ECLI:NL:RBOBR:2023:2641

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
31 mei 2023
Publicatiedatum
30 mei 2023
Zaaknummer
21/1534
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de weigering van de Raad voor Rechtsbijstand om toevoegingen terug op naam van eiser te zetten

In deze uitspraak van de Rechtbank Oost-Brabant op 31 mei 2023, wordt het beroep van eiser beoordeeld tegen de weigering van de Raad voor Rechtsbijstand om 49 toevoegingen terug op zijn naam te zetten. Eiser, die vanwege gezondheidsproblemen zijn advocatenpraktijk niet meer kon uitoefenen, had op 28 januari 2016 gezien dat de Raad deze toevoegingen had gemuteerd naar een derde partij. Eiser verzocht in oktober 2016 om deze toevoegingen terug te muteren, maar de Raad wees dit verzoek af. De rechtbank constateert dat het bestreden besluit van de Raad niet in redelijkheid kon worden genomen, omdat het eerdere mutatiebesluit onzorgvuldig was voorbereid en in strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank oordeelt dat de Raad zich niet kan beroepen op de formele rechtskracht van het mutatiebesluit, omdat dit evident onrechtmatig is. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en draagt de Raad op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, waarbij de Raad ook het griffierecht en proceskosten aan eiser moet vergoeden. De uitspraak benadrukt de noodzaak van zorgvuldige besluitvorming door bestuursorganen en de rechten van rechtzoekenden.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT
Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: SHE 21/1534

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 31 mei 2023 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. C.M. Swagers),
en

het bestuur van de Raad voor Rechtsbijstand, verweerder

(gemachtigde: mr. M. Doets en mr. G. Hennissen).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser over de weigering van de Raad om toevoegingen (terug) op eisers naam te zetten.
1.1.
De Raad heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 30 januari 2023 op zitting behandeld. Hierbij waren eiser, gemachtigden van de Raad en een door de rechtbank opgeroepen getuige aanwezig. De rechtbank heeft de getuige onder ede gehoord.
1.3.
Na de zitting hebben partijen van de rechtbank één maand de tijd gekregen om tot een minnelijke oplossing te komen. Partijen hebben de rechtbank geïnformeerd dat zij niet tot overeenstemming zijn gekomen.
1.4
Beide partijen hebben de rechtbank vervolgens verzocht om uitspraak te doen.

Feiten en omstandigheden

2. Eiser heeft onder de naam “Advocatenkantoor [naam 1] ” een advocatenkantoor gehad dat zich voornamelijk bezighield met toevoegingszaken. Eiser kon vanaf november 2015 vanwege gezondheidsproblemen zijn beroep niet meer uitoefenen.
2.1.
Per 7 december 2015 is eiser van het tableau geschrapt.
2.2.
Op 28 januari 2016 heeft de Raad 49 toevoegingen, die na 1 januari 2014 aan eiser waren afgegeven, gemuteerd aan [naam 2] .
2.3.
Op 6 oktober en 22 november 2016 heeft eiser verzocht om de 49 gemuteerde toevoegingen terug op zijn naam te zetten.
2.4.
Dit verzoek heeft de Raad met het besluit van 10 januari 2017 afgewezen.
2.5.
Eiser heeft tegen dat besluit bezwaar gemaakt.
2.6.
De Raad heeft met zijn besluit van 20 februari 2017 het bezwaar van eiser niet-ontvankelijk verklaard.
2.7.
Eiser heeft tegen dat besluit beroep ingesteld bij de rechtbank Oost-Brabant. De rechtbank heeft met de uitspraak van 10 oktober 2017 het bestreden besluit vernietigd en de Raad opgedragen een nieuw besluit te nemen.
2.8.
Eiser heeft de Raad op 22 april 2021 (per e-mail) in gebreke gesteld wegens het niet tijdig nemen van een nieuwe beslissing op bezwaar.
2.9.
Met het bestreden besluit van 12 mei 2021 heeft de Raad het bezwaar van eiser ongegrond verklaard en het besluit tot afwijzing van eisers verzoek in stand gelaten.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt het bestreden besluit aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
3.1.
De rechtbank komt tot het oordeel dat het beroep gegrond is. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft. De rechtbank gaat eerst in op de kwalificatie van het bestreden besluit en de omvang van het geding. Daarna zal zij de beroepsgronden bespreken.
Kwalificatie bestreden besluit
4. Het verzoek om terug te komen op een reeds genomen besluit is niet met zoveel woorden geregeld in Algemene wet bestuursrecht (Awb). Dat wil niet zeggen dat een dergelijk verzoek niet kan worden ingediend. Dit wordt dan beschouwd als een aanvraag die voor de tweede keer wordt ingediend. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) heeft zich in een uitspraak van 23 november 2016 [1] uitgelaten over een dergelijk verzoek. De Afdeling heeft in die uitspraak, voor zover relevant, als volgt geoordeeld:
“Uitgangspunt is dat een bestuursorgaan in het algemeen bevoegd is om een herhaalde aanvraag inhoudelijk te behandelen en daarbij het oorspronkelijke besluit in volle omvang te heroverwegen. Het bestuursorgaan kan zo'n aanvraag inwilligen of afwijzen. Hetzelfde geldt, als een rechtzoekende het bestuursorgaan verzoekt terug te komen van een besluit. Een bestuursorgaan mag dit ook als de rechtzoekende aan zijn verzoek geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden ten grondslag heeft gelegd. Het bestuursorgaan kan er ingevolge artikel 4:6, tweede lid, van de Awb ook nog steeds voor kiezen om, als er volgens hem geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn, de herhaalde aanvraag af te wijzen onder verwijzing naar zijn eerdere afwijzende besluit. Hetzelfde geldt, als een rechtzoekende het bestuursorgaan verzoekt terug te komen van een besluit.
Als het bestuursorgaan de herhaalde aanvraag of het verzoek terug te komen van een besluit op inhoudelijke gronden afwijst, dan toetst de bestuursrechter het besluit op die aanvraag of dat verzoek aan de hand van de aangevoerde beroepsgronden als ware dit het eerste besluit over die aanvraag of dat verzoek. Anders dan voorheen beoordeelt de bestuursrechter dus niet meer ambtshalve of wat een rechtzoekende aan zijn aanvraag of verzoek ten grondslag heeft gelegd nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn.”
4.1.
De rechtbank stelt vast dat eiser met zijn verzoek van 6 oktober 2016 een verzoek heeft gedaan om terug te komen op een eerder genomen besluit. De reactie daarop is een besluit. De rechtbank stelt voorts vast dat de Raad zich in zijn besluit op eisers verzoek tot (terug)mutatie niet op het standpunt heeft gesteld dat geen sprake is van nieuwe feiten of omstandigheden, maar dat hij het verzoek inhoudelijk heeft beoordeeld en het verzoek heeft afgewezen, met de motivering dat hij de toevoegingen met het mutatiebesluit van 28 januari 2016 terecht op naam van [naam 2] heeft gezet. De rechtbank zal, gelet op hetgeen de Afdeling heeft overwogen in voornoemde uitspraak, het bestreden besluit daarom inhoudelijk beoordelen aan de hand van de door eiser ingebrachte beroepsgronden.
5. Eiser betoogt dat de Raad zijn verzoek tot (terug)mutatie had moeten toewijzen, omdat de Raad ten onrechte en zonder zorgvuldige voorbereiding met zijn (eerdere) besluit van 28 januari 2016 toevoegingen heeft gemuteerd aan [naam 2] .
5.1.
De Raad stelt zich op het standpunt dat hij het mutatiebesluit aan [naam 2] zorgvuldig heeft voorbereid. Rechtzoekenden konden niet (te lang) zonder gesubsidieerde rechtshulp verblijven, waardoor de toevoegingen (snel) gemuteerd moesten worden. Daarbij komt dat uit contact met [naam 2] en de partner van eiser kon worden afgeleid dat tussen de advocaten afstemming had plaatsgevonden. Daarom heeft terecht en op goede gronden een mutatie van de toevoegingen van eiser naar [naam 2] plaatsgevonden. Eisers verzoek om (terug)mutatie diende daarom te worden afgewezen, aldus de Raad.
5.2.
De rechtbank toetst het bestreden besluit, maar zij realiseert zich dat het bestreden besluit (inhoudelijk) het standpunt van de Raad over een eerder mutatiebesluit betreft. Dat betekent dat een oordeel over het bestreden besluit automatisch ook een oordeel over het eerdere mutatiebesluit behelst. Het bestreden besluit is immers gebaseerd op het standpunt dat het eerdere mutatiebesluit terecht en op goede gronden is genomen.
5.3.
De Raad hanteert de volgende werkinstructie voor het overnemen (muteren) van toevoegingen:

Overname door advocaat van ander kantoor (OPV)
Een verzoek tot overname van de toevoeging kan op twee manieren worden ingediend: met een mutatieformulier door de overnemende advocaat of in MijnRvR door de toegevoegde advocaat. In beide gevallen moet dat in onderling overleg tussen de advocaten, zie Akkoordverklaring overname.
N.B. Een verzoek tot overname buiten ressort kan alleen per post worden ingediend, niet in MijnRvR.
Mutatieformulier: Ingediend door overnemende advocaat
De opvolgend advocaat moet voor het beëindigen van de werkzaamheden om mutatie van de toevoeging verzoeken. Heeft de opvolgend advocaat zijn werkzaamheden beëindigd op het moment dat het mutatieverzoek wordt ingediend, dan wijs je het verzoek af.
Bij een last tot toevoeging/aanwijzing verstrekt de griffie van het gerecht een last/aanwijzing tot mutatie opvolging.”
5.4
De rechtbank komt tot het oordeel dat de Raad het bestreden besluit in redelijkheid niet heeft kunnen nemen. Het besluit van 28 januari 2016 is onzorgvuldig voorbereid en is daarom in strijd met artikel 3:2 van de Awb. Destijds hebben eiser dan wel zijn partner geen toestemming verleend voor de mutatie aan [naam 2] . De mail waar de Raad naar verwijst, bevat geen toestemming en kan daarom ook niet aan eiser worden toegerekend. De rechtbank neemt hierbij verder in aanmerking dat [naam 2] om minder mutaties heeft verzocht dan daadwerkelijk is gemuteerd. De Raad is daarmee buiten de grondslag van het verzoek van [naam 2] getreden. De Raad heeft ook nagelaten vast te stellen of de rechtshulp in zaken van vóór 1 januari 2014 al was afgerond en de zaken van latere datum nog niet. De Raad kon, mede gelet op de termijn tussen de gekozen datum van 1 januari 2014 en het mutatiebesluit van 28 januari 2016, daarom niet uitsluiten dat toevoegingen zijn gemuteerd in zaken die reeds door eiser (volledig) waren afgewikkeld. Er is geen enkele noodzaak voor dergelijke mutaties en het is ook in strijd met de eigen werkinstructie.
De rechtbank begrijpt dat de Raad ten tijde van het nemen van het mutatiebesluit van
28 januari 2016 geen contact met eiser kon krijgen, maar hij is wel verplicht zich van de benodigde feiten te vergewissen voordat hij een besluit neemt. Dat heeft de Raad nagelaten. Uit de verklaring van de door de rechtbank gehoorde getuige (de voormalige deken van de orde van advocaten in het betreffende arrondissement) kan de rechtbank niet afleiden dat de Raad destijds een serieuze poging heeft ondernomen om zich van de benodigde feiten te vergewissen. Het doen van een aanname dat de zaken van vóór 1 januari 2014 reeds waren afgewikkeld en de zaken van latere datum (nog) niet, is onvoldoende. Omdat het mutatiebesluit aan [naam 2] van 28 januari 2016 niet op deze wijze genomen had mogen worden, kan ook het bestreden besluit niet in stand blijven.
Uit het voorgaande oordeel volgt dat het mutatiebesluit van 28 januari 2016 evident onrechtmatig is. De Raad kan zich dan ook niet op de formele rechtskracht van het mutatiebesluit van 28 januari 2016 beroepen.

Conclusie en gevolgen

6. Het beroep is gegrond. De rechtbank zal het bestreden besluit daarom vernietigen.
7. De rechtbank realiseert zich dat aan het tussen partijen bestaande geschil geen eind komt als zij zich enkel uitspreekt over de rechtmatigheid van het bestreden besluit. Daarmee staan de gemuteerde toevoegingen immers feitelijk nog steeds niet op naam van eiser. De rechtbank heeft partijen ter zitting aangegeven dat de oplossing is gelegen in een schadevergoeding. Eiser heeft de mogelijkheid om de Raad te verzoeken om de door hem als gevolg van het bestreden besluit en het mutatiebesluit van 28 januari2016 geleden schade te vergoeden. Als de Raad hiertoe niet overgaat, kan eiser zich wenden tot de bestuursrechter conform titel 8.4 van de Awb, mits de gevraagde vergoeding ten hoogste
€ 25.000,- bedraagt met inbegrip van de tot aan de dag van het verzoek verschenen rente, of kan hij zich wenden tot de burgerlijke rechter. De rechtbank kan de Raad niet veroordelen tot vergoeding van geleden schade, want daar heeft eiser niet om verzocht in deze procedure.
8. De rechtbank bepaalt met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb dat de Raad een nieuw besluit moet nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank geeft de Raad hiervoor zes weken.
9. Omdat het beroep gegrond is, moet de Raad het griffierecht aan eiser vergoeden en krijgt eiser ook een vergoeding van zijn proceskosten. De Raad moet deze vergoeding betalen. Deze vergoeding bedraagt € 837,00, omdat de gemachtigde van eiser een beroepschrift heeft ingediend en niet aan de zitting heeft deelgenomen. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een hogere proceskostenveroordeling in afwijking van het Besluit proceskosten bestuursrecht. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het besluit van 12 mei 2021;
- draagt de Raad op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
- bepaalt dat de Raad het griffierecht van € 49,00 aan eiser moet vergoeden;
- veroordeelt de Raad tot betaling van € 837,00 aan proceskosten aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.J.H.M Verhoeven, rechter, in aanwezigheid van
mr. J. Oosterveer, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 31 mei 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.