en het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) over de vaststelling van de mate van arbeidsongeschiktheid van eiseres per 11 november 2020. Eiseres had in beroep gesteld dat het UWV haar arbeidsongeschiktheid ten onrechte op 43,87% had vastgesteld. De rechtbank heeft in een eerdere tussenuitspraak van 20 mei 2022 vastgesteld dat het UWV in de bezwaarfase ten onrechte had afgezien van een spreekuurcontact met eiseres, wat leidde tot een gebrek in de besluitvorming. Het UWV kreeg de kans om dit gebrek te herstellen, wat resulteerde in een nieuwe beoordeling van de arbeidsongeschiktheid.

De rechtbank heeft in deze einduitspraak geoordeeld dat het UWV het geconstateerde gebrek afdoende heeft hersteld. Eiseres is lichamelijk onderzocht door de verzekeringsarts van het UWV, die aanvullende medische informatie heeft opgevraagd en betrokken bij de beoordeling. De rechtbank concludeert dat het UWV de belastbaarheid van eiseres niet heeft onderschat en dat de geselecteerde functies geschikt zijn voor haar. Eiseres heeft geen overtuigende argumenten aangedragen die de beoordeling van het UWV in twijfel trekken.

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en oordeelt dat het UWV de proceskosten van eiseres moet vergoeden, evenals het griffierecht. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn op de hoogte gesteld van de beslissing. Eiseres kan binnen zes weken na verzending van de uitspraak hoger beroep instellen bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT
Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: SHE 21/1039E
einduitspraak na tussenuitspraak van de enkelvoudige kamer van 11 april 2023 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. J.J.M.C. Jacobs),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, het Uwv
(gemachtigde: mr. B.H.C. de Bruijn).

Inleiding

1. Deze zaak gaat over de vraag of het UWV de mate van arbeidsongeschiktheid van eiseres op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) per 11 november 2020 terecht heeft vastgesteld op 43,87 %.
1.1.
Voor een weergave van het procesverloop tot aan de tussenuitspraak van 20 mei 2022 verwijst de rechtbank naar die tussenuitspraak. [1]
1.2.
In de tussenuitspraak van 20 mei 2022 (de tussenuitspraak) heeft de rechtbank overwogen dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep (B&B) van het UWV in de bezwaarfase ten onrechte van een spreekuurcontact heeft afgezien en dat daarom aan het bestreden besluit een gebrek kleeft. De rechtbank heeft het UWV in de gelegenheid gesteld om het geconstateerde gebrek in het bestreden besluit te herstellen.
1.3.
Het UWV heeft van deze mogelijkheid gebruik gemaakt en heeft bij brief van 14 november 2022, met onderliggend rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep (B&B) van 9 november 2022, gereageerd.
1.4.
Eiseres heeft hierop gereageerd met een brief van 16 december 2022.
1.5.
De rechtbank heeft de zaak toebedeeld aan een andere behandelend rechter. Partijen zijn bij brief van 3 februari 2023 heeft op de hoogte gesteld van de reden daarvan.
1.6.
Het UWV heeft op 1 maart 2023 nog een reactie van de verzekeringsarts B&B van 17 februari 2023 in het geding gebracht.
1.7.
De rechtbank heeft vervolgens bepaald dat een nadere zitting achterwege blijft, omdat geen van de partijen heeft aangegeven behoefte te hebben aan een nadere zitting. De rechtbank heeft vervolgens op 29 maart 2023 het onderzoek gesloten en partijen daarvan met een brief van diezelfde datum in kennis gesteld.

Beoordeling door de rechtbank

2. Deze uitspraak bouwt voort op de tussenuitspraak. De rechtbank blijft bij al wat zij in de tussenuitspraak heeft overwogen en beslist. Het staat de rechtbank niet vrij om terug te komen van zonder voorbehoud gegeven oordelen in de tussenuitspraak. Dit is alleen anders in zeer uitzonderlijke gevallen.
Reactie UWV
3. Het UWV heeft eiseres opgeroepen voor een spreekuur op 2 augustus 2022. Daar heeft de verzekeringsarts B&B eiseres lichamelijk onderzocht. Naar aanleiding van wat daar is besproken en geconstateerd heeft de verzekeringsarts B&B nadere medische informatie opgevraagd bij de behandelend chirurg. Na ontvangst van deze informatie heeft de verzekeringsarts B&B in het rapport van 9 november 2022 -samengevat- toegelicht dat er na het verrichten van lichamelijk onderzoek en beschouwing van de nieuwe medische informatie geen aanleiding is voor een gewijzigd standpunt over de belastbaarheid van eiseres.
Reactie eiseres
4. Eiseres geeft allereerst aan dat de afspraak voor het onderzoek gepland stond op 5 juli 2022. Toen bleek de dat verzekeringsarts B&B de afspraak niet in zijn agenda had staan en kon eiseres onverrichterzake weer naar huis. Na het onderzoek op 2 augustus 2022 heeft het UWV diverse malen uitstel gevraagd voor het indienen van de rapportage. Dit alles zorgde voor stress en onzekerheid bij eiseres. Verder blijft eiseres van mening dat het onderzoek niet zorgvuldig is geweest. Tijdens het spreekuur van 2 augustus 2022 moest zij er echt op aandringen dat een lichamelijk onderzoek werd verricht. Ook heeft de verzekeringsarts B&B niet het juist gewicht genoteerd en heeft hij ten onrechte opgeschreven dat eiseres werd bijgestaan door haar partner. Door dit alles voelde het onderzoek voor eiseres als een “moetje”. Inhoudelijk blijft eiseres – samengevat – bij haar standpunt dat de verzekeringsarts B&B haar beperkingen – met name als gevolg van de buikklachten en de zenuwpijn – heeft onderschat. Ook vindt eiseres het vreemd dat de verzekeringsarts B&B concludeert dat de rugklachten geen rol meer spelen omdat eiseres deze niet meer heeft genoemd.
De beoordeling
Zorgvuldigheid
5. De rechtbank is van oordeel dat het onderzoek van het UWV (nu wel) voldoende zorgvuldig is geweest. Daarvoor is het volgende van belang.
5.1.
De rechtbank is van oordeel dat het UWV het in de tussenuitspraak geconstateerde gebrek afdoende heeft hersteld. Eiseres is alsnog gezien op een fysiek spreekuur alwaar zij ook lichamelijk is onderzocht door de verzekeringsarts B&B. Ook heeft de verzekeringsarts B&B nadere medische informatie opgevraagd en kenbaar bij de beoordeling betrokken. Overigens maakt de rechtbank uit het rapport van de verzekeringsarts B&B van 9 november 2022 op dat het geruime tijd heeft geduurd voordat de bij de chirurg opgevraagde medische informatie werd ontvangen. Dat lijkt de belangrijkste reden te zijn voor de diverse uitstelverzoeken van de zijde van het UWV. De conclusie van de verzekeringsarts B&B vloeit vervolgens logisch voort uit de onderzoeksbevindingen en de rechtbank heeft geen aanleiding voor het oordeel dat er nader onderzoek had moeten worden verricht of dat er bepaalde zaken zijn gemist.
5.2.
Voor zover eiseres stelt dat het onderzoek van de verzekeringsarts B&B een “moetje” was en – zo begrijpt de rechtbank deze beroepsgrond – eigenlijk niets voorstelde, volgt de rechtbank dat niet. In de rapportages van 9 november 2022 en 17 februari 2023 heeft de verzekeringsarts B&B voldoende toegelicht hoe hij zijn onderzoek heeft verricht en waarom hij dat zo heeft gedaan. Daarbij is een verzekeringsarts in beginsel vrij het medisch onderzoek te verrichten op de wijze die naar zijn deskundig oordeel juist is. Daarbij komt nog dat dit onderzoek in belangrijke mate tot dezelfde uitkomsten heeft geleid als waartoe de door eiseres zelf ingeschakelde verzekeringsarts / deskundige E.C. van der Eijk concludeert. Eiseres heeft niet gesteld dat diens onderzoek onzorgvuldig was. Overigens heeft de verzekeringsarts B&B in het schrijven van 17 februari 2023 toegelicht hoe het heeft kunnen gebeuren dat het geplande spreekuurcontact van 5 juli 2022 niet in zijn agenda stond en heeft hij daarvoor excuses gemaakt aan eiseres.
5.3.
Of een medisch onderzoek zorgvuldig is geweest, wordt getoetst aan de onder punt 5 van de tussenuitspraak genoemde criteria uit de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten (Sb). De persoonlijke beleving van eiseres –hoe invoelbaar die ook kan zijn – speelt daarbij geen rol. Dat neemt niet weg dat de rechtbank zich kan voorstellen dat eiseres vanwege de door haar genoemde zaken haar vertrouwen in een zorgvuldige medische beoordeling door het UWV heeft verloren.
Medische beoordeling
6. De rechtbank ziet geen aanleiding voor het oordeel dat het UWV de belastbaarheid van eiseres heeft onderschat. De rechtbank zal hieronder uitleggen waarom zij dat vindt.
6.1.
Voor zover eiseres met de beroepsgrond dat zij volledig arbeidsongeschikt is stelt dat er sprake is van een situatie van geen benutbare mogelijkheden (GBM) volgt de rechtbank eiseres hier niet in. In het Sb zijn criteria opgesteld waaraan moet worden voldaan om te kunnen spreken van GBM. Er moet op de datum in geding sprake zijn van een opname in het ziekenhuis of een instelling, bedlegerigheid, afhankelijkheid van derden bij algemene dagelijkse levensverrichtingen of van onvermogen tot persoonlijk of sociaal functioneren. De primaire verzekeringsarts en de verzekeringsarts B&B hebben in hun rapporten van respectievelijk 19 oktober 2020 en 25 maart 2021 toegelicht waarom eiseres niet aan genoemde criteria voldoet. De rechtbank heeft geen aanleiding om daaraan te twijfelen. Omdat geen sprake is van een situatie van GBM, heeft het UWV terecht een functionele mogelijkhedenlijst (FML) opgesteld.
6.2.
Het UWV is ermee bekend dat eiseres lijdt aan PTSS, migraine, pijnen in het middenrif en gallige gastritis. Om die reden zijn beperkingen opgenomen in de FML. De verzekeringsarts B&B heeft in het rapport van 18 augustus 2021 toegelicht dat de door eiseres ingeleverde medische stukken geen aanleiding geven tot het opnemen van meer of forsere beperkingen. Uit al die stukken volgt immers dat sprake is van pijnklachten in met name het middenrif, maar dat de precieze oorzaak van deze pijnen nog steeds niet duidelijk is. Pijn is subjectief en daarmee moeilijk in maat en getal uit te drukken. Helder is dat eiseres geen pijn ervaart wanneer ze rust. Daarom ziet de verzekeringsarts B&B niet in waarom eiseres niet in staat zou zijn om fysiek en mentaal lichte arbeid te verrichten zonder dat het haar schade toebrengt. In het rapport van 9 november 2022 heeft de verzekeringsarts B&B toegelicht dat ook het lichamelijk onderzoek en de aanvullende medische informatie geen duidelijkheid hebben gegeven over de oorzaak van de (buik)pijnklachten. Maar met het bestaan van die klachten is ook rekening gehouden in de FML.
6.3.
De rechtbank ziet geen reden om aan de toelichting van de verzekeringsarts B&B te twijfelen. Allereerst merkt de rechtbank op dat uit de (aangescherpte) FML die op 25 maart 2021 is vastgelegd door de verzekeringsarts B&B blijkt dat er behoorlijk wat beperkingen zijn aangenomen, zowel op het gebied van persoonlijk/sociaal functioneren als op het fysieke vlak (dynamische handelingen en statische houdingen). Verder merkt de rechtbank op dat de door eiseres zelf ingeschakelde verzekeringsarts /medisch adviseur Van der Eijk in diens rapport van 11 november 2021 aangeeft dat er – op een enkel punt na, waar de rechtbank hieronder verder op in zal gaan – in het dossier geen objectieve medische feiten of omstandigheden aangetroffen zijn die verdergaande beperkingen onderbouwen. Dat ziet dan op de geclaimde beperkingen voor acceptatieproblematiek, migraine, hoofdpijnklachten, wisselende bloedsuikers, lage bloeddruk, gezichtsvelddefect, artroseklachten, pijnklachten in buik en borstholte, en de dumping. Ook ziet Van der Eijk geen aanleiding voor een urenbeperking, omdat niet wordt voldaan aan de in de standaard ‘duurbelastbaarheid in arbeid’ opgenomen criteria. Met wat eiseres zelf heeft aangevoerd over de ernst van haar beperkingen, in haar (aanvullende) beroepschriften en in het schrijven van 16 december 2022, heeft zij naar oordeel van de rechtbank onvoldoende twijfel gezwaaid over de juistheid van de beoordeling door de verzekeringsarts (B&B) en Van der Eijk.
6.4.
Op enkele punten heeft de door eiseres in geschakelde verzekeringsarts / medisch adviseur Van der Eijk twijfels over de beoordeling door de verzekeringsartsen van het UWV, zo blijkt uit diens rapport van 11 november 2021. Dat ziet met name op het feit dat er op dat moment nog geen lichamelijk onderzoek was verricht door de verzekeringsarts B&B. Om die reden waren die bevindingen, met name de fysieke beperkingen, voor Van der Eijk niet toetsbaar, zo heeft hij aangegeven. Inmiddels heeft het lichamelijk onderzoek plaatsgevonden, waardoor dit gebrek is hersteld. De bevindingen die uit het lichamelijk onderzoek zijn gekomen zijn door de verzekeringsarts B&B inzichtelijk en toetsbaar vastgelegd in de rapportage van 9 november 2022. Het is de rechtbank vervolgens gebleken dat eiseres ervoor heeft gekozen om Van der Eijk niet meer op deze bevindingen te laten reageren. Verder heeft Van der Eijk aangegeven aan dat een aanvullende beperking zou moeten worden toegevoegd in de zin dat na één uur fysieke inspanning een rustperiode moet worden opgenomen. Dit omdat uit het dossier duidelijk wordt dat eiseres veel pijn heeft na inspanning. Ook dit doet de rechtbank niet twijfelen aan de juistheid van de beoordeling van de verzekeringsartsen van het UWV. Op de zitting van 21 april 2022 is eiseres bevraagd over op welke items hiermee concreet wordt gedoeld, maar daar kon zij geen antwoord op geven. Verder stelt de rechtbank vast dat in de FML van 25 maart 2021 beperkingen zijn opgenomen op onder andere de items staan, staan tijdens het werk, lopen en lopen tijdens het werk. Zo kan eiseres niet langer dan ongeveer een halfuur achtereen lopen en niet langer dan een kwartier achtereen staan, en deze activiteiten ook slechts een beperkt aantal uren per dag uitvoeren. Omdat eiseres ook beperkt is op veel dynamische handelingen (in rubriek 4 van de FML), is de rechtbank van oordeel dat eiseres, voor zover eiseres in passende arbeid überhaupt in een situatie komt waarbij veel (fysieke) inspanning moet worden geleverd, voldoende rekening gehouden is met afwisseling tussen inspanningen.
6.5.
Eiseres heeft de rechtbank verzocht een onafhankelijk deskundige te benoemen. De rechtbank ziet daar geen aanleiding voor. Er is geen sprake van bewijsnood bij eiseres, omdat eiseres zelf een verzekeringsarts / medisch deskundige heeft ingeschakeld en ook medische informatie van behandelaars in het geding heeft gebracht. Verder heeft de rechtbank geen twijfels over de juistheid van de beoordeling door de verzekeringsartsen van het UWV.
Arbeidskundige beoordeling
7. Uitgaand van de juistheid van de FML die op 25 maart 2021 is opgesteld, ziet de rechtbank geen aanleiding voor het oordeel dat de door de arbeidsdeskundige geselecteerde functies de belastbaarheid van eiseres overschrijden. In het rapport van 28 oktober 2020 en de daarbij horende bijlagen zijn de zogeheten knelpunten van een adequate toelichting voorzien. De arbeidsdeskundige B&B heeft vervolgens in het rapport van 30 maart 2021 toegelicht dat de geselecteerde functies de belastbaarheid van eiseres, ook nadat in bezwaar de FML op enkele punten is aangescherpt, niet overschrijden. De rechtbank ziet geen reden om aan deze toelichting te twijfelen. Eiseres heeft ook geen beroepsgronden ingebracht die specifiek gericht zijn tegen de arbeidskundige onderbouwing van het bestreden besluit. Voor zover eiseres stelt volledig arbeidsongeschikt te zijn op arbeidskundige gronden, volgt uit het voorgaande dat dit niet aan de orde is

Conclusie en gevolgen

8. Uit het voorgaande volgt dat het UWV terecht de mate van arbeidsongeschiktheid van eiseres per 11 november 2020 heeft vastgesteld op 43,87%. Het beroep is dus ongegrond.
8.1.
Aangezien eiseres pas in beroep door een geregistreerde verzekeringsarts B&B is onderzocht, is het bestreden besluit pas in beroep voorzien van een toereikende medische en arbeidskundige onderbouwing. Het bestreden besluit is in zoverre in strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Awb. Deze schending zal onder toepassing van artikel 6:22 van de Awb worden gepasseerd, omdat aannemelijk is dat eiseres hierdoor niet is benadeeld. Ook als het gebrek in het bestreden besluit zich niet zou hebben voorgedaan, zou een besluit met gelijke uitkomst zijn genomen. Verder is eiseres in de gelegenheid gesteld om op de nadere onderbouwing te reageren en heeft zij ook van die mogelijkheid gebruik gemaakt.
8.2.
De toepassing van artikel 6:22 van de Awb geeft aanleiding om het UWV te veroordelen in de proceskosten van eiseres in beroep. De vergoeding wordt met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. De bijstand door een gemachtigde levert 2,5 punten op (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen op de zitting en 0,5 punt voor het indienen van een schriftelijke zienswijze na de tussenuitspraak met een waarde per punt van € 837,-), bij een wegingsfactor 1. Om vergoeding van overige proceskosten is blijkens het dossier niet verzocht. Toegekend wordt daarom in totaal € 2.092,50. Ook moet het UWV het door eiseres betaalde griffierecht vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • draagt het UWV op het griffierecht van € 49,- aan eiseres te vergoeden;
  • veroordeelt het UWV in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 2.092,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.F. Vink, rechter, in aanwezigheid van mr. S.L. Burg, griffier. De uitspraak is in het openbaar geschied op 11 april 2023.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.