ECLI:NL:RBOBR:2023:2798
Rechtbank Oost-Brabant
- Mondelinge uitspraak
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de WOZ-waarde van een woning en de vergelijkbaarheid van objecten
In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Oost-Brabant het beroep van eiser tegen de hoogte van de WOZ-waarde van zijn woning, gelegen in Uden. De heffingsambtenaar had de WOZ-waarde vastgesteld op € 466.000, maar na bezwaar verlaagd naar € 410.000. Eiser was het niet eens met deze waarde en heeft beroep ingesteld. De rechtbank heeft op 31 mei 2023 de zaak behandeld, waarbij zowel de gemachtigde van eiser als de gemachtigde van de heffingsambtenaar aanwezig waren.
De rechtbank oordeelt dat de heffingsambtenaar aannemelijk heeft gemaakt dat de vastgestelde waarde van de woning niet te hoog is. De rechtbank legt uit dat de heffingsambtenaar bij de waardering rekening heeft gehouden met vergelijkingsobjecten en dat deze objecten voldoende vergelijkbaar zijn met de woning van eiser. De rechtbank wijst erop dat de heffingsambtenaar niet verplicht is om identieke objecten te gebruiken, maar dat de vergelijkingsobjecten op waarderelevante onderdelen vergelijkbaar moeten zijn.
Eiser heeft aangevoerd dat de heffingsambtenaar onvoldoende rekening heeft gehouden met de ligging en de onderhoudsstaat van de woning. De rechtbank stelt vast dat de heffingsambtenaar de ligging van de woning heeft gewaardeerd op gemiddeld en dat de onderhoudsstaat als matig is beoordeeld. De rechtbank concludeert dat eiser niet voldoende bewijs heeft geleverd om zijn bepleite waarde van € 396.000 te onderbouwen. Aangezien het beroep ongegrond is, zijn er geen gronden voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen hebben het recht om in hoger beroep te gaan.