ECLI:NL:RBOBR:2023:3107
Rechtbank Oost-Brabant
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
WIA-uitkering en proceskostenveroordeling na intrekking beroep
In deze zaak heeft de rechtbank Oost-Brabant uitspraak gedaan over een geschil tussen verzoekster en het UWV met betrekking tot de WIA-uitkering. Verzoekster had in eerste instantie bezwaar gemaakt tegen een besluit van het UWV, dat haar WGA-uitkering per 1 maart 2020 had omgezet naar een vervolguitkering, waarbij haar arbeidsongeschiktheid was vastgesteld op 35 tot 45%. Na een aantal zittingen en een heropening van het onderzoek, heeft het UWV op 26 mei 2023 het bestreden besluit ingetrokken en besloten dat verzoekster per 15 juni 2021 recht heeft op een WGA-vervolguitkering. Dit leidde ertoe dat verzoekster haar beroep heeft ingetrokken, maar zij verzocht wel om vergoeding van de proceskosten.
De rechtbank heeft het UWV in de gelegenheid gesteld om te reageren op het verzoek om proceskostenvergoeding. Het UWV heeft aangegeven zich niet te verzetten tegen de veroordeling in de proceskosten. De rechtbank heeft vervolgens op basis van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) geoordeeld dat het verzoek om proceskostenvergoeding gegrond is. De rechtbank heeft de proceskosten vastgesteld op € 837,- en heeft het UWV veroordeeld tot betaling van dit bedrag aan verzoekster. Tevens is het UWV verplicht om het door verzoekster betaalde griffierecht van € 49,- te vergoeden.
De uitspraak is gedaan door rechter J.M.C. Schuurman-Kleijberg op 23 juni 2023, in aanwezigheid van griffier L. Zwager. De rechtbank heeft de uitspraak openbaar gemaakt en verzoekster geïnformeerd over de mogelijkheid om in verzet te gaan tegen deze uitspraak binnen zes weken na verzending.