ECLI:NL:RBOBR:2023:3107

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
23 juni 2023
Publicatiedatum
23 juni 2023
Zaaknummer
21/1440
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

WIA-uitkering en proceskostenveroordeling na intrekking beroep

In deze zaak heeft de rechtbank Oost-Brabant uitspraak gedaan over een geschil tussen verzoekster en het UWV met betrekking tot de WIA-uitkering. Verzoekster had in eerste instantie bezwaar gemaakt tegen een besluit van het UWV, dat haar WGA-uitkering per 1 maart 2020 had omgezet naar een vervolguitkering, waarbij haar arbeidsongeschiktheid was vastgesteld op 35 tot 45%. Na een aantal zittingen en een heropening van het onderzoek, heeft het UWV op 26 mei 2023 het bestreden besluit ingetrokken en besloten dat verzoekster per 15 juni 2021 recht heeft op een WGA-vervolguitkering. Dit leidde ertoe dat verzoekster haar beroep heeft ingetrokken, maar zij verzocht wel om vergoeding van de proceskosten.

De rechtbank heeft het UWV in de gelegenheid gesteld om te reageren op het verzoek om proceskostenvergoeding. Het UWV heeft aangegeven zich niet te verzetten tegen de veroordeling in de proceskosten. De rechtbank heeft vervolgens op basis van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) geoordeeld dat het verzoek om proceskostenvergoeding gegrond is. De rechtbank heeft de proceskosten vastgesteld op € 837,- en heeft het UWV veroordeeld tot betaling van dit bedrag aan verzoekster. Tevens is het UWV verplicht om het door verzoekster betaalde griffierecht van € 49,- te vergoeden.

De uitspraak is gedaan door rechter J.M.C. Schuurman-Kleijberg op 23 juni 2023, in aanwezigheid van griffier L. Zwager. De rechtbank heeft de uitspraak openbaar gemaakt en verzoekster geïnformeerd over de mogelijkheid om in verzet te gaan tegen deze uitspraak binnen zes weken na verzending.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT

Inloopteam bestuursrecht
zaaknummer: SHE 21/1440

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[verzoekster] , uit [woonplaats] , verzoekster,

(gemachtigde: mr. W. Nass),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen, het UWV
(gemachtigde: E.A.M. Vervoort-ter Haar).
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen:
[naam] B.V., te [vestigingsplaats] , (ex)werkgever,
(gemachtigde: mr. L.J.Y. Hoeneveld-Mol).

Procesverloop

Met het besluit van 16 januari 2020 (het primaire besluit) heeft het UWV de loongerelateerde uitkering Werkhervatting Gedeeltelijk Arbeidsgeschikten (WGA) van verzoekster op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) met ingang van 1 maart 2020 omgezet naar een WGA-vervolguitkering, waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid is bepaald op 35 tot 45%.
Met het besluit van 3 mei 2021 (het bestreden besluit) heeft het UWV het bezwaar van de ex-werkgever van verzoekster gegrond verklaard. Verder heeft het UWV hierbij – voor zover van belang – beslist (voor zover de rechtbank begrijpt) dat het besluit van 16 januari 2020 wordt herroepen, dat verzoekster per 1 maart 2020 voor minder dan 35% arbeidsongeschikt wordt geacht en dat haar WIA-uitkering per 15 juni 2021 wordt beëindigd.
Verzoekster heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De zaak is bij de rechtbank behandeld op de online zitting van 22 september 2022. Verzoekster is zonder bericht van verhindering niet ter zitting verschenen. Het UWV heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De ex-werkgever heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde.
Nadat de rechtbank het onderzoek had heropend (verwezen wordt naar de heropeningsbeslissing verzonden op 27 oktober 2022), heeft de rechtbank de zaak opnieuw behandeld op de online zitting van 6 december 2022. Verzoekster was aanwezig samen met haar gemachtigde. Het UWV heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De ex-werkgever heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde.
Het UWV heeft tijdens de zitting op 22 september 2022 en op 6 december 2022 (desgevraagd) aangegeven dat zijn standpunt dat verzoekster per 1 maart 2020 minder dan 35% arbeidsongeschikt is en haar WIA-uitkering om die reden per 15 juni 2021 wordt beëindigd niet langer wordt gehandhaafd. Evenmin wordt gehandhaafd (zoals is aangegeven in het verweerschrift) dat de uitkering per 15 juni 2021 wordt beëindigd omdat verzoekster in strijd met het bepaalde in artikel 46a van de Wet WIA geen medewerking heeft verleend aan een onderzoek naar haar arbeidsongeschiktheid. Het UWV heeft het bestreden besluit ter zitting aldus gewijzigd dat de WIA-uitkering van verzoekster per 15 juni 2021 is geschorst, omdat verzoekster in strijd met het bepaalde in artikel 27 van de Wet WIA haar medewerking aan een onderzoek heeft geweigerd. Het UWV wijst in dit verband mede op het bepaalde in artikel 67 van de Wet WIA in samenhang met de Beleidsregels schorsing, opschorting, intrekking, herziening uitkeringen 2006.
De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting op 6 december 2022 geschorst en het UWV in de gelegenheid gesteld nader medisch en (eventueel) arbeidskundig onderzoek te verrichten. Verwezen wordt naar de schorsingsbeslissing van 6 december 2022.
Met het besluit van 26 mei 2023 heeft het UWV (zo de rechtbank begrijpt) het bestreden besluit ingetrokken en in de plaats daarvan beslist dat verzoekster vanaf 15 juni 2021 onveranderd recht heeft op een WGA-vervolguitkering naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 35 tot 45%. Het UWV heeft hierbij verder beslist dat de medische situatie van verzoekster vanaf 1 juni 2022 dusdanig verslechterd is dat zij vanaf 1 juni 2022 duurzaam geen benutbare mogelijkheden heeft. Vanaf 1 juni 2022 heeft verzoekster daarom recht op een uitkering op grond van de Inkomensvoorziening voor volledig en duurzaam arbeidsongeschikten (IVA).
Naar aanleiding hiervan heeft verzoekster het beroep ingetrokken met daarbij het verzoek het UWV te veroordelen tot vergoeding van de proceskosten.
De rechtbank heeft het UWV in de gelegenheid gesteld te reageren op dat verzoek.
Het UWV heeft de rechtbank medegedeeld zich niet te verzetten tegen de veroordeling in de forfaitaire proceskosten die gemaakt zijn in de beroepsprocedure.

Overwegingen

1. De rechtbank doet op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zonder zitting uitspraak op het verzoek om proceskostenveroordeling.
2. De veroordeling van een partij in de proceskosten is geregeld in de artikelen 8:75 en 8:75a van de Awb en nader uitgewerkt in het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb). Als een beroep wordt ingetrokken, omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoet gekomen, kan de rechtbank op verzoek van de indiener dat bestuursorgaan bij afzonderlijke uitspraak veroordelen in de proceskosten. Dit is geregeld in artikel 8:75a van de Awb.
3. Gelet op de gedingstukken en het hiervoor weergegeven procesverloop is het UWV tegemoet gekomen aan het beroep van verzoekster door te besluiten dat eiseres per 15 juni 2021 doorlopend recht heeft op een WGA-vervolguitkering naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 35 tot 45%.
4. Het verzoek wordt als kennelijk gegrond toegewezen. De rechtbank veroordeelt het UWV in de door verzoekster gemaakte proceskosten. Verzoekster heeft zelfstandig beroep ingesteld. Later in de procedure is zij bijgestaan door haar gemachtigde. De rechtbank heeft van gemachtigde geen (aanvullend) beroepschrift ontvangen. Wel heeft hij ter zitting inhoudelijk verweer gevoerd. Gelet hierop stelt de rechtbank de kosten voor rechtsbijstand door een gemachtigde met toepassing van het Bpb vast op € 837,- (1 punt voor het bijwonen van de zitting met een waarde per punt van € 837,- met een wegingsfactor 1).
5. De rechtbank wijst erop dat het UWV op grond van artikel 8:41, zevende lid, van de Awb verplicht is het door verzoekster betaalde griffierecht van € 49,- te vergoeden. Verzoekster zal zich hiervoor dan ook tot het UWV moeten wenden.

Beslissing

De rechtbank veroordeelt het UWV in de proceskosten van verzoekster tot een bedrag van € 837,-.
Deze uitspraak is gedaan op 23 juni 2023 door mr. J.M.C. Schuurman-Kleijberg, rechter, in aanwezigheid van mr. L. Zwager, griffier.
griffier
rechter
De rechter is niet in staat deze uitspraak mede te ondertekenen.
De uitspraak is verzonden op
en zal binnen een week na deze datum openbaar gemaakt worden door publicatie op rechtspraak.nl.

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven. Als u graag een zitting wilt waarin u uw verzetschrift kunt toelichten, kunt u dit in uw verzetschrift vermelden.