ECLI:NL:RBOBR:2023:2797

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
31 mei 2023
Publicatiedatum
7 juni 2023
Zaaknummer
22/1782
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Mondelinge uitspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Naheffingsaanslag parkeerbelasting en de verplichting tot betaling

In deze zaak heeft eiseres beroep ingesteld tegen de handhaving van een naheffingsaanslag parkeerbelasting door de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking Oost-Brabant. De naheffingsaanslag was opgelegd op 31 mei 2022, omdat eiseres op dat moment haar parkeerbelasting niet had voldaan. De rechtbank heeft de zaak op 31 mei 2023 behandeld, waarbij zowel eiseres als de gemachtigde van de heffingsambtenaar aanwezig waren. De rechtbank heeft vastgesteld dat de parkeerplaats waar eiseres haar voertuig had geparkeerd, gelegen in de Smalstraat in Oss, duidelijk was aangeduid als een plek waar parkeerbelasting verschuldigd was. Er stonden verkeersborden en parkeerautomaten in de nabijheid, wat voldoende duidelijkheid bood over de verplichting om te betalen.

De rechtbank oordeelde dat er redelijkerwijs geen misverstand kon bestaan over deze verplichting. Eiseres had erkend dat zij zich niet verder had ingelicht over de parkeerregels, ondanks een eerder gesprek tussen haar vriend en een buitengewoon opsporingsambtenaar (BOA) over de onduidelijkheid van de situatie. De rechtbank concludeerde dat eiseres, als parkeerder, zich ter plaatse op de hoogte had moeten stellen van de geldende regels. Gezien deze overwegingen heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard en de naheffingsaanslag bevestigd. De uitspraak werd gedaan door mr. A.F. Vink, in aanwezigheid van griffier mr. L.T.H. Verhagen, en is openbaar uitgesproken op 31 mei 2023.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: SHE 22/1782

proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van

31 mei 2023 in de zaak tussen

[eiseres] uit [woonplaats] , eiseres,

en
de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking Oost-Brabant, de heffingsambtenaar
(gemachtigde: mr. A.J. van Griethuysen).

Procesverloop

Eiseres heeft beroep ingesteld tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van 8 juli 2022 waarbij een aan haar opgelegde naheffingsaanslag parkeerbelasting van 31 mei 2022 is gehandhaafd.
De rechtbank heeft het beroep op 31 mei 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres en de gemachtigde van de heffingsambtenaar.
De rechtbank heeft het onderzoek op de zitting gesloten en vervolgens uitspraak gedaan.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Feiten

1. Op 14 april 2022 om 10:29 uur stond het voertuig van eiseres met het kentekennummer [kenteken] geparkeerd in de Smalstraat in Oss. Deze parkeerplaats is op grond van de Verordening op de heffing en invordering van parkeerbelastingen 2022 van de gemeente Oss, gelezen in samenhang met de daarbij gevoegde bijlage 2 “Overzicht centrumgebied, schilzones en parkeerterreinen 2022”, aangewezen als plaats waar parkeerbelasting wordt geheven. Eiseres had op het hiervoor genoemde moment de verschuldigde parkeerbelasting niet voldaan.

Beoordeling door de rechtbank

2. Tussen partijen is niet in geschil dat de betreffende plaats is aangewezen als plaats waar parkeerbelasting wordt geheven. In geschil is of op het moment van parkeren door eiseres het voor haar voldoende duidelijk was dat ter plaatse parkeerrechten verschuldigd waren en dus of de naheffingsaanslag terecht aan eiseres is opgelegd.
3. Van de heffingsambtenaar mag worden verwacht dat de ter plaatse geldende parkeerregels voldoende duidelijk zijn aangegeven. “Voldoende duidelijk” betekent dat er
redelijkerwijsgeen misverstand kan bestaan over de verplichting om parkeerbelasting voor de betreffende parkeerplaats te betalen. Het bestaan van de verplichting om parkeerbelasting voor een locatie te voldoen kan blijken uit de aanwezigheid van parkeerautomaten bij of in de nabijheid van de parkeerplaats, maar ook uit borden of andere aanwijzingen bij of in de directe omgeving van de parkeerplaats. [1] Van geval tot geval moet worden beoordeeld of aan de genoemde voorwaarde is voldaan.
4. De rechtbank vindt dat er in dit geval redelijkerwijs geen misverstand kan bestaan over de verplichting om parkeerbelasting voor de betreffende parkeerplaats te betalen. Daarvoor is het volgende van belang.
4.1.
De heffingsambtenaar heeft voldoende gemotiveerd gesteld en met foto’s onderbouwd dat op alle plaatsen waar auto’s de parkeerzone van Oss binnenrijden dit met verkeersborden is aangegeven. Uit die borden blijkt voldoende dat de Smalstraat binnen die parkeerzone ligt (op steenworp afstand van waar eiseres woont).
4.2.
Verder staat vast dat er in de Smalstraat in ieder geval drie parkeerautomaten staan.
4.3.
Daar komt bij dat voordat de naheffingsaanslag van 31 mei 2022 werd opgelegd een gesprek tussen de vriend van eiseres en een buitengewoon opsporingsambtenaar (BOA) heeft plaatsgevonden. De BOA wilde aan haar vriend een naheffingsaanslag parkeerbelasting opleggen omdat hij in de Smalstraat had geparkeerd zonder te betalen, waarna tussen hen een gesprek ontstond over de vraag of de verplichting om parkeergeld te betalen duidelijk kenbaar was. Volgens eiseres was de uitkomst van dat gesprek dat de situatie niet duidelijk was en dat de BOA in dat geval afzag van het opleggen van een naheffingsaanslag parkeerbelasting. Ook als dat laatste zo is gegaan, wat door de heffingsambtenaar gemotiveerd is bestreden, zijn zowel haar vriend als eiseres zelf – die van de inhoud van het gesprek op de hoogte was – daarmee gewaarschuwd dat er ter plaatse parkeerbelasting moet worden voldaan. En dan geldt: een gewaarschuwd mens telt voor twee.
5. Ook mag van eiseres als parkeerder worden verwacht dat zij zich ter plaatse op de hoogte stelt van de voor de parkeerlocatie van toepassing zijnde parkeerregels. [2] Eiseres heeft op de zitting erkend dat zij daar – anders dan naar het kijken naar de verkeersborden – zich niet (verder) op de hoogte heeft gesteld van de ter plaatse geldende parkeerregels, ook niet naar aanleiding van het genoemde gesprek tussen haar vriend en de BOA. Dat laatste had van haar wel mogen worden verwacht als zij het naar aanleiding van dat gesprek nog altijd onduidelijk vond of er in de Smalstraat sprake was van betaald parkeren.
6. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de heffingsambtenaar de naheffingsaanslag parkeerbelasting van 31 mei 2021 met de uitspraak op bezwaar terecht heeft gehandhaafd en moet het beroep ongegrond worden verklaard.
De rechter deelt mede dat van deze uitspraak een proces-verbaal wordt opgemaakt dat binnen twee weken aan partijen zal worden toegestuurd.
De rechter wijst erop dat partijen het recht hebben om tegen deze uitspraak hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch. Het hoger beroep moet zijn ingesteld binnen zes weken na de dag van verzending van dit proces-verbaal.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.F. Vink, rechter, in aanwezigheid van
mr. L.T.H. Verhagen, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 31 mei 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Voetnoten

1.Hoge Raad 22 november 1995, ECLI:NL:HR:1995:AA3126.
2.Gerechtshof ’s-Gravenhage 18 oktober 2002, ECLI:NL:GHDHA:2002:AS2261, en gerechtshof Den Haag 14 april 2020, ECLI:NL:GHDHA:2020:860.