In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 18 januari 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser en het UWV over de vaststelling van de mate van arbeidsongeschiktheid van eiser op 11,42% per 13 april 2021. Eiser, die zich ziek had gemeld vanwege psychische klachten, was het niet eens met deze vaststelling en voerde aan dat er onvoldoende rekening was gehouden met zijn beperkingen. De rechtbank heeft de procedurestappen uiteengezet, waaronder de indiening van een WIA-aanvraag en de daaropvolgende besluitvorming door het UWV. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van het UWV, maar de rechtbank oordeelde dat het UWV zorgvuldig had gehandeld en dat de medische onderzoeken adequaat waren uitgevoerd. De rechtbank concludeerde dat de door het UWV geselecteerde functies geschikt waren voor eiser, ondanks zijn klachten. De rechtbank heeft het beroep van eiser ongegrond verklaard, waardoor de beslissing van het UWV in stand blijft. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien om de conclusies van de verzekeringsartsen van het UWV te betwijfelen, en heeft vastgesteld dat eiser voldoende gelegenheid heeft gehad om zijn standpunten naar voren te brengen. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de medische informatie die eiser had ingebracht geen aanleiding gaf om tot een ander oordeel te komen. De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldigheid in de besluitvorming van het UWV en de rol van medische rapportages in de beoordeling van arbeidsongeschiktheid.