ECLI:NL:RBOBR:2023:3432

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
5 juli 2023
Publicatiedatum
11 juli 2023
Zaaknummer
22/1444 en 22/1773
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Mondelinge uitspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van naheffingsaanslagen parkeerbelasting en de verplichting tot betaling

In deze uitspraak van de Rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats 's-Hertogenbosch, zijn de beroepen van eiseres tegen twee naheffingsaanslagen parkeerbelasting beoordeeld. De naheffingsaanslagen, opgelegd door de heffingsambtenaar van de gemeente Helmond, betroffen bedragen van € 58,20 met dagtekeningen 25 april 2022 en 13 mei 2022. Eiseres, die al twintig jaar in Helmond woont, betwistte de duidelijkheid van de parkeerregels ter plaatse. De rechtbank oordeelde dat er redelijkerwijs geen misverstand kon bestaan over de verplichting om parkeerbelasting te betalen, gezien de aanwezigheid van verkeersborden en een parkeerautomaat in de nabijheid. De rechtbank concludeerde dat de heffingsambtenaar de aanslagen terecht had gehandhaafd en verklaarde de beroepen ongegrond. De uitspraak werd gedaan op 5 juli 2023, en partijen hebben het recht om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof 's-Hertogenbosch.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT
Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummers: SHE 22/1444 en SHE 22/1773

proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van

5 juli 2023 in de zaken tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: [naam] ),
en

de heffingsambtenaar van de gemeente Helmond, de heffingsambtenaar

(gemachtigde: mr. S. Thijssen).

Zitting

De rechtbank heeft de beroepen van eiseres op 5 juli 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van de heffingsambtenaar.
De rechtbank heeft het onderzoek op de zitting gesloten en vervolgens uitspraak gedaan.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank de beroepen van eiseres tegen de aan haar opgelegde naheffingsaanslagen parkeerbelasting.
1.1.
De heffingsambtenaar heeft aan eiseres twee naheffingsaanslagen parkeerbelasting opgelegd ter hoogte van telkens € 58,20 met dagtekeningen 25 april 2022 (aanslag I) en 13 mei 2022 (aanslag II).
1.2.
Met de uitspraak op bezwaar van 24 mei 2022 (de bestreden uitspraak I) heeft de heffingsambtenaar de aanslag I gehandhaafd. Met de uitspraak op bezwaar van 28 juni 2022 (de bestreden uitspraak II) heeft de heffingsambtenaar de aanslag II gehandhaafd.
1.3.
Eiseres heeft tegen de bestreden uitspraken beroep ingesteld. Het beroep dat is gericht tegen de bestreden uitspraak I is geregistreerd onder zaaknummer SHE 22/1444 en het beroep dat is gericht tegen de bestreden uitspraak II is geregistreerd onder zaaknummer SHE 22/1773.
1.4.
De heffingsambtenaar heeft daarop gereageerd met een verweerschrift.
1.5.
De rechtbank heeft op de zitting besloten de beroepen gevoegd te behandelen, omdat de onderwerpen aan elkaar verwant zijn.

Feiten

2. Op 31 maart 2022 om 12:46 uur en op 14 april 2022 om 11:33 uur stond het voertuig van eiseres met het kentekennummer [kenteken] geparkeerd in de Waardstraat in Helmond in een parkeerhaven gelegen nagenoeg direct bij de uitgang van parkeerterrein Waardstraat. Deze parkeerplaats in de Waardstraat is op grond van op grond van de Verordening parkeerbelastingen Helmond 2022 gelezen in samenhang met de daarbij gevoegde “Kaart gebiedsindeling Centrum – Rand – Overig”, aangewezen als plaats waar parkeerbelasting wordt geheven. Eiseres had op de hiervoor genoemde momenten de verschuldigde parkeerbelasting niet voldaan.

Beoordeling door de rechtbank

3. Tussen partijen is niet in geschil dat de plaats waar eiseres in beide gevallen stond geparkeerd is aangewezen als plaats waar parkeerbelasting wordt geheven. In geschil is of op de momenten toen eiseres er parkeerde het voor haar voldoende duidelijk was dat die verplichting gold en dus of de naheffingsaanslag terecht aan eiser is opgelegd.
4. Eiseres vindt dat dit niet duidelijk was. Ze zegt dat ze vanaf het parkeerterrein Waardstraat – door haar aangeduid als parkeerterrein Kanaaldijk NO – kwam rijden en dat er op dat punt niet duidelijk stond aangegeven dat er ter plaatse betaald parkeren gold. De heffingsambtenaar is het daar niet mee eens. Hij wijst er onder andere op dat halverwege de Waardstraat een parkeerautomaat en een verkeersbord staat waarmee wordt gewezen op de verplichting om betaald te parkeren. Ook als de Waardstraat wordt ingereden vanaf de Torenstraat staat de verplichting om betaald te parkeren met een verkeersbord aangegeven.
5. Van de heffingsambtenaar mag worden verwacht dat de ter plaatse geldende parkeerregels voldoende duidelijk zijn aangegeven. “Voldoende duidelijk” betekent dat er
redelijkerwijsgeen misverstand kan bestaan over de verplichting om parkeerbelasting voor de betreffende parkeerplaats te betalen. Het bestaan van de verplichting om parkeerbelasting voor een locatie te voldoen kan blijken uit de aanwezigheid van parkeerautomaten bij of in de nabijheid van de parkeerplaats, maar ook uit borden of andere aanwijzingen bij of in de directe omgeving van de parkeerplaats. [1] Van geval tot geval moet worden beoordeeld of aan de genoemde voorwaarde is voldaan.
6. De rechtbank vindt dat er in dit geval redelijkerwijs geen misverstand kan bestaan over de verplichting om parkeerbelasting voor de betreffende parkeerplaats te betalen. Daarvoor is het volgende van belang.
6.1.
Op de beelden van Google Streetview die met partijen op de zitting zijn bekeken blijkt dat vanaf de locatie waar eiseres in beide gevallen stond geparkeerd een blauw rechthoekig verkeersbord met een witte P en afbeelding van een handje dat een geldmunt in een gleuf op geschat 100 meter afstand waarneembaar is. Voor zover eiseres stelt dat het bord vanaf haar parkeerplaats niet goed waarneembaar was, wijst de rechtbank erop dat van eiseres als parkeerder mag worden verwacht dat zij zich ter plaatse op de hoogte stelt van de voor de parkeerlocatie van toepassing zijnde parkeerregels. [2] Naar het bord lopen of rijden om beter zicht te krijgen op wat daarop staat mag in dit geval van haar worden verwacht.
6.2.
Daar komt bij dat – gezien vanuit de richting van de parkeerplaats – voor dat bord een parkeerautomaat staat. Eiseres zegt dat dit slechts een faciliteit is en geen enkele betekenis heeft, maar uit de hiervoor onder 5. genoemde uitspraak van de Hoge Raad volgt dat zij daarin geen gelijk heeft. Daarnaast is het de rechtbank ook niet duidelijk met welk ander redelijk doel dan het betalen van parkeergeld er een parkeerautomaat in een straat staat.
6.3.
Op de zitting is gebleken dat eiseres twintig jaar in Helmond woont en regelmatig in de omgeving van het parkeerterrein Waardstraat komt om boodschappen te doen. Daarom mag bij eiseres een zekere bekendheid met het ter plaatste geldende parkeerregime worden verondersteld, anders dan bijvoorbeeld iemand die voor het eerst op bezoek komt in Helmond. Uit de door de heffingsambtenaar overgelegde foto’s en de beelden van Google Streetview blijkt dat dit parkeerregime kenbaar is gemaakt bij beide ingangen van de Waardstraat – dus zowel komende van de Kanaaldijk NO als de Torenstraat – met verkeersborden. Genoemde veronderstelling hoeft op zich beschouwd niet voldoende te zijn om tot het oordeel te komen dat er in dit geval redelijkerwijs geen misverstand kan bestaan over de verplichting om parkeerbelasting te betalen, maar draagt wel aan dat oordeel bij.
7. Gelet op het voorgaande is de rechtbank is van oordeel dat de heffingsambtenaar de naheffingsaanslagen parkeerbelasting van 25 april 2022 en 13 mei 2022 bij de bestreden uitspraken op bezwaar terecht heeft gehandhaafd en moeten de beroepen ongegrond worden verklaard.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De rechter deelt mede dat van deze uitspraak een proces-verbaal wordt opgemaakt dat binnen twee weken aan partijen zal worden toegestuurd.
De rechter wijst erop dat partijen het recht hebben om tegen deze uitspraak hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch. Het hoger beroep moet zijn ingesteld binnen zes weken na de dag van verzending van dit proces-verbaal.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.F. Vink, rechter, in aanwezigheid van
mr. L.T.H. Verhagen, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 5 juli 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Voetnoten

1.Hoge Raad 22 november 1995, ECLI:NL:HR:1995:AA3126.
2.Gerechtshof ’s-Gravenhage 18 oktober 2002, ECLI:NL:GHDHA:2002:AS2261, en gerechtshof Den Haag 14 april 2020, ECLI:NL:GHDHA:2020:860.