ECLI:NL:RBOBR:2023:1646

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
14 april 2023
Publicatiedatum
12 april 2023
Zaaknummer
21/2675
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing WIA-uitkering en beoordeling van medische beperkingen

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Oost-Brabant het beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar aanvraag voor een WIA-uitkering door het UWV. Eiseres had op 14 juli 2021 een aanvraag ingediend, die op 16 juni 2021 werd afgewezen omdat zij meer dan 65% van haar eerdere loon kon verdienen. Het UWV handhaafde deze afwijzing na bezwaar. De rechtbank heeft de zaak op 14 september 2022 behandeld, waarbij eiseres en haar gemachtigde aanwezig waren. De rechtbank heeft vastgesteld dat het UWV zorgvuldig onderzoek heeft gedaan naar de medische situatie van eiseres, die sinds 1 april 2017 als logistiek medewerker werkte en zich op 17 juli 2019 ziek meldde. Eiseres betoogde dat het UWV ten onrechte geen urenbeperking had aangenomen en dat haar beperkingen niet goed waren vastgelegd. De rechtbank oordeelt dat de verzekeringsartsen van het UWV voldoende rekening hebben gehouden met de medische gegevens en dat de afwijzing van de WIA-uitkering terecht was. De rechtbank concludeert dat het beroep ongegrond is, wat betekent dat eiseres geen recht heeft op de WIA-uitkering en geen griffierecht of proceskostenvergoeding ontvangt.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT
Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: SHE 21/2675

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 14 april 2023 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. I. van Barneveld),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(het UWV)
(gemachtigde: E.A.M. Vervoort).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de afwijzing per 14 juli 2021 van haar aanvraag van een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA-uitkering).
1.1.
Het UWV heeft deze aanvraag met het besluit van 16 juni 2021 afgewezen, omdat eiseres meer dan 65% kon verdienen van het loon dat zij verdiende voordat zij ziek werd.
1.2.
Met het bestreden besluit van 28 september 2021 op het bezwaar van eiseres is het UWV bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
1.3.
Het UWV heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift en een rapportage van de verzekeringsarts Bezwaar en Beroep van 2 december 2021.
1.4.
Eiseres heeft nadere stukken ingediend.
1.5.
De rechtbank heeft het beroep op 14 september 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van het UWV.
1.6.
De behandeling van de zaak is op de zitting geschorst, waarna partijen nadere stukken hebben ingediend.
1.7.
Aan partijen is medegedeeld dat de rechtbank het niet nodig vindt om een nadere zitting te houden. Partijen hebben vervolgens niet aangegeven behoefte te hebben aan een nadere zitting.
1.8.
De rechtbank heeft het onderzoek vervolgens op 6 maart 2023 gesloten en partijen daarvan bij brieven van diezelfde datum op de hoogte gesteld.
Feiten
2. Eiseres werkte sinds 1 april 2017 voor ongeveer 24 uur per week als logistiek medewerker. Op 17 juli 2019 heeft zij zich ziek gemeld. Zij is twee jaar ziek gebleven en heeft een WIA-uitkering aangevraagd.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt de afwijzing van de aanvraag van een WIA-uitkering. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden die eiseres heeft aangevoerd.
4. Het beroep is ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Het standpunt van eiseres
5. Eiseres betoogt dat het UWV een urenbeperking had moeten aannemen. Zij vindt dat daarvoor een specifiek dagverhaal maatgevend moet zijn in plaats van dat van een algemene dag. De medisch adviseur van eiseres heeft toegelicht dat een algemeen dagverhaal wordt ingevuld met activiteiten verspreid over verschillende dagen. Dit kan volgens de medisch adviseur de indruk wekken dat men meer doet dan in werkelijkheid. Een gedetailleerd dagverhaal geeft volgens de medisch adviseur een nauwkeurig beeld van het functioneren, mits het representatief is voor het dagelijks functioneren.
Ook vindt eiseres de motivering van de verzekeringsarts B&B niet begrijpelijk, omdat deze volgens haar erkent dat zij energetische beperkingen heeft, maar deze niet volledig vertaalt naar beperkingen in de functionelemogelijkhedenlijst. Zo is ten onrechte geen urenbeperking toegekend. Eiseres wijst er daartoe onder meer op dat zij depressieve klachten en angstklachten heeft. Deze aandoeningen kunnen een verminderde energetische reserve geven. In het bijzonder voert eiseres echter aan dat zij energetische tekorten heeft door haar chronische darmziekte. Zij wijst op de brief van haar MDL-arts die haar moeheid deels heeft toegeschreven aan de chronische ziekte. Verder wijst zij op de CIRscreening van 25 november 2020. Daaruit blijkt dat zij aanzienlijke beperkingen in het dagelijks leven ervoer. Ook wijst zij erop dat zij op het spreekuur bij de medisch adviseur op 20 mei 2022 heeft aangegeven dat zij de afgelopen jaren verschillende life-events heeft doorgemaakt, die van invloed kunnen zijn op de vermoeidheid. Zij stelde daar dat zij inmiddels minder moe was, omdat zij drie jaar thuis zit en haar kind geen baby meer is. Daarom zou de medisch adviseur nu geen urenbeperking meer aannemen, maar rond de datum in geding wel, zowel op energetische gronden als op preventieve gronden. Volgens de medisch adviseur kan colitis ulcerosa, zelfs als de ziekte in remissie is, gepaard gaan met een verlies aan energie. Bovendien gebruikt eiseres dagelijks Pentasa, waarvan bekend is dat het als veel voorkomende bijwerking moeheid heeft. Verder wijst de medisch adviseur erop dat eiseres rond de datum in geding Nutridrink gebruikte omdat ze was afgevallen en ondergewicht had. De medisch adviseur geeft aan dat eiseres in aanmerking kwam voor verlenging van het behandeltraject bij CIR revalidatie omdat er nog te weinig balans was tussen belasting en belastbaarheid. De medisch adviseur wijst er verder op dat eiseres op het spreekuur van 20 mei 2022 heeft aangegeven dat zij rond de datum in geding na lichte activiteiten erg vermoeid was. Zowel de bedrijfsarts als de revalidatiearts hebben aangegeven dat sprake is van overschrijding van de eigen grenzen. In de standaard “Duurbelastbaarheid in arbeid” is vermeld dat dit speelt bij sommige auto-immuunaandoeningen. Een diagnose is bovendien geen voorwaarde om een urenbeperking toe te kennen. Het is voldoende dat een geclaimde beperking plausibel is. Dat is volgens de medisch adviseur het geval, nu eiseres werd behandeld door een MDL-arts, drie psychologen en heeft een revalidatietraject van tien weken gevolgd voor haar vermoeidheidsklachten.
Eiseres is ten onrechte niet beperkt geacht wat betreft deadlines en productiepieken (beoordelingspunt 1.8.4), omdat zij moeite heeft met stressvolle situaties en dit van invloed is op de colitis. Zij wijst op de rapportage van J. de Heer, arts bij het UWV, van 6 juli 2016 die beschrijft dat de MDL-arts heeft geadviseerd stress te vermijden. In de rapportage van de CIR-screening van 25 november 2020 is beschreven dat de buikklachten vooral leken op te spelen bij stress en dat opvlammingen plaatsvonden bij belangrijke levensmomenten. De primaire verzekeringsarts heeft beschreven dat chronische stress vermeden moet worden, omdat dit een negatief effect heeft op het immuunsysteem en de darmaandoening. Op het spreekuur bij de medisch adviseur heeft eiseres aangegeven dat zij niet meer wist wat ze moest doen toen ze met spoed een tillift moest pakken. De medisch adviseur bestrijdt dat deze beperking alleen aan de orde is bij neurologische en psychiatrische ziektebeelden.
Verder voert eiseres aan dat de functies niet passend zijn.
Heeft de besluitvorming zorgvuldig plaatsgevonden?
5.1.
De vereisten waaraan de besluitvorming van het UWV moet voldoen, vloeien voort uit de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten (Sb). Rapporten van verzekeringsartsen moeten blijk geven van een zorgvuldig onderzoek en moeten deugdelijk gemotiveerd, inzichtelijk en consistent zijn. Als een rapport van een verzekeringsarts niet voldoet aan de kwaliteitseisen die in artikel 4 van het Sb zijn neergelegd, kan het bestreden besluit alleen al om die reden geen stand houden.
5.2.
Tegen die achtergrond is de rechtbank van oordeel dat het onderzoek van het UWV voldoende zorgvuldig is geweest. Uit het rapport van de primaire verzekeringsarts van 1 juni 2021 blijkt dat het is dossier, inclusief medische gegevens, is bestudeerd en eiseres die dag is gezien op het spreekuur. De primaire arts heeft met eiseres gesproken over haar klachten, behandeling, medicatie en omstandigheden. De primaire verzekeringsarts heeft eiseres psychisch en lichamelijk onderzocht. Uit het rapport van de verzekeringsarts B&B van 2 augustus 2021 blijkt dat de verzekeringsarts B&B het dossier, waaronder medische gegevens, de bezwaargronden, het verslag van hoorzitting en de ingebrachte medische informatie heeft bestudeerd. De rechtbank heeft geen reden om te oordelen dat de verzekeringsarts B&B aanvullend onderzoek had moeten doen of aanvullende medische informatie had moeten opvragen. Ook eiseres heeft niet vermeld welke vragen de verzekeringsarts B&B nog had moeten stellen. Bij haar oordeel betrekt de rechtbank dat de primaire verzekeringsarts een uitgebreide anamnese, inclusief dagverhaal, heeft opgenomen. De verzekeringsarts B&B stelt dat de verzekeringsarts een standaarddag uit het leven van eiseres rond de datum in geding heeft beschreven. Mogelijk gaat eiseres niet elke dag met haar dochtertje naar de speeltuin, maar ze is altijd zeer intensief met haar dochter bezig. Het dagverhaal geeft volgens de verzekeringsarts B&B een gedetailleerd beeld van het dagelijks functioneren van eiseres. De rechtbank kan dit volgen. Verder is de rechtbank van oordeel dat de rapportages van de verzekeringsartsen geen tegenstrijdigheden bevatten en dat de conclusies van de rapportages logisch voortvloeien uit de onderzoeksbevindingen. Het UWV mocht zich dan ook op deze rapportages baseren.
Is het bestreden besluit inhoudelijk juist?
5.3.
Ter beantwoording van bovenstaande vraag beoordeelt de rechtbank of eiser met wat hij heeft aangevoerd, twijfel heeft doen ontstaan aan de juistheid van de besluitvorming door het UWV, dan wel heeft aangetoond dat die juistheid ontbreekt. De rechtbank oordeelt hierover als volgt.
5.4.
De verzekeringsartsen hebben zich op het standpunt gesteld dat de vermoeidheid die eiseres ervaart niet past bij de al lange tijd met medicatie gestabiliseerde chronische aandoening. De verzekeringsarts B&B heeft erop gewezen dat uit de brief van de MDL-arts van 14 juni 2021 blijkt dat de ernstige pancolitis ulcerosa waarmee eiseres sinds 2015 bekend is, de laatste jaren in remissie is. Ook de verpleegkundig specialist geeft dit aan. Daarnaast heeft de verzekeringsarts B&B erop gewezen dat het calprotectinegehalte normaal is, wat een actieve ontsteking van de dikke darm zo goed als uitsluit. Ook het medicatiegebruik verklaart volgens de verzekeringsartsen de vermoeidheid onvoldoende. De verzekeringsarts B&B geeft aan dat volgens het Farmaceutisch Kompas in 1 tot 10 % van de gevallen moeheid optreedt bij het gebruik van Pentasa. Eiseres heeft overigens bij haar medisch adviseur aangegeven geen bijwerkingen te ervaren. Volgens de MDL-arts kan de chronische vermoeidheid van eiseres deels worden toegeschreven aan haar chronische ziekte. De vermoeidheid kan volgens de verzekeringsarts B&B ook verklaard worden door conditieverlies. De verzekeringsarts heeft erop gewezen dat vermoeidheid ook te maken heeft met het leren accepteren dat zij een chronische ziekte heeft en haar leefstijl bijstellen. De rechtbank kan de verzekeringsartsen hierin volgen en betrekt daarbij dat uit de CIRscreening van 25 november 2020 inderdaad blijkt dat eiseres een vermijdende strategie van handelen hanteert en er een neerwaartse spiraal van vermoeidheid, inactiviteit, spanning, angst voor vermoeidheid en daling van de belastbaarheid is. De verzekeringsarts B&B heeft daarnaast gewezen op het dagverhaal van eiseres. Eiseres heeft bij haar medisch adviseur aangegeven dat zij rond de datum in geding gemiddeld twee keer per maand overdag 45-60 minuten sliep. Volgens de verzekeringsarts B&B is gelet hierop met de lichamelijke beperkingen voldoende rekening gehouden met het energiegebrek. Er was volgens de verzekeringsarts B&B op de datum in geding geen sprake van langdurige intensieve behandeling die maakt dat eiseres structureel minder beschikbaar is voor werk. Ook is volgens de verzekeringsarts B&B geen sprake van een aandoening die gepaard gaat met overschrijding van de eigen grenzen. Daarbij heeft de verzekeringsarts B&B gewezen op de vermijdende strategie van handelen, haar hoge drempel om bepaalde activiteiten te ondernemen en haar enigszins passieve reactiepatroon. De rechtbank kan de verzekeringsarts B&B volgen. De door eiseres ingeschakelde verzekeringsarts F. Sheikkariem motiveert weliswaar waarom een urenbeperking aan de orde kan zijn, gelet op de aandoeningen van eiseres, maar geeft echter niet aan waarom het een en ander onvoldoende ondervangen zou zijn met de reeds door de verzekeringsartsen van het UWV vastgestelde beperkingen in de FML. Dat laatste wordt door de verzekeringsartsen van het UWV wel nadrukkelijk gesteld en de rechtbank ziet dan ook geen aanleiding dat voor onjuist te houden.
5.5.
De primaire verzekeringsarts heeft aangegeven dat eiseres chronische stress moet vermijden. Eiseres heeft vermeld dat zij bij de klantenservice werkte en uit moest zoeken waar producten waren en waarom ze niet op de goede plek waren. Ze ervoer dat als een verantwoordelijkheid voor een probleem dat ze niet zelf had veroorzaakt. Dat was een verantwoordelijkheid die ze niet kon dragen. Het leidde bovendien tot frictie tussen collega’s en dat gaf haar dan weer stress. Ze heeft overwogen om een webshop te beginnen, maar daar zit een klantenservice bij. Ze moet dan omgaan met boze mensen die hun pakketje kwijt zijn en net dat is vermoeiend voor haar. Ze wil niet meer omgaan met boze mensen. De primaire verzekeringsarts heeft haar daarom beperkt geacht wat betreft het werken bij een klantenservice en het omgaan met conflicten. In wat eiseres heeft aangevoerd, ziet de rechtbank geen aanleiding voor het oordeel dat op deze wijze onvoldoende rekening is gehouden met het vermijden van stress. Daarbij betrekt de rechtbank dat volgens de verzekeringsarts B&B in de rapportage van de arts van het UWV van 6 juli 2016 de aard van de stress niet uit de verf komt, maar wel blijkt dat op dat moment sprake was van een arbeidsconflict. In de rapportage van de CIR-screening van 25 november 2020 wordt volgens de verzekeringsarts B&B weliswaar een samenhang beschreven tussen de colitis ulcerosa en stress en alles wat voor eiseres belangrijk is geweest, maar daarbij blijkt evenmin dat juist deadlines of productiepieken de provocerende factoren zijn voor een verergering van de colitis ulcerosa. Ook aan het beschreven voorval op het werk kan de verzekeringsarts B&B niet ontlenen dat eiseres moeite heeft met deadlines of productiepieken, nu de medisch adviseur hier een dreigende paniekaanval zonder relatie met de colitis ulcerosa beschrijft. De rechtbank kan dit volgen. De medisch adviseur geeft aan dat uit de CIR-screening van 25 november 2020 een combinatie van angstklachten, depressieve klachten en problematische vermoeidheid naar voren kwam, met somberheid, schuld en falen en eiseres stressgevoelig was. Na het revalidatietraject was er op 19 februari 2021 weliswaar een lichte verbetering, maar te weinig balans tussen belasting en belastbaarheid. Daarmee acht de medisch adviseur de stressgevoeligheid consistent beschreven. De verzekeringsarts B&B wijst erop dat aan de hand van de bij de CIRscreening gebruikte vragenlijst de diagnose depressieve of angststoornis niet kan worden gesteld en dan ook niet wordt gesteld. De verzekeringsarts B&B geeft aan dat de vragenlijst bovendien 8 maanden vóór de datum in geding én vóór behandeling is afgenomen. De verzekeringsarts B&B wijst er daarbij op dat in de eindevaluatie van 19 februari 2021 wordt vermeld dat de angst- en de stemmingsklachten zijn afgenomen en ook daarbij geen diagnose wordt gesteld. De verzekeringsarts B&B wijst er voorts op dat de passieve en vermijdende coping daarbij als oorzaak van de onbalans tussen belasting en belastbaarheid gezien, maar dat de wijze van coping geen uiting van ziekte is, evenmin als zich zorgen maken over de toekomst. De rechtbank kan, gelet hierop, volgen dat geen beperking is aangenomen op beoordelingspunt 1.8.4.
5.6.
De arbeidsdeskundige heeft de voorbeeldfuncties geselecteerd op basis van de FML. Waar mogelijke overschrijdingen van de belastbaarheid zijn gesignaleerd, heeft de arbeidsdeskundige voldoende en inzichtelijk gemotiveerd dat de functies niettemin geschikt zijn en dat in de FML vastgestelde belastbaarheid niet wordt overschreden. Daarom ziet de rechtbank geen aanleiding voor het oordeel dat de functies niet geschikt zijn. De rechtbank kan dit volgen. Ten overvloede merkt de rechtbank op dat ook als het UWV een beperking op beoordelingspunt 1.8.4 had aangenomen, dat dit slechts in de geselecteerde functie van textielproductiemedewerker (SBC 111160) een kenmerkende belasting oplevert. Ook als die functie zou vervallen, wijzigt de mate van arbeidsongeschiktheid van eiseres niet.

Conclusie en gevolgen

6. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiseres per 14 juli 2021 geen WIAuitkering krijgt. Eiseres krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.F. Vink, rechter, in aanwezigheid van mr. A. Bijleveld, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 14 april 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.