ECLI:NL:RBOBR:2023:234

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
18 januari 2023
Publicatiedatum
17 januari 2023
Zaaknummer
21/2061
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de arbeidsongeschiktheid van eiser op basis van de Wet WIA en de geschiktheid van geselecteerde functies

In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 18 januari 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser en het UWV over de vaststelling van de mate van arbeidsongeschiktheid van eiser op 11,42% per 13 april 2021. Eiser, die zich ziek had gemeld vanwege psychische klachten, was het niet eens met deze vaststelling en voerde aan dat er onvoldoende rekening was gehouden met zijn beperkingen. De rechtbank heeft de procedurestappen uiteengezet, waaronder de indiening van een WIA-aanvraag en de daaropvolgende besluitvorming door het UWV. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van het UWV, maar de rechtbank oordeelde dat het UWV zorgvuldig had gehandeld en dat de medische onderzoeken adequaat waren uitgevoerd. De rechtbank concludeerde dat de door het UWV geselecteerde functies geschikt waren voor eiser, ondanks zijn klachten. De rechtbank heeft het beroep van eiser ongegrond verklaard, waardoor de beslissing van het UWV in stand blijft. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien om de conclusies van de verzekeringsartsen van het UWV te betwijfelen, en heeft vastgesteld dat eiser voldoende gelegenheid heeft gehad om zijn standpunten naar voren te brengen. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de medische informatie die eiser had ingebracht geen aanleiding gaf om tot een ander oordeel te komen. De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldigheid in de besluitvorming van het UWV en de rol van medische rapportages in de beoordeling van arbeidsongeschiktheid.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: SHE 21/2061
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 18 januari 2023 in de zaak tussen
[eiser], uit [woonplaats] , eiser
(gemachtigde: mr. A.P. van Knippenbergh),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, het UWV
(gemachtigde: S. Cortenbach).

1.Inleiding en leeswijzer

1.1.
Deze zaak gaat over de vraag of het UWV de mate van arbeidsongeschiktheid van eiser op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) per 13 april 2021 terecht heeft vastgesteld op 11,42 %.
1.2.
Eiser vindt dat dat niet terecht is en voert daartoe een aantal beroepsgronden aan, die onder punt 2.4 van deze uitspraak zijn weergegeven. De rechtbank komt aan het slot van deze uitspraak tot het oordeel dat het UWV een juiste beslissing heeft genomen (punt 3.1 en 3.2). De redenen daarvoor zijn onder punt 2.5 tot en met 2.15 van deze uitspraak opgenomen. Eerst wordt onder punt 1.3 tot en met 1.8 kort opgesomd welke procedurestappen er allemaal zijn genomen tot het moment van deze uitspraak. Daarna worden onder punt 2.1 en 2.2 enkele relevante feiten en achtergrond weergegeven. De conclusie, de uiteindelijke beslissing en de gevolgen daarvan staan onder de punten 3 en 4 van deze uitspraak.
1.3.
Met het besluit van 21 april 2021 heeft het UWV de onder 1.1 genoemde beslissing aan eiser medegedeeld.
1.4.
Met het bestreden besluit van 9 juli 2021 op het bezwaar van eiser heeft het UWV het besluit van 21 april 2021 gehandhaafd.
1.5.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
1.6.
Het UWV heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.7.
De rechtbank heeft het beroep op 13 september 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van het UWV. Op de zitting is het onderzoek gesloten.
1.8.
De rechtbank heeft het onderzoek heropend en de zaak toebedeeld aan een andere behandelend rechter. Partijen zijn op de hoogte gesteld van de reden daarvan. Ook zijn partijen in de gelegenheid gesteld om aan te geven of zij behoefte hebben aan een nadere zitting. Geen van de partijen heeft binnen de daarvoor gestelde termijn verklaard gebruik te willen maken van dat recht. De rechtbank heeft vervolgens het onderzoek op 12 januari 2023 gesloten en partijen daarvan bij brief van diezelfde datum in kennis gesteld.

2.Beoordeling door de rechtbank

Enkele relevante feiten en achtergrond
2.1.
Eiser heeft zich ziek gemeld vanuit de Werkeloosheidswet (WW). Voorheen was hij werkzaam als verkoopmedewerker gedurende 38,25 uur per week. Op 16 april 2019 heeft eiser zich in verband met psychische klachten ziek gemeld. Op 22 januari 2021 heeft eiser een WIA-uitkering aangevraagd.
2.2.
Eiser is verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzocht. Met zijn besluit van 21 april 2021 heeft het UWV op de aanvraag van eiser beslist. Eiser heeft geen recht op een WIA-uitkering omdat zijn mate van arbeidsongeschiktheid is vastgesteld op 11,42%. Eiser heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt. Vervolgens heeft de besluitvorming plaatsgevonden die is vermeld onder punt 1 van deze uitspraak.
De standpunten van partijen
2.3.
Het UWV heeft met het bestreden besluit de mate van arbeidsongeschiktheid van eiser gehandhaafd. Daarbij verwijst het UWV naar de beoordelingen van de verzekeringsarts Bezwaar en Beroep (B&B) en de arbeidsdeskundige B&B.
2.4.
Eiser is het niet eens met het bestreden besluit. Hij voert aan dat er te weinig beperkingen zijn aangenomen door de verzekeringsarts B&B. Hij is van mening dat zowel zijn lichamelijk als psychische klachten tot de conclusie dienen te leiden dat hij meer dan 35% arbeidsongeschikt is. Hij acht zich namelijk mede vanwege ADHD, beperkt ten aanzien van persoonlijk en sociaal functioneren. Daarnaast acht hij zich vanwege een oud trauma beperkt ten aanzien van het gebruik van zijn rechterhand en in zijn handelingstempo. Bovendien spelen er momenteel privéproblemen welke veel stress met zich meebrengen. Zowel de functie van administratief medewerker als de functie van administratief ondersteunend medewerker acht hij niet passend. Hij werkt daarbij direct samen met een of meerdere collega’s, althans is sprake van veelvuldig direct contact in de vorm van opdrachten die eiser dient uit te voren. Gelet op zijn huidige beperkingen is dit thans niet mogelijk. Gelet op het feit dat de functies niet passend zijn, dient de restverdiencapaciteit opnieuw te worden vastgesteld. Hij verwijst daarbij naar een uitspraak van Centrale Raad van Beroep van 26 september 2018 [1] . Ter onderbouwing van zijn standpunt heeft eiser in beroep medische informatie overgelegd, bestaande uit: het huisartsenjournaal over de periode van 7 september 2020 tot en met 10 september 2021 van huisartsenpraktijk Donders/Van der Meer.
De redenen voor de beslissing van de rechtbank
2.5.
De rechtbank beoordeelt in het hierna volgende achtereenvolgens of de besluitvorming van het UWV zorgvuldig heeft plaatsgevonden (2.6 en 2.7), of partijen in voldoende mate de gelegenheid hebben gehad om bewijsmateriaal aan te dragen (2.8) en of het bestreden besluit inhoudelijk juist is (2.9 tot en met 2.15).
De zorgvuldigheid van de besluitvorming
2.6.
De vereisten waaraan de besluitvorming van het UWV moet voldoen, vloeien voort uit de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten (Sb). Rapporten van verzekeringsartsen moeten blijk geven van een zorgvuldig onderzoek en moeten deugdelijk gemotiveerd, inzichtelijk en consistent zijn. Als een rapport van een verzekeringsarts niet voldoet aan de kwaliteitseisen die in artikel 4 van het Sb zijn neergelegd, kan het bestreden besluit alleen al om die reden geen stand houden.
2.7.
Tegen die achtergrond is de rechtbank van oordeel dat het onderzoek van het UWV voldoende zorgvuldig is geweest. Daarbij is het volgende van belang.
De primaire arts heeft dossierstudie verricht. Vanwege de coronapandemie heeft een telefonisch spreekuur plaatsgevonden op 8 juni 2020.
In bezwaar heeft de arts bij B&B de dossiergegevens bestudeerd en de hoorzitting bijgewoond. Aansluitend aan de hoorzitting heeft een medisch onderzoek plaatsgevonden door een arts, bestaande uit een observerend psychisch onderzoek. Het rapport van de arts is getoetst en akkoord bevonden door een verzekeringsarts
.De rechtbank heeft geen reden om te oordelen dat de (verzekerings)arts B&B aanvullend onderzoek had moeten doen of aanvullende medische informatie had moeten opvragen. Daarbij volgt de rechtbank de stelling van het UWV dat uit vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep volgt dat een verzekeringsarts in beginsel op zijn eigen oordeel kan varen als het gaat om het vaststellen van beperkingen. [2] Verder is de rechtbank van oordeel dat de rapportages van de verzekeringsartsen geen tegenstrijdigheden bevatten en dat de conclusies van de rapportages logisch voortvloeien uit de onderzoeksbevindingen.
Hebben partijen in voldoende mate de gelegenheid gehad om bewijsmateriaal aan te dragen?
2.8.
De rechtbank is van oordeel dat dit het geval is geweest. Eiser heeft informatie ingebracht van zijn behandelaars. Gesteld noch gebleken is dan ook dat eiser in bewijsnood heeft verkeerd. Eiser heeft nog gezegd dat hij vanwege wachttijden geen reguliere therapie heeft kunnen krijgen en dat daarom sprake is van onderrapportage. Voor zover daarmee een beroep wordt gedaan op bewijsnood volgt de rechtbank dat niet, omdat eiser medische informatie van zijn huisarts over zijn (psychische) gezondheidstoestand heeft kunnen inbrengen die ziet op de datum in geding. Hij heeft dus in voldoende mate weerwoord kunnen bieden aan wat de verzekeringsartsen hebben aangevoerd ter onderbouwing van het bestreden besluit en is daarin niet belemmerd. Nu zodoende geen sprake is van schending van het beginsel van equality of arms, is er geen aanleiding om op deze grond een onafhankelijk deskundige te benoemen, zoals eiser heeft verzocht.
Is het bestreden besluit inhoudelijk juist?
2.9.
Ter beantwoording van bovenstaande vraag beoordeelt de rechtbank of eiser met wat hij heeft aangevoerd, twijfel heeft doen ontstaan aan de juistheid van de beoordeling door het UWV. Als die twijfel er is, en als die – na een eventuele reactie van het UWV – niet wordt weggenomen, kan ook daarin reden bestaan om een (medisch) deskundige te benoemen. De rechtbank oordeelt hierover als volgt.
2.10.
De rechtbank stelt vast dat het UWV bekend is met de lichamelijke en psychische klachten van eiser. De verzekeringsarts B&B heeft de beperkingen die de primaire arts had aangenomen in de rubrieken persoonlijk functioneren (rubriek 1), sociaal functioneren (rubriek 2), dynamische handelingen (rubriek 4) en werktijden (rubriek 6), overgenomen en heeft nog extra beperkingen in rubriek 1 en 2 toegevoegd of gewijzigd. Gezien zijn beperkingen is eiser aangewezen op een voorspelbare werksituatie zonder veelvuldige storingen en onderbrekingen, werk waarbij hij niet of nauwelijks wordt afgeleid door activiteiten van anderen, zonder veelvuldige deadlines of productiepieken. Hij is ten gevolge van zijn problemen in de emotieregulatie ook beperkt in sociale interactie. Hij is beperkt ten aanzien van het uiten van eigen emotie en intensief samenwerken met klanten en patiënten. Verder heeft hij in de rapportages van 24 juni 2021 geconcludeerd dat de door eiser in beroep overgelegde informatie geen aanleiding geeft om tot een ander standpunt te komen.
2.11.
De rechtbank heeft geen aanleiding om aan deze conclusies te twijfelen. Daarbij vaart de rechtbank niet alleen op stukken van de artsen van het UWV, maar ook op de beschikbare medische informatie van behandelaars van eiser. Die medische informatie werpt geen ander licht op de medische feiten, zoals vastgesteld door het UWV.
Psychische klachten
2.12.
Eiser heeft betoogd dat in de FML onvoldoende beperkingen zijn opgenomen in verband met zijn psychische en sociale klachten. Hij heeft last van woedeaanvallen. Dit vertaalt zich in het ongecontroleerd verbaal uitdrukken jegens derden. Hij is gediagnosticeerd met ADHD waarvoor weer een behandeltraject is gestart zodat hij handvaten krijgt om er beter mee om te gaan. Zodra hij overprikkeld raakt wordt het risico groter dat hij een woede-uitbarsting krijgt. Samenwerken met anderen is voor eiser op dit moment niet mogelijk door privéproblemen welke veel stress met zich meebrengen.
De (verzekerings)arts B&B heeft in zijn rapport van 24 juni 2021 toegelicht dat gezien de aard van de psychische klachten van eiser gesteld kan worden dat hij beperkt is ten aanzien van persoonlijk functioneren in arbeid (beoordelingspunten 1.8.1 tot 1.8.6.). Eiser claimt verder dat hij beperkt geacht moet worden ten aanzien van nauw samenwerken, maar uit de FML blijkt dat de primaire verzekeringsarts eiser al beperkt heeft geacht ten aanzien van intensief samenwerken. Indien eiser bedoelt dat hij helemaal niet kan samenwerken, wordt deze claim niet gevolgd. Gezien de aard van zijn klachten is te verwachten dat hij met een eigen, van te voren afgebakende deeltaak met anderen kan werken. Bij eiser is geen sprake van een psychotische toestand om geen contact met anderen te kunnen hebben of iedere contact en/of samenwerken tot agressieve reactie bij hem kan leiden. Aldus de verzekeringsarts B&B. De rechtbank ziet in dat wat eiser hiertegen heeft aangevoerd, onvoldoende aanknopingspunten om dit standpunt van de verzekeringsarts B&B voor onjuist te houden. Deze beroepsgrond slaagt niet.
Fysieke klachten (rechterhand)
2.13.
De beroepsgrond dat eiser vanwege een oud trauma beperkt is ten aanzien van het gebruik van zijn rechterhand en in zijn handelingstempo, slaagt niet.
De (verzekerings)arts B&B heeft ten aanzien daarvan gesteld dat conform de
definitie van handelingstempo in het Claimbeoordelings- en Borgingssysteem (CBBS), alleen een beperking bij dit beoordelingspunt van toepassing is als iemand niet in staat is om een normaal tempo van handelen te realiseren in het dagelijks leven. Gezien zijn aard en ernst, is deze beperking bij eiser niet van toepassing. Eiser claimt verder dat hij lichamelijk forser beperkt is met betrekking tot zijn hand en vingergebruik en het tillen en dragen. Gezien de anamnestische gegevens en de bevindingen van de primaire verzekeringsarts bij het lichamelijk onderzoek kan gesteld worden dat bij eiser sprake is van licht verminderde knijpkracht en verminderd gevoel in de rechterhand. Met het in acht nemen van deze bevindingen kan gesteld worden dat de primaire verzekeringsarts met de aangegeven beperkingen ten aanzien van fijn motorische hand-/vingerbewegingen, tastzijn en tillen en dragen tot 10 kg, eiser niet heeft benadeeld. In CBBS wordt bij tillen ervanuit gegaan dat de last met twee handen wordt getild. Bij eiser is sprake van lichte functionele beperkingen van de rechterhand, daarom heeft de primaire verzekeringsarts terecht een beperking tot 10 kg tillen met beide handen aangegeven. De rechtbank ziet in dat wat eiser hiertegen heeft aangevoerd, onvoldoende aanknopingspunten om dit standpunt van de verzekeringsarts B&B voor onjuist te houden.
2.14.
In beroep heeft eiser medische stukken overgelegd. Op grond van deze stukken ziet het UWV geen aanleiding een ander standpunt in te nemen. Zij stelt terecht dat de huisarts in zijn brief van 13 april 2021 de actuele medische situatie op dat moment beschreef. Het huisartsenjournaal met informatie voorafgaande aan 13 april 2021 voegt daar niets nieuws aan toe. Hiervoor is eiser al beperkt in de FML en de rechtbank kan uit de medische stukken niet opmaken dat deze beperkingen geen recht doen aan de (geobjectiveerde) klachten van eiser. Verder merkt het UWV terecht op dat de ontwikkelingen na 13 april 2021 buiten het beoordelingskader van deze procedure vallen.
De arbeidskundige beoordeling
2.15.
Eiser heeft aangevoerd dat zowel in de functie van administratief medewerker als in de functie van administratief ondersteunend medewerker, hij samenwerkt met een of meerdere collega’s, althans is sprake van veelvuldig direct contact in de vorm van opdrachten die eiser dient uit te voeren. Gelet op zijn huidige beperkingen is dit volgens hem niet mogelijk.
Zoals hiervoor is overwogen, is de rechtbank van oordeel dat het UWV de belastbaarheid van eiser juist heeft vastgesteld. De arbeidsdeskundige B&B heeft op basis van deze belastbaarheid functies geduid. De rechtbank ziet daarom geen grond voor het oordeel dat de geduide functies voor eiser niet geschikt zijn. Het UWV heeft naar voren gebracht dat in de functies van administratief medewerker als administratief ondersteunend medewerker, geen sprake is van intensief contact met een of meerdere collega’s. Er vindt in deze functie wel overleg en afstemming plaats met collega’s, maar er is sprake van eigen afgebakende deeltaak, wat in overeenstemming is met de vastgestelde belastbaarheid. De arbeidsdeskundige B&B heeft de zogeheten signaleringen van een afdoende adequate toelichting voorzien.

3.Conclusie en gevolgen

3.1.
Omdat geen van de door eiser aangevoerde beroepsgronden slaagt, is het beroep ongegrond. Dat betekent dat het bestreden besluit in stand blijft en dat het arbeidsongeschiktheidspercentage van eiser op 11,42% vastgesteld blijft.
3.2.
Omdat het beroep ongegrond is, is er geen reden om één van partijen in de proceskosten te veroordelen.

4.Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.F. Vink, rechter, in aanwezigheid van
mr. I.M.C. van Og, griffier. De uitspraak is in het openbaar geschied op 18 januari 2023.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Informatie over hoger beroep
Als partijen het niet eens zijn met deze uitspraak, kunnen zij een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin zij uitleggen waarom zij het niet eens zijn met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Voetnoten

2.Zie bijvoorbeeld de uitspraken van 11 december 2015 (ECLI:NL:CRVB:2015:4808) en 11 februari 2011 (ECLI:NL:CRVB:2011:BP4330).