ECLI:NL:RBOBR:2023:3316
Rechtbank Oost-Brabant
- Mondelinge uitspraak
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de WOZ-waarde van een woning en de vergelijkbaarheid van vergelijkingsobjecten
In deze uitspraak van de Rechtbank Oost-Brabant, gedaan op 28 juni 2023, wordt het beroep van eiser tegen de vastgestelde WOZ-waarde van zijn woning beoordeeld. De heffingsambtenaar had de WOZ-waarde vastgesteld op € 249.000, met als waardepeildatum 1 januari 2021. Eiser, eigenaar van de woning, had bezwaar gemaakt tegen deze waarde, maar de heffingsambtenaar handhaafde de waarde in de uitspraak op bezwaar van 2 augustus 2022. Eiser stelde dat de waarde te hoog was en bepleitte een lagere waarde van € 235.000.
Tijdens de zitting op 28 juni 2023 heeft de rechtbank de argumenten van beide partijen gehoord. De rechtbank oordeelt dat de heffingsambtenaar voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de vastgestelde waarde niet te hoog is. De rechtbank wijst erop dat de heffingsambtenaar bij de onderbouwing van de waarde gebruik heeft gemaakt van drie vergelijkingsobjecten, die voldoende vergelijkbaar zijn met de woning van eiser. De rechtbank concludeert dat de heffingsambtenaar rekening heeft gehouden met de relevante verschillen tussen de woningen en dat de waardebepaling niet op onjuiste uitgangspunten berust.
Eiser heeft weliswaar aangevoerd dat de voorzieningen in zijn woning verouderd zijn, maar de rechtbank oordeelt dat de heffingsambtenaar dit aspect voldoende heeft onderbouwd. De rechtbank komt tot de conclusie dat het beroep van eiser ongegrond is en dat er geen aanleiding is voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen hebben het recht om in hoger beroep te gaan tegen deze uitspraak bij het gerechtshof 's-Hertogenbosch binnen zes weken na verzending van het proces-verbaal.