ECLI:NL:RBOBR:2023:1964

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
24 april 2023
Publicatiedatum
25 april 2023
Zaaknummer
C/01/391988 / JE RK 23-502
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • S.P.A. Wensink
  • S.C. van Hout-Jansen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheidsovername in internationale kinderbescherming inzake minderjarige

In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Oost-Brabant op 24 april 2023 uitspraak gedaan in een verzoek tot uitoefening van bevoegdheid op grond van artikel 12 van de verordening Brussel II-ter. Het verzoek is ingediend door de Jeugdrechtbank Antwerpen, die vraagt om de bevoegdheid over de minderjarige [naam minderjarige] over te dragen aan de Nederlandse rechtbank. De kinderrechter heeft vastgesteld dat het verblijf van de moeder en de minderjarige in Nederland niet duurzaam is, wat leidt tot de conclusie dat de rechtbank Oost-Brabant niet beter in staat is om het belang van de minderjarige te beoordelen dan de Belgische Jeugdrechtbank. De kinderrechter heeft daarbij gekeken naar de wisselende verblijfplaatsen van de moeder en de minderjarige, en de betrokkenheid van Belgische instanties bij de situatie van het gezin. De kinderrechter heeft uiteindelijk het verzoek afgewezen, met de mogelijkheid voor de Jeugdrechtbank Antwerpen om opnieuw een verzoek in te dienen indien de omstandigheden wijzigen en het verblijf in Nederland bestendigt.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK OOST-BRABANT

Familie- en Jeugdrecht
Zaaknummer: C/01/391988 / JE RK 23-502
datum uitspraak: 24 april 2023
in de zaak van

RECHTBANK VAN EERSTE AANLEG ANTWERPEN in België,

afdeling Antwerpen, sectie Jeugdrechtbank,
hierna te noemen: de jeugdrechtbank Antwerpen,
over

[naam minderjarige] ,

geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] , België, hierna te noemen: [minderjarige] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:

[naam moeder] ,

wonende in [verblijfplaats] ,
hierna te noemen: de moeder.

Het procesverloop

De kinderrechter heeft kennis genomen van de beschikking van de Jeugdrechtbank Antwerpen van 23 maart 2023 en het verzoek op grond van artikel 12 Brussel II-ter van de Belgische Centrale Autoriteit van 23 maart 2023, beide door de rechtbank ontvangen via de liaisonrechter Internationale Kinderbescherming op 7 april 2023.

De feiten

De kinderrechter heeft te weinig informatie om vast te stellen wie het gezag uitoefent over [minderjarige] . De kinderrechter gaat er vooralsnog van uit dat het gezag over [minderjarige] alleen wordt uitgeoefend door de moeder.
Sinds [datum] is de Jeugdrechtbank Antwerpen betrokken bij [minderjarige] .
[minderjarige] woonde voorheen met haar moeder in België. [minderjarige] heeft van [periode] (tot [maand] 2022 met haar moeder) bij de tante (moederszijde) en oom in Nederland verbleven. Van [periode] heeft [minderjarige] in een pleeggezin in België verbleven. [minderjarige] verblijft sinds [datum] 2023 bij haar tante (moederszijde) en oom in [plaats] (hierna: de pleegouders).
De moeder verblijft sinds [maand] 2023 in een noodopvang in [verblijfplaats] , Nederland.

Het verzoek

De Jeugdrechtbank Antwerpen verzoekt de rechtbank Oost-Brabant om haar bevoegdheid over [minderjarige] op grond van artikel 12 van de verordening 2019/1111 betreffende de bevoegdheid, de erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen in huwelijkszaken
en inzake de ouderlijke verantwoordelijkheid, en betreffende internationale kinderontvoering (hierna: Brussel II-ter), uit te oefenen.

De beoordeling

Een bevoegd gerecht van een lidstaat kan een procedure overdragen naar een onbevoegd gerecht van een andere lidstaat waarmee het kind een bijzondere band heeft indien het gerecht van de aangezochte lidstaat beter in staat is om het belang van het kind in deze specifieke zaak te beoordelen (artikel 12 Brussel II-ter).
Relatieve bevoegdheid rechtbank Oost-Brabant
In zaken betreffende minderjarigen is bevoegd de rechter van de woonplaats of, bij gebreke van een woonplaats in Nederland, van het werkelijk verblijf van de minderjarige (artikel 265 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering). De woonplaats van de minderjarige is een afgeleide woonplaats; de minderjarige volgt op grond van artikel 1:12 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) de woonplaats van diegene die het gezag over hem of haar uitoefent. Ingevolge artikel 1:10 BW bevindt de woonplaats van een natuurlijk persoon zich te zijner woonstede. De kinderrechter constateert dat de moeder wisselende verblijfplaatsen heeft en sinds kort in de daklozenopvang in [verblijfplaats] verblijft. De vraag is of dit verblijf duurzaam is. De kinderrechter constateert dat de moeder geen woonstede heeft in Nederland en is van oordeel dat de rechtbank Oost-Brabant relatief bevoegd is om van dit verzoek kennis te nemen, nu het werkelijk verblijf van [minderjarige] in [plaats] is.
Inhoudelijke beoordeling
De kinderrechter dient als eerste te beoordelen of [minderjarige] een bijzondere band heeft met Nederland. Volgens het vierde lid van artikel 12 Brussel II-ter is er sprake van een bijzondere band indien het kind in het verleden zijn of haar gewone verblijfplaats had in Nederland, het kind een Nederlands onderdaan is of indien een van de ouders in Nederland woont. Aangezien [minderjarige] , net als haar moeder, de Nederlandse nationaliteit heeft, staat voor de kinderrechter vast dat [minderjarige] een bijzondere band heeft met Nederland.
De kinderrechter dient vervolgens te beoordelen of zij beter in staat is om het belang van [minderjarige] te beoordelen dan de Belgische rechter. De jeugdrechtbank Antwerpen stelt zich op het standpunt dat de Nederlandse rechter beter in staat is om het belang van [minderjarige] te beoordelen omdat zowel [minderjarige] als de moeder in Nederland verblijven. De kinderrechter is echter van oordeel dat het verblijf van [minderjarige] en de moeder in Nederland pas sinds kort is en dat op dit moment niet duidelijk is of dit verblijf duurzaam is.
De moeder verblijft sinds [maand] 2022 in een daklozenopvanglocatie in Nederland. Het is niet duidelijk hoe bestendig haar verblijf in Nederland zal zijn, gelet ook op de wisselingen in woonverblijf de afgelopen maanden. De moeder woonde voordat zij op de opvanglocatie kwam al twaalf jaar in België. De moeder is zwanger van de vader van [minderjarige] , die in België woont. Bovendien heeft moeder nog twee kinderen die in België wonen. Hoewel moeder te kennen geeft in Nederland te willen verblijven, is het niet voorzienbaar of de moeder dit ook daadwerkelijk duurzaam zal gaan doen.
Voorts geldt dat [minderjarige] in 2022 voor de duur van drie maanden bij de pleegouders in Nederland heeft verbleven. De [instelling] is betrokken geweest om toezicht te houden en begeleiding te bieden. De [instelling] is ook bij de pleegouders thuis geweest. Na drie maanden hebben de pleegouders aangegeven niet langer voor [minderjarige] te kunnen zorgen. [minderjarige] is vervolgens in [maand] 2022 geplaatst in een pleeggezin via pleegzorg [plaats] . De pleegouders hebben zich nadien gemeld bij de [instelling] en het aanbod gedaan dat [minderjarige] volledig bij hen kan verblijven, voor zolang het nodig is. Ten tijde van het verzoek van de Jeugdrechtbank Antwerpen verblijft [minderjarige] sinds [datum] 2023 opnieuw bij de pleegouders. Gezien de wisselende houding van de pleegouders in het verleden, is het voor de kinderrechter onduidelijk of het verblijf van [minderjarige] in Nederland voor lange duur zal zijn. De jeugdrechtbank heeft de [instelling] opdracht gegeven om een voltijds verblijf van [minderjarige] bij de pleegouders te verkennen en uit te werken. Dit onderzoek is, voor zover de kinderrechter bekend, nog niet uitgevoerd. De plaatsing van [minderjarige] in Nederland is nog erg pril en als de plaatsing niet zou slagen, zal [minderjarige] naar verwachting terug gaan naar België.
Daarbij komt dat het [instelling 2] in België bovendien al voor de geboorte van [minderjarige] bij de moeder en [minderjarige] is betrokken, gevolgd door de Jeugdrechtbank Antwerpen en de [instelling] . De Belgische instanties zijn derhalve goed op de hoogte van de situatie van het gezin.
Dit alles maakt dat de kinderrechter van de rechtbank Oost-Brabant zich niet beter in staat acht om het belang van [minderjarige] te beoordelen dan de Jeugdrechtbank Antwerpen. De rechtbank Oost-Brabant accepteert daarom de bevoegdheid zoals aan haar verzocht op grond van artikel 12 Brussel II-ter niet. Indien het verblijf van de moeder en/of [minderjarige] in Nederland bestendigt, kan dit de situatie doen veranderen. Het staat de Jeugdrechtbank Antwerpen vrij om opnieuw een verzoek te doen indien de omstandigheden zijn gewijzigd en het verblijf in Nederland is bestendigd.

De beslissing

De kinderrechter:
aanvaardt de bevoegdheid over [naam minderjarige] niet en wijst het daartoe strekkende verzoek van de jeugdrechter van de Jeugdrechtbank Antwerpen af.
Deze beschikking is gegeven door mr. S.P.A. Wensink, kinderrechter, en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. S.C. van Hout-Jansen als griffier op 24 april 2023.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het gerechtshof
’s-Hertogenbosch.