ECLI:NL:RBOBR:2023:3257

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
6 juli 2023
Publicatiedatum
3 juli 2023
Zaaknummer
10188951
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • B.C.W. Geurtsen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorwaardelijke ontbinding van huurovereenkomst en ontruiming van het gehuurde wegens ongewenst gedrag huurder en gedragsaanwijzing

In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 6 juli 2023 uitspraak gedaan in een bodemprocedure tussen Stichting Woonbedrijf SWS.HHVL en [gedaagde sub 3], vertegenwoordigd door zijn ouders als bewindvoerders. De eiser, Woonbedrijf, vorderde de ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van het gehuurde vanwege herhaaldelijk ongewenst gedrag van [gedaagde sub 3], waaronder het stallen van zijn brommer in de centrale entreehal en bedreigingen aan medewerkers van Woonbedrijf. De rechtbank heeft vastgesteld dat [gedaagde sub 3] tekort is geschoten in zijn verplichtingen uit de huurovereenkomst, maar heeft ook rekening gehouden met zijn stoornis (syndroom van Asperger) en de rol van zijn ouders als mentoren. De kantonrechter heeft geoordeeld dat, hoewel er sprake is van ernstige tekortkomingen, de primaire vordering tot onvoorwaardelijke ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van het gehuurde niet gerechtvaardigd is. In plaats daarvan is een voorwaardelijke ontbinding uitgesproken, waarbij [gedaagde sub 3] de kans krijgt om zijn gedrag te verbeteren. De rechtbank heeft voorwaarden gesteld waaronder de huurovereenkomst kan worden ontbonden, zoals het stallen van de brommer en het opvolgen van instructies van Woonbedrijf. Tevens is een gedragsaanwijzing opgelegd, met een dwangsom bij overtreding.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT

Civiel Recht
Zittingsplaats Eindhoven
Zaaknummer : 10188951
Rolnummer : 22-6623
Uitspraak : 6 juli 2023
in de zaak van:
Stichting Woonbedrijf SWS.HHVL,
gevestigd te Eindhoven,
eiseres,
gemachtigde: mr. B. Poort,
tegen:
1.
[gedaagde sub 1], in de hoedanigheid van mentor en bewindvoerder van gedaagde sub 3, wonende te [woonplaats] ,
2.
[gedaagde sub 2], in de hoedanigheid van mentor en bewindvoerder van gedaagde sub 3, wonende te [woonplaats] ,
3.
[gedaagde sub 3], wonende te [woonplaats] ,
gedaagden,
gemachtigde: mr. M.H. Kroon.
Partijen worden hierna genoemd “Woonbedrijf”, “de bewindvoerders” en
“ [gedaagde sub 3] ”.

1.Het verdere verloop van het geding

1.1.
Dit blijkt uit het volgende:
het vonnis van 26 januari 2023 en de daarin vermelde processtukken;
de aantekeningen van de griffier van de mondelinge behandeling van 12 juni 2023, met daaraan gehecht de pleitaantekeningen van mr. Poort.
1.2.
Tot slot is vonnis bepaald.

2.De feiten (verkort weergegeven)

2.1.
Medio 2009 is bij [gedaagde sub 3] het syndroom van Asperger vastgesteld. Bij beschikking van 2 december 2014 is [gedaagde sub 3] onder mentorschap gesteld van zijn vader en moeder (productie 5 van Woonbedrijf). Bij beschikking van dezelfde datum is bewind ingesteld over de (toekomstige) goederen van [gedaagde sub 3] en zijn de vader en moeder van [gedaagde sub 3] tot bewindvoerders benoemd (productie 1 van Woonbedrijf).
2.2.
Op 15 mei 2016 heeft [gedaagde sub 3] een woonbegeleidingsovereenkomst getekend en is er door middel van een DOOR! Constructie met Autismepunt de hierna genoemde woonruimte van Woonbedrijf ter beschikking gesteld aan [gedaagde sub 3] .
2.3.
Vanaf 2017 heeft [gedaagde sub 3] onder intensieve individuele begeleiding van Autismepunt gestaan. Bij brief van 18 april 2017 heeft [gedaagde sub 3] een officiële waarschuwing van Autismepunt gekregen, omdat hij zich niet aan de afspraken in de woonbegeleidingsovereen-komst zou hebben gehouden (productie 6 van Woonbedrijf).
2.4.
[gedaagde sub 3] huurt sinds 1 december 2018 rechtstreeks van Woonbedrijf de zelfstandige woonruimte, aan de [adres] te [plaats] (productie 2 van Woonbedrijf).
Op de huurovereenkomst zijn de Algemene Voorwaarden Huurovereenkomst Zelfstandige Woonruimte van toepassing, hierna genoemd ‘Algemene Huurvoorwaarden’ (productie 3 van Woonbedrijf). [gedaagde sub 3] heeft vanaf dat moment geen begeleiding meer van Autismepunt.
2.5.
[gedaagde sub 3] heeft vanaf juli 2020 zelf en via zijn mentor melding gemaakt van lekkages in zijn woning, die afkomstig zijn van de bovenbuurman (productie 1 van [gedaagde sub 3] ).
2.6.
Vanaf 2020 heeft [gedaagde sub 3] regelmatig zijn brommer in de centrale entreehal geplaatst, terwijl dit niet is toegestaan. Bij brief van 30 november 2020 heeft Woonbedrijf [gedaagde sub 3] gewezen op (citaat): “
stelselmatig niet naleven van de huurovereenkomst en algemene huurvoorwaarden en het niet netjes benaderen van een van onze medewerkers.
(..)
Elke keer dat we constateren dat uw brommer in de gemeenschappelijke ruimte staat zullen wij u een boete van € 25,00 opleggen” (productie 7 van Woonbedrijf).
2.7.
Op 5 oktober 2021 heeft er incident plaatsgevonden tussen een medewerker van Woonbedrijf en [gedaagde sub 3] . Naar aanleiding van dit incident heeft er een kritiekgesprek met [gedaagde sub 3] , in aanwezigheid van zijn vader, plaatsgevonden op 13 oktober 2021.
Tijdens dit gesprek is er een vaststellingsovereenkomst gesloten, waarin afspraken zijn vastgelegd en aan [gedaagde sub 3] een laatste kans is geboden (productie 9 van Woonbedrijf).
2.8.
[gedaagde sub 3] heeft, in strijd met de gemaakte afspraken, zijn brommer op 18 oktober 2021 en herhaaldelijk in de periode daarna wederom in de centrale entreehal geplaatst.
Bij emailbericht van 7 februari 2022 aan de moeder van [gedaagde sub 3] heeft Woonbedrijf verzocht [gedaagde sub 3] hierop aan te spreken (productie 11 van Woonbedrijf).
2.9.
[gedaagde sub 3] heeft bij emailbericht van 9 mei 2022 bij Woonbedrijf aangegeven dat hij ten gevolge van de lekkage bij de bovenbuurman gevolgschade heeft in het gehuurde, bestaande uit loslatend stucwerk in de badkamer en woonkamer en schimmelvorming (productie 14 van Woonbedrijf).
2.10.
De lekkage bij de bovenbuurman is enkele weken voor 3 oktober 2022 verholpen.
In het kader van deze reparatie hebben medewerkers van [bedrijfsnaam] , in opdracht van Woonbedrijf, ook werkzaamheden in het gehuurde uitgevoerd. Een deel van de werkzaamheden moest nog worden afgerond en die afronding was gepland op 3 oktober 2022. In de avond van 2 oktober en de nacht van 2 op 3 oktober 2022 heeft er een incident plaatsgevonden waarbij [gedaagde sub 3] via Whatsapp veel en indringende berichten heeft gestuurd aan de projectcoördinator over de werkzaamheden van 3 oktober 2022.
Het betreffende Whatsapp-verkeer is overgelegd als productie 15 van Woonbedrijf.
2.11.
Tot op heden zijn de herstelwerkzaamheden in het gehuurde van [gedaagde sub 3] niet afgerond.
2.12.
Op 12 oktober 2022 heeft een medewerker van Woonbedrijf geconstateerd dat de brommer van [gedaagde sub 3] nog steeds in de centrale entreehal van het gehuurde wordt geparkeerd.
2.13.
Bij brief van 12 oktober 2022 heeft de gemachtigde van Woonbedrijf [gedaagde sub 3] in de gelegenheid gesteld de huurovereenkomst vrijwillig op te zeggen. [gedaagde sub 3] heeft van die gelegenheid geen gebruik gemaakt.
2.14.
Lopende de procedure heeft [gedaagde sub 3] de brommer verkocht, waardoor deze niet meer in de centrale entreehal van het gehuurde staat.

3.Het geschil.

De vordering van Woonbedrijf
3.1.
Woonbedrijf vordert (verkort weergegeven);
primair
1. de ontbinding van de tussen Woonbedrijf en [gedaagde sub 3] bestaande huurovereen- komst;
2. de veroordeling van de bewindvoerders tot ontruiming van het gehuurde binnen veertien dagen na betekening van het vonnis;
subsidiair
3. de ontbinding van de tussen Woonbedrijf en [gedaagde sub 3] bestaande huurovereen-komst en de veroordeling van de bewindvoerders tot ontruiming van het gehuurde binnen veertien dagen na betekening van het vonnis, indien en zodra aan de volgende voorwaarde wordt voldaan:
a. [gedaagde sub 3] plaatst gedurende een periode van één week tot twee jaar na heden diens brommer in de centrale entreehal;
b. [gedaagde sub 3] weigert binnen een periode van één week tot twee jaar na heden instructies van medewerkers in dienst of in opdracht van Woonbedrijf adequaat en direct op te volgen;
c. [gedaagde sub 3] vertoont gedurende een periode van één week tot twee jaar na heden ongewenst gedrag jegens medewerkers in dienst of in opdracht van Woonbedrijf, zoals onder meer schelden, beledigen, intimideren of geweldpleging;
d. [gedaagde sub 3] weigert binnen een periode van één week tot twee jaar na heden hulpverlening danwel stelt zich onbegeleidbaar op;
4. de veroordeling van [gedaagde sub 3] om met onmiddellijke ingang, althans binnen twee dagen na betekening van het vonnis, de verplichtingen uit de huurovereenkomst en de wet na te komen, alsmede [gedaagde sub 3] te:
a. verbieden diens brommer in de centrale entreehal te plaatsen;
b. gebieden instructies van medewerkers in dienst of in opdracht van Woonbedrijf voortaan goed en direct op te volgen zonder ongewenst gedrag te vertonen, zoals onder meer schelden, beledigen, intimideren of geweldpleging;
c. gebieden hulpverlening te accepteren en zich begeleidbaar op te stellen;
op straffe van een dwangsom van € 750,00 per keer dat [gedaagde sub 3] in strijd met deze geboden handelt, met een maximum van € 10.000,00;
zowel primair als subsidiair
5. de veroordeling van de bewindvoerders tot het voldoen van een bedrag gelijk aan de
maandelijks verschuldigde huurpenningen vanaf de datum van ontbinding tot aan de dag
van ontruiming, vermeerderd met de wettelijk rente;
6. de veroordeling van de bewindvoerders tot betaling van de proceskosten, te vermeer-
deren met de wettelijke rente.
3.2.
Woonbedrijf onderbouwt haar vordering als volgt (verkort weergegeven).
[gedaagde sub 3] is tekortgeschoten in de nakoming van zijn verplichtingen uit de huurovereen-komst, de Algemene Huurvoorwaarden en de vaststellingsovereenkomst, en heeft zich niet als goed huurder gedragen doordat hij:
stelselmatig diens brommer in de centrale entreehal stalt;
medewerkers in dienst of in opdracht van Woonbedrijf heeft bedreigd, zowel fysiek als verbaal en/of geïntimideerd;
herhaaldelijk eigendommen van Woonbedrijf heeft vernield;
(iedere vorm van) hulpverlening weigert en/of onmogelijk heeft gemaakt en/of zich onbegeleidbaar opstelt.
De tekortkomingen vormen tezamen en elk afzonderlijk de grondslag van de vordering, aldus Woonbedrijf. Woonbedrijf heeft in de dagvaarding de tekortkomingen nader omschreven.
In de pleitnota van de mondelinge behandeling heeft Woonbedrijf ter ondersteuning van haar vorderingen nog verwezen naar een uitspraak van het gerechtshof Den Haag van 11 oktober 2022.
3.3.
Het belang van Woonbedrijf weegt volgens haar zwaarder dan het belang van [gedaagde sub 3] bij een voortgezet gebruik van het gehuurde, temeer nu de aard en de ernst van de tekortkomingen een ontbinding van de huurovereenkomst rechtvaardigen en [gedaagde sub 3] geen hulpverlening wil accepteren. Door de gedragingen van [gedaagde sub 3] kunnen de medewerkers in dienst of in opdracht van Woonbedrijf niet met de noodzakelijke veiligheid hun werkzaamheden verrichten. Woonbedrijf heeft er alles aan gedaan om tot gedragsverbetering en nakoming van de afspraken te komen. In het kader van de belangenafweging wijst Woonbedrijf ook naar in de dagvaarding genoemde relevante rechtspraak.
3.4
Ten aanzien van de subsidiaire vordering stelt Woonbedrijf dat zij ontruiming vordert bij overtreding van één of meerdere van de genoemde voorwaarden.
3.5.
Woonbedrijf vordert daarnaast een gedragsaanwijzing, op straffe van een dwangsom, zoals nader in de dagvaarding omschreven. Gelet op de feiten en omstandigheden heeft Woonbedrijf naar eigen zeggen belang bij deze vordering.
Het verweer van de bewindvoerders en [gedaagde sub 3]
3.6.
De bewindvoerders en [gedaagde sub 3] voeren als volgt verweer (verkort weergegeven).
Partijen hebben op 13 oktober 2021 een vaststellingsovereenkomst gesloten. Alles wat Woonbedrijf heeft aangedragen over wat hieraan voorafgaand is gebeurd, is niet relevant voor de beoordeling van de vordering. Het vertrekpunt voor beoordeling moet de vaststellingsovereenkomst zijn.
3.7.
Tijdens het kritiekgesprek van 13 oktober 2021 had [gedaagde sub 3] ook graag de lekkage bij de bovenbuurman besproken willen hebben maar dat wilde Woonbedrijf niet. De lekkage was voor hem een grote bron van ergernis en onmacht. Hij had al vanaf 2020 melding hiervan gemaakt en in oktober 2021 was de lekkage nog steeds niet verholpen. Voor [gedaagde sub 3] voelde het onrechtvaardig dat dit onderwerp niet aan de orde kon komen tijdens het gesprek.
Daarnaast werd het probleem van de lekkage voor een deel op zijn bordje geschoven. De sleutel van de bovenbuurman is aan [gedaagde sub 3] gegeven zodat hij de deur voor de werklui kon openmaken, omdat de bovenbuurman zelden thuis was. Dit was vanwege zijn stoornis een grote opgave voor hem die voor stress heeft gezorgd.
Het heeft daarnaast erg lang geduurd voordat Woonbedrijf met de herstelwerkzaamheden is begonnen en tot op heden zijn die nog niet afgerond. [gedaagde sub 3] heeft 10 dagen niet kunnen douchen en koken, omdat hem toegezegd was dat het stucwerk hersteld zou worden wat niet gebeurde. Het schilderwerk moet thans nog afgewerkt worden.
De reactie van [gedaagde sub 3] op de aankondiging dat de werkzaamheden op 3 oktober 2022 zouden worden afgerond om 08.00 uur in de ochtend, verdient geen schoonheidsprijs vindt hij zelf ook. De reactie is echter het gevolg van de geschiedenis die daaraan vooraf is gegaan. Door alle gebeurtenissen rondom de werkzaamheden had hij erg veel stress opgebouwd en hij voelde dat hij dit er niet meer bij kon hebben.
[gedaagde sub 3] heeft niet de bedoeling gehad dreigementen te uiten. Door zijn aandoening kan hij niet goed inschatten hoe zijn bewoordingen op een ander overgekomen. [gedaagde sub 3] betreurt het dat Woonbedrijf geen contact heeft opgenomen over afronding van de werkzaamheden met zijn vader of moeder. Zij zijn immers zijn mentor.
3.8.
Met betrekking tot de scooter merkt [gedaagde sub 3] op dat deze niet in de berging gestald kon worden, omdat de deur dan niet meer open en dicht kan. Dit had opgelost kunnen worden door de deur naar buiten te laten opengaan. [gedaagde sub 3] heeft geprobeerd zoveel als mogelijk de scooter in de woonkamer te stallen. In oktober 2021 zou er een ruil mogelijk zijn, waardoor hij de berging van een buurman zou kunnen krijgen, maar de buurman wilde dit zwart en wit geregeld zien en hieraan heeft Woonbedrijf niet meegewerkt. Inmiddels is de scooter verkocht, zodat het probleem niet meer bestaat.
3.9.
Er is geen grondslag voor ontbinding en ontruiming. [gedaagde sub 3] heeft het syndroom van Asperger en deze stoornis gaat niet weg. De vader en moeder van [gedaagde sub 3] hadden meer betrokken moeten worden bij contacten met Woonbedrijf, dan had het contact soepeler kunnen verlopen. De bewindvoerders hebben aangegeven dag en nacht bereikbaar te zijn voor Woonbedrijf. Er heeft zich na het uitbrengen van de dagvaarding niets meer voorgedaan.
3.10.
De bewindvoerders en [gedaagde sub 3] beroepen zich op de tenzij-regel van artikel 6:265 BW en vinden dat de belangenafweging in het voordeel van [gedaagde sub 3] moet uitvallen. De context in deze zaak speelt een hele belangrijke rol. De tekortkoming rechtvaardigt in de gegeven omstandigheden niet een ontbinding van de huurovereenkomst.
3.11.
De (overige) stellingen van partijen zullen bij de beoordeling -voor zover van belang- worden besproken.

4.De beoordeling

4.1.
Voorop wordt gesteld dat uit artikel 6:265 BW volgt dat in beginsel iedere tekortkoming van de schuldenaar in de nakoming van één van zijn verplichtingen de schuldeiser de bevoegdheid geeft om de overeenkomst geheel of gedeeltelijk te ontbinden. Een uitzondering geldt als de tekortkoming, gezien haar bijzondere aard of geringe betekenis, deze ontbin-ding met haar gevolgen niet rechtvaardigt. Bij de beoordeling of de tekortkoming voldoende ernstig is om tot ontbinding over te gaan, moet rekening worden gehouden met alle omstandigheden van het geval, waaronder de aard van de overeenkomst en de belangen van partijen over en weer.
Bovendien moet bij de beoordeling of een tekortkoming voldoende is om de ontbinding van een huurovereenkomst voor woonruimte te rechtvaardigen het gewicht van de tekortkoming worden afgezet tegen het woonbelang van de huurder (Hoge Raad 28 september 2018, ECLI:NL:HR:2018:1810).
Onvoorwaardelijke ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van het gehuurde
4.2.
Volgens Woonbedrijf dient de huurovereenkomst te worden ontbonden en het gehuurde te worden ontruimd omdat er sprake is van een of meer tekortkomingen, doordat [gedaagde sub 3] :
stelselmatig diens brommer in de centrale entreehal stalt;
medewerkers in dienst of in opdracht van Woonbedrijf heeft bedreigd, zowel fysiek als verbaal en/of geïntimideerd;
herhaaldelijk eigendommen van Woonbedrijf heeft vernield;
(iedere vorm van) hulpverlening weigert en/of onmogelijk heeft gemaakt en/of zich onbegeleidbaar opstelt;
De gestelde tekortkomingen worden hierna achtereenvolgens beoordeeld.
Ad a. stelselmatig diens brommer in de centrale entreehal stalt
4.3.
Feit is dat [gedaagde sub 3] de brommer regelmatig is blijven stallen in de entreehal van het gehuurde, terwijl hij wist dat dit niet was toegestaan. Niet weersproken is dat [gedaagde sub 3] de brommer niet in zijn eigen berging kon plaatsen en dat dit de reden is geweest waarom hij deze vaak in de centrale entreehal plaatste. Als onweersproken staat verder vast dat, nadat [gedaagde sub 3] hier regelmatig op was aangesproken, hij de brommer vaker in de woonkamer van het gehuurde heeft gestald. Het ruilen van de berging met de buurman had een oplossing voor het stallingsprobleem kunnen vormen. Onweersproken is echter gesteld dat de buurman dit op papier geregeld wilde hebben en Woonbedrijf hieraan niet heeft meegewerkt. Inmiddels is de brommer verkocht en [gedaagde sub 3] heeft ter zitting verklaard dat hij niet van plan is om een andere brommer aan te schaffen. Hoewel de kantonrechter met Woonbedrijf van mening is dat het stallen van een brommer in de entreehal uit veiligheidsoogpunt moet worden tegengegaan, vindt zij dat de hier besproken tekortkoming niet is aan te merken als een zo ernstig tekortschieten dat dit de gevorderde ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van het gehuurde rechtvaardigt. Hierbij heeft zij laten meewegen dat het probleem inmiddels is opgelost.
Ad b. medewerkers in dienst of in opdracht van Woonbedrijf heeft bedreigd, zowel fysiek als verbaal en/of geïntimideerd
4.4.
Op 18 april 2017 heeft Autismepunt een officiële waarschuwing gestuurd aan [gedaagde sub 3] , omdat hij zich niet als goed huurder zou hebben gedragen doordat hij vernielingen aan deuren en een raam van het gehuurde zou hebben aangebracht en dreigementen zou hebben geuit. Afgaande op de gedingstukken en de daarop gegeven toelichting, moet worden geconstateerd dat er na deze officiële waarschuwing een aantal jaren niets meer is voorgevallen. Bij Woonbedrijf is het vertrouwen ontstaan dat [gedaagde sub 3] zelfstandig de woonruimte zou kunnen huren, aldus Woonbedrijf. De huurovereenkomst is op 1 december 2018 afgesloten. Woonbedrijf wist op dat moment dat [gedaagde sub 3] een indicatie had en dat zijn ouders tot mentor en bewindvoerder waren benoemd, althans ze kon dit weten. De woning was immers eerder via een woonbegeleidingsovereenkomst in gebruik gegeven door tussenkomst van Autismepunt en het bewindvoerderschap is vermeld in het curatele- en bewindregister, met daarbij de reden van de onderbewindstelling.
4.5.
Bij brief van 30 november 2020 is [gedaagde sub 3] voor de eerste keer aangesproken op het stallen van zijn brommer in de centrale entreehal (productie 7 van Woonbedrijf). Op 5 oktober 2021 heeft [gedaagde sub 3] een medewerker van Woonbedrijf, die hem confronteerde met het feit dat zijn brommer in de centrale entreehal stond gestald, geïntimideerd en bedreigd en uitgescholden met “kankerlijer”. [gedaagde sub 3] is de medewerker achternagelopen toen de medewerker naar de bedrijfsauto ging en heeft daarbij agressief gedrag vertoond door de autodeur dicht te slaan, waardoor de medewerker zijn pols heeft bezeerd. Dit alles is niet, althans onvoldoende, door [gedaagde sub 3] betwist. Woonbedrijf heeft [gedaagde sub 3] hiervoor een sommatiebrief gestuurd op 7 oktober 2021 (productie 8 van Woonbedrijf).
Dit handelen van [gedaagde sub 3] is aan te merken als zwaar grensoverschrijdend gedrag, vindt ook de kantonrechter. Tijdens het daaropvolgende kritiekgesprek van 13 oktober 2021 hebben partijen een vaststellingsovereenkomst gesloten, waarin afspraken zijn vastgelegd. Hierbij was de vader van [gedaagde sub 3] aanwezig. De vaststellingsovereenkomst is overgelegd als productie 9 van Woonbedrijf. Het doel van een vaststellingsovereenkomst kan zijn het maken van een einde aan een geschil of het voorkomen van onzekerheid over wat er tussen partijen rechtens geldt (vgl artikel 7:900 BW). Uit de hele context moet worden opgemaakt dat het in dit geval ging om het beëindigen van een geschil. Met het sluiten van de vaststellingsovereenkomst is het incident van 5 oktober 2021 dan ook afgedaan.
4.6.
Na de het sluiten van de vaststellingovereenkomst hebben zich de volgende situaties voorgedaan, die [gedaagde sub 3] worden verweten door Woonbedrijf;
1. het nog steeds stallen van zijn brommer in de centrale entreehal van het gehuurde;
2. het Whatsapp incident in de avond van 2 oktober en de nacht van 2 op 3 oktober 2022 met de projectcoördinator van [bedrijfsnaam] .
4.7.
De kantonrechter heeft in overweging 4.3. reeds overwogen dat het stallen van de brommer in de centrale entreehal van het gehuurde door [gedaagde sub 3] thans geen ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van het gehuurde meer rechtvaardigt.
4.8.
Door de handelswijze van [gedaagde sub 3] tijdens het WhatsApp-gesprek in de avond van 2 oktober en de nacht van 2 op 3 oktober 2022 is hij ernstig tekortgeschoten in de nakoming van zijn verplichtingen uit de huurovereenkomst en de Algemene Huurvoorwaarden.
De kantonrechter is echter van oordeel dat dit incident, in het licht van alle gebeurtenissen vooraf en na afweging van alle betrokken belangen, niet een onvoorwaardelijke ontbinding rechtvaardigt. Zij licht dit standpunt hieronder toe.
Vast staat dat [gedaagde sub 3] reeds in 2020 heeft gemeld dat er sprake was van een lekkage in het gehuurde en eveneens staat vast dat er pas enkele weken voor 3 oktober 2022 werkzaamheden zijn uitgevoerd om die lekkage te verhelpen. [gedaagde sub 3] heeft de lekkage willen bespreken tijdens het kritiekgesprek, maar daar was het gesprek niet voor bedoeld, aldus Woonbedrijf. Ook na dit kritiekgesprek is onvoldoende adequaat op de meldingen gereageerd, zo moet uit de gedingstukken en de daarop gegeven toelichting worden geconcludeerd. Volgens [gedaagde sub 3] heeft de lekkage en het vervolgens lang uitblijven van enige actie van Woonbedrijf hem veel stress en ook gevolgschade opgeleverd. Hij heeft een aantal dagen niet kunnen douchen en koken en moest zijn spullen aan de andere kant van de woonruimte zetten om de werklieden in staat te stellen om de gevolgschade te verhelpen. Dit is niet door Woonbedrijf weersproken. Bovendien heeft [gedaagde sub 3] de verantwoordelijkheid gekregen om telkens de deur van de woning van de bovenbuurman open te doen om medewerkers of opdrachtnemers van Woonbedrijf in de gelegenheid te stellen om de lekkage te verhelpen, Hij had de sleutel van de bovenbuurman gekregen omdat de bovenbuurman zelden thuis was. Gelet op zijn stoornis, is voldoende aannemelijk dat een dergelijke situatie
een aanmerkelijk grotere druk op [gedaagde sub 3] legt dan op een willekeurige andere huurder.
Dat Woonbedrijf niet met grotere voortvarendheid heeft gereageerd op de lekkagemeldingen van of namens [gedaagde sub 3] , is haar te verwijten. Dit geldt zeker nu tijdens de mondelinge behandeling naar voren is gebracht dat Woonbedrijf de lekkage had kunnen oplossen in de periode dat een eerdere huurder van de bovengelegen woning vertrok en de nieuwe huurder het gehuurde nog niet bewoonde. De kantonrechter vindt het alleszins aannemelijk dat de hiervoor weergegeven gebeurtenissen hebben bijgedragen aan de grote mate van stress die [gedaagde sub 3] zegt te hebben gevoeld toen hij in de avond van 2 oktober 2022 aan het whatsapp-gesprek begon en besefte dat er de volgende ochtend vroeg werkzaamheden bij hem in huis zouden worden uitgevoerd.
4.9.
De kantonrechter realiseert zich dat het incident op de projectcoördinator behoorlijke impact heeft gehad en dat dit incident Woonbedrijf bezorgd heeft gemaakt over de veiligheid van haar werknemers en opdrachtnemers. De ouders van [gedaagde sub 3] , die tevens zijn mentor en bewindvoerder zijn, hebben zich echter nadrukkelijk bereid verklaard om in voorkomende gevallen als tussenschakel voor Woonbedrijf te fungeren. Zij achten zichzelf goed in staat om – waar nodig – eventuele paniek of stress bij [gedaagde sub 3] te beteugelen, hem te helpen om zijn gedrag binnen aanvaardbare grenzen te houden en contacten tussen Woonbedrijf en [gedaagde sub 3] te versoepelen. Uit dat wat ter zitting is besproken, maakt de kantonrechter op dat Woonbedrijf tot dusver de ouders niet of nauwelijks heeft ingeschakeld om het contact met [gedaagde sub 3] te vergemakkelijken, wellicht omdat zij zich er niet van bewust was dat de ouders ook een mentorfunctie hebben. Gelet op het grote belang van [gedaagde sub 3] bij behoud van zijn woonruimte en de rol die de ouders van [gedaagde sub 3] bereid zijn te vervullen om de verhouding tussen Woonbedrijf en [gedaagde sub 3] te verbeteren, vindt de kantonrechter dat [gedaagde sub 3] een (aller)laatste kans zou moeten krijgen. De kantonrechter heeft er voldoende vertrouwen in dat met de ouders van [gedaagde sub 3] als tussenschakel, het contact tussen (medewerkers van) Woonbedrijf en [gedaagde sub 3] genormaliseerd kan worden. Desalniettemin heeft Woonbedrijf belang bij de gevorderde voorwaardelijke ontbinding van de huurovereenkomst bij wijze van stok achter de deur.
4.1
Samengevat vindt de kantonrechter dus dat er wel sprake is van een ernstige tekortkoming van [gedaagde sub 3] in de nakoming van zijn verplichtingen uit de huurover-eenkomst en de Algemene Huurvoorwaarden, maar alle omstandigheden in aanmerking genomen en de belangen tegen elkaar afwegend, vindt zij dat de primaire vordering tot (onvoorwaardelijke) ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van het gehuurde op dit moment niet gerechtvaardigd is.
Ad c. herhaaldelijk eigendommen van Woonbedrijf heeft vernield
4.11.
Dit verwijt heeft gespeeld in de periode vóór het afsluiten van de vaststellingsovereenkomst en niet gesteld of gebleken is dat er nadien nog vernielingen hebben plaatsgevonden. De kantonrechter heeft aan dit verwijt dus niet of nauwelijks gewicht toegekend bij haar afweging.
Ad d. (iedere vorm van) hulpverlening weigert en/of onmogelijk heeft gemaakt en/of zich onbegeleidbaar opstelt
4.12.
Ten aanzien van deze gestelde tekortkoming wordt het volgende overwogen.
Uit niets is gebleken dat [gedaagde sub 3] jegens Woonbedrijf verplicht is hulpverlening te accepteren. [gedaagde sub 3] is in 2014 onder bewind gesteld en zijn ouders zijn tevens benoemd tot zijn mentoren. [gedaagde sub 3] heeft in het verleden individuele begeleiding gekregen van Autismepunt. De ondersteuning van Autismepunt is afgebouwd. Woonbedrijf heeft niet toegelicht op welke grond zij meent dat zij [gedaagde sub 3] kan verplichten om enige vorm van aanvullende hulpverlening en/of begeleiding te accepteren, laat staan dat kan worden aangenomen dat hij bij het nalaten daarvan tekortschiet in zijn verplichtingen jegens Woonbedrijf. De kantonrechter tekent in dit verband aan dat partijen bij het aangaan van de lopende huurovereenkomst geen afspraken hebben gemaakt over het accepteren van aanvullende hulp of begeleiding. Ook nadien zijn dergelijke afspraken niet gemaakt. De grond voor deze gestelde tekortkoming ontbreekt dus.
4.13.
De conclusie is dat de vordering tot onvoorwaardelijke ontbinding van de huurover-eenkomst en ontruiming van het gehuurde zal worden afgewezen.
Voorwaardelijke ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van het gehuurde
4.14.
Zoals hiervoor is geschreven, ziet de kantonrechter wel aanleiding om de vordering tot voorwaardelijke ontbinding toe te wijzen. Volgens Woonbedrijf dient ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van het gehuurde plaats te vinden als een van de volgende voorwaarden zich voordoet:
a. [gedaagde sub 3] plaatst gedurende een periode van één week tot twee jaar na heden diens brommer in de centrale entreehal;
b. [gedaagde sub 3] weigert binnen een periode van één week tot twee jaar na heden instructies van medewerkers in dienst of in opdracht van Woonbedrijf adequaat en direct op te volgen;
c. [gedaagde sub 3] vertoont gedurende een periode van één week tot twee jaar na heden ongewenst gedrag jegens medewerkers in dienst of in opdracht van Woonbedrijf, zoals onder meer schelden, beledigen, intimideren of geweldpleging;
d. [gedaagde sub 3] weigert binnen een periode van één week tot twee jaar na heden hulpverlening danwel stelt zich onbegeleidbaar op.
De voorwaarden worden hierna beoordeeld.
Ad. A [gedaagde sub 3] plaatst gedurende een periode van één week tot twee jaar na heden dienst brommer in de centrale entreehal
4.15.
Ondanks dat [gedaagde sub 3] de brommer inmiddels niet meer in zijn bezit heeft, zal de kantonrechter deze voorwaarde aan de voorwaardelijke ontbinding verbinden voor het geval [gedaagde sub 3] toch besluit een andere brommer aan te schaffen. De veiligheid vereist namelijk dat een brommer niet in de centrale entreehal wordt geplaatst.
Ad b. [gedaagde sub 3] weigert binnen een periode van één week tot twee jaar na heden instructies van medewerkers in dienst of in opdracht van Woonbedrijf adequaat en direct op te volgen
4.16.
Woonbedrijf moet door [gedaagde sub 3] in staat worden gesteld om de gehuurde woning te inspecteren en, indien nodig, gebreken te herstellen. Dat volgt uit artikel 6.9.1 van de Algemene Huurvoorwaarden en artikel 7:213 BW (goed huurderschap).
[gedaagde sub 3] dient zich redelijk en constructief op stellen jegens medewerkers in dienst of in opdracht van Woonbedrijf. De gevolgschade in het gehuurde moet nog worden hersteld. [gedaagde sub 3] dient Woonbedrijf daartoe in de gelegenheid te stellen. Indien [gedaagde sub 3] vanwege stress of andere redenen verwacht dat hij dit niet aankan, dan dient hij zijn ouders in te schakelen voor hulp.
Aan de zijde van Woonbedrijf mag worden verwacht dat zij eveneens de ouders van [gedaagde sub 3] (in hun rol van mentor en bewindvoerder van [gedaagde sub 3] ) inschakelt, indien er afspraken dienen te worden gemaakt met [gedaagde sub 3] , waarvan zij op voorhand verwacht dat deze bij [gedaagde sub 3] op weerstand kunnen stuiten. Tijdens de mondelinge behandeling is onderkend door Woonbedrijf dat het helpend kan zijn om in situaties waarin concrete hulp van [gedaagde sub 3] nodig is en die medewerking niet zonder meer te verwachten is, de ouders van [gedaagde sub 3] in te schakelen. Voorop blijft staan dat directe communicatie met [gedaagde sub 3] in het algemeen mogelijk moet blijven en wenselijk is,
[gedaagde sub 3] heeft zelf ook aangegeven dat hij zijn ouders voortaan zal inschakelen indien hij voelt dat bepaalde situaties met Woonbedrijf hem spanning opleveren.
De vordering om deze voorwaarde aan ontbinding te verbinden zal dan ook worden toegewezen.
Ad c. [gedaagde sub 3] vertoont gedurende een periode van één week tot twee jaar na heden ongewenst gedrag jegens medewerkers in dienst of in opdracht van Woonbedrijf, zoals onder meer schelden, beledigen, intimideren of geweldpleging
4.17.
De vordering tot het stellen van deze voorwaarde is, gezien hetgeen zich heeft afgespeeld tussen partijen en hiervoor is weergegeven, toewijsbaar.
Ad d. [gedaagde sub 3] weigert binnen een periode van één week tot twee jaar na heden hulpverlening danwel stelt zich onbegeleidbaar op
4.18.
Ten aanzien van de vordering tot het stellen van deze voorwaarde verwijst de kantonrechter naar wat zij heeft geschreven onder punt 4.12. Zij ziet op dit moment geen grond om [gedaagde sub 3] te verplichten aanvullende hulpverlening of begeleiding te accepteren.
Gedragsaanwijzing en dwangsom
4.169. Woonbedrijf vordert ook om [gedaagde sub 3] een gedragsaanwijzing op te leggen. De kantonrechter vindt dat niet kan worden uitgesloten dat [gedaagde sub 3] zijn gedrag niet zal aanpassen, in aanmerking genomen wat er in het verleden is gebeurd. Dat maakt dat Woonbedrijf voldoende belang heeft bij het opleggen aan [gedaagde sub 3] van een gedragsaanwijzing. Deze gedragsaanwijzing, die moet worden gezien als een nadrukkelijke instructie aan [gedaagde sub 3] , is toewijsbaar, met uitzondering van het gebod om hulpverlening te accepteren en zich begeleidbaar op te stellen. De kantonrechter zal de gevorderde dwangsom in hoogte beperken zoals onder de beslissing wordt vermeld.
Betaling van een bedrag ter hoogte van de maandelijkse huurpenningen
4.20.
Woonbedrijf vordert zowel primair als subsidiair de veroordeling van de bewindvoer-
ders tot voldoen van een bedrag gelijk aan de maandelijks verschuldigde huurpenningen
vanaf de datum van ontbinding tot aan de dag van ontruiming.
Deze subsidiaire vordering, waartegen geen afzonderlijk verweer is gevoerd, is toewijsbaar.
Proceskosten
4.21.
De bewindvoerders worden als de overwegend in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de proceskosten. De wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen vanaf de 15e dag nadat de bewindvoerders schriftelijk tot betaling van deze kosten zijn aangemaand.

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
ontbindt de huurovereenkomst tussen Woonbedrijf en [gedaagde sub 3] betreffende de zelfstandige woonruimte aan de [adres] te [plaats] en veroordeelt de bewindvoerders, in de hoedanigheid van bewindvoerder, de woonruimte met alle daarin aanwezige personen en goederen, voor zover deze laatste niet het eigendom zijn van Woonbedrijf, te (laten) ontruimen en ontruimd te houden alsmede niet opnieuw in gebruik te (laten) nemen en onder afgifte van de sleutels ter vrije beschikking van Woonbedrijf te stellen, indien en zodra aan (een van de) de volgende voorwaarden wordt voldaan;
a. [gedaagde sub 3] plaatst gedurende een periode van één week tot twee jaar na heden zijn/een brommer in de centrale entreehal;
b. [gedaagde sub 3] weigert binnen een periode van één week tot twee jaar na heden instructies van medewerkers in opdracht of in dienst van Woonbedrijf adequaat en direct op te volgen;
c. [gedaagde sub 3] vertoont gedurende een periode van één week tot twee jaar na heden ongewenst gedrag jegens medewerkers in dienst of in opdracht van Woonbedrijf, zoals onder meer schelden, beledigen, intimideren of geweldpleging;
5.2.
bepaalt dat indien [gedaagde sub 3] niet aan (een van) de voormelde voorwaarden voldoet de ontruiming van het gehuurde wordt toegewezen op een termijn van veertien dagen na betekening van het vonnis;
5.3.
veroordeelt [gedaagde sub 3] om met onmiddellijke ingang de verplichtingen uit de huurovereenkomst en de wet na te komen en
a. verbiedt [gedaagde sub 3] zijn/een brommer in de centrale entreehal te plaatsen;
b. gebiedt [gedaagde sub 3] instructies van medewerkers in dienst of in opdracht van Woonbedrijf voortaan goed en direct op te volgen zonder ongewenst gedrag te vertonen, zoals onder meer schelden, beledigen, intimideren of geweldpleging;
dit onder verbeurte van een dwangsom van € 100,00 per overtreding en voor iedere dag dat [gedaagde sub 3] niet aan deze veroordeling voldoet, met een maximum van € 2.000,00;
5.4.
veroordeelt de bewindvoerders, in de hoedanigheid van bewindvoerder, te betaling van een bedrag in geld overeenkomstig de som van de per maand verschuldigde huurpenningen, gerekend vanaf de datum van de subsidiair toegewezen vordering tot ontbinding van de huurovereenkomst tot aan het tijdstip waarop daadwerkelijk tot ontruiming is overgegaan, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de 15e dag nadat de bewindvoerders schriftelijk tot betaling van deze kosten zijn aangemaand;
5.5.
veroordeelt de bewindvoerders, in de hoedanigheid van bewindvoerder, in de kosten van het geding, aan de zijde van Woonbedrijf gevallen en tot op heden vastgesteld op € 127,43 aan explootkosten, € 128,00 aan griffierecht en € 528,00 terzake gemachtigdensalaris, te vermeerderen met de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW vanaf de vijftiende dag na heden tot aan de dag der voldoening;
5.6.
verklaart dit vonnis, voor zover het de veroordelingen betreft, uitvoerbaar bij voorraad;
5.7.
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. B.C.W. Geurtsen, en in het openbaar uitgesproken op 6 juli 2023.