ECLI:NL:RBOBR:2023:4013

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
9 augustus 2023
Publicatiedatum
11 augustus 2023
Zaaknummer
22/1890
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Proces-verbaal
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van een naheffingsaanslag parkeerbelasting en de redelijke termijn voor betaling

In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 9 augustus 2023 uitspraak gedaan over een naheffingsaanslag parkeerbelasting die was opgelegd aan eiseres. De heffingsambtenaar had op 31 mei 2022 een naheffingsaanslag van € 68 opgelegd aan de kentekenhouder van een voertuig, waarbij eiseres de feitelijke parkeerder was. Eiseres heeft tegen de uitspraak op bezwaar van 7 juli 2022 beroep ingesteld, omdat zij van mening was dat zij niet voldoende tijd had gekregen om de parkeerapparatuur in werking te stellen. De rechtbank heeft de zaak behandeld en vastgesteld dat de heffingsambtenaar niet heeft kunnen bewijzen dat de naheffingsaanslag terecht was opgelegd. Eiseres verklaarde dat zij haar auto had geparkeerd en direct naar de parkeerautomaat was gelopen om te betalen, maar dat zij niet meer op haar auto had gelet. De heffingsambtenaar stelde dat eiseres een redelijke termijn was gegund, maar de rechtbank oordeelde dat de bewijslast hiervoor niet was geleverd. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, de uitspraak op bezwaar vernietigd en de naheffingsaanslag parkeerbelasting vernietigd. Tevens is bepaald dat de heffingsambtenaar het griffierecht van € 50 aan eiseres moet vergoeden. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen hebben het recht om in hoger beroep te gaan.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT
Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: SHE 22/1890

proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van

9 augustus 2023 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [woonplaats] , eiseres,

en
de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking Oost-Brabant, de heffingsambtenaar
(gemachtigde: mr. A.J. Griethuysen).

Zitting

De rechtbank heeft het beroep van eiseres op 9 augustus 2023 op zitting behandeld. Hierbij was eiseres aanwezig. De heffingsambtenaar werd vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.
De rechtbank heeft het onderzoek op de zitting gesloten en vervolgens uitspraak gedaan.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt de uitspraak op bezwaar;
  • vernietigt de naheffingsaanslag parkeerbelasting;
  • bepaalt dat deze uitspraak in de plaats komt van de uitspraak op bezwaar;
  • bepaalt dat de heffingsambtenaar het griffierecht van € 50 aan eiseres moet vergoeden.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de door de heffingsambtenaar opgelegde en na bezwaar gehandhaafde naheffingsaanslag parkeerbelasting.
1.1.
De heffingsambtenaar heeft op 31 mei 2022 aan [naam] als kentekenhouder van het voertuig met het kentekennummer [nummer] een naheffingsaanslag parkeerbelasting opgelegd ter hoogte van € 68.
1.2.
Met de uitspraak op bezwaar van 7 juli 2022 heeft de heffingsambtenaar de naheffingsaanslag parkeerbelasting gehandhaafd.
1.3.
Eiseres heeft tegen de bestreden uitspraak beroep ingesteld.
1.4.
De heffingsambtenaar heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.

Feiten

2. Op 8 april 2022 om 14:50 uur stond het voertuig met het kentekennummer [nummer] geparkeerd op het Burchtplein in Oss. Deze parkeerplaats is op grond van de Verordening op de heffing en invordering van parkeerbelastingen 2022 van de gemeente Oss (Verordening parkeerbelastingen 2022), gelezen in samenhang met de daarbij gevoegde bijlage 2 “Overzicht centrumgebied, schilzones en parkeerterreinen 2022”, aangewezen als plaats waar parkeerbelasting wordt geheven.

Beoordeling door de rechtbank

3. Aan de kentekenhouder van genoemd voertuig is een naheffingsaanslag parkeerbelasting opgelegd. Eiseres was feitelijk parkeerder van genoemd voertuig en daarom bevoegd daartegen bezwaar te maken. De uitspraak op bezwaar is op naam gesteld van de kentekenhouder, maar die had dus op naam van eiseres moeten staan. Dit is op de zitting met partijen besproken en beide partijen kunnen zich erin vinden dat de rechtbank de uitspraak op bezwaar aanmerkt als gedaan op naam van eiseres. De rechtbank zal dat ook doen. Eiseres had dus het recht om tegen de uitspraak op bezwaar beroep in te stellen bij de rechtbank.
4. Tussen partijen is niet in geschil dat de plaats waar eiseres feitelijk heeft geparkeerd is aangewezen als plaats waar parkeerbelasting wordt geheven en dat dit ook voldoende kenbaar was. In geschil is of eiseres een redelijke termijn is gegund om de parkeerapparatuur in werking te stellen en daarmee of de naheffingsaanslag terecht is opgelegd.
4.1.
Eiseres vindt van niet. Zij zegt dat ze haar auto op het parkeerterrein heeft geparkeerd “helemaal op t laatste plekje vooraan” en dan al twee vrouwelijke handhavers ziet. Eiseres pakt haar spullen, loopt naar de parkeerautomaat in het midden van de parkeerplaats waar ze om 14:51 uur heeft betaald met haar betaalpas. Ze heeft vervolgens niet meer op haar auto gelet en is naar haar werk gegaan. Eiseres zegt dat de handhavers haar bij de parkeerautomaat moeten hebben gezien en snapt niet waarom zij een naheffingsaanslag parkeerbelasting hebben opgelegd.
4.2.
De heffingsambtenaar vindt dat eiseres wel een redelijke termijn is gegund om de parkeerapparatuur in werking te stellen. Hij wijst er in het verweerschrift op dat de parkeercontroleurs het volgende werkproces hanteren. Eerst kijkt de controleur of er iemand in de auto zit. Als de auto leeg is, wordt het kenteken gescand om te zien of er parkeerbelasting is voldaan. Als dat niet zo is, kijkt de parkeercontroleur naar de parkeerautomaat om te zien of er iemand bezig is te betalen. Als er geen mensen bij de automaat staan, begint de controleur met het opleggen van de aanslag. De controleur noteert kenteken en andere kenmerken van de auto, maakt twee of meer foto’s van de auto en rondt vervolgens de procedure af door verschillende administratieve handelingen te verrichten. De heffingsambtenaar stelt dat het na afronding van dit gehele proces pas 14:50 uur was. Op de zitting heeft de heffingsambtenaar nog gezegd dat het ongeveer vijf minuten duurt voordat een parkeercontroleur het werkproces heeft doorlopen. Gelet hierop acht de heffingsambtenaar het verhaal van eiseres ongeloofwaardig. Geloofwaardiger is het volgens de heffingsambtenaar dat eiseres de parkeercontroleur heeft gezien en toen naar een parkeermeter is gelopen in een poging om zo spoedig mogelijk alsnog de parkeerbelasting te voldoen en een parkeerboete te ontlopen.
5. De bewijslast dat de naheffingsaanslag parkeerbelasting terecht is opgelegd, rust op de heffingsambtenaar. De rechtbank vindt dat de heffingsambtenaar hierin niet is geslaagd. Daarvoor is het volgende van belang.
5.1.
Eiseres heeft op de zitting verklaard dat zij om 15:00 uur ter plaatse moest werken en dat zij geen reden had om eerder ter plaatse aanwezig te zijn. De rechtbank ziet geen aanleiding daaraan te twijfelen, omdat wat de heffingsambtenaar daar tegenover zet slechts een idee is van hoe het anders gegaan zou kunnen zijn. Verder heeft eiseres op de zitting verklaard dat de parkeerautomaat lastig te bedienen is en dat het vrijwel standaard is dat het aanmelden van een voertuig voor parkeren twee tot driemaal moet worden gedaan voordat dit uiteindelijk lukt, omdat – zo begrijpt de rechtbank – de parkeerautomaat niet heel gebruiksvriendelijk is. Dit is niet door de heffingsambtenaar bestreden. Die heeft weliswaar gesteld dat er geen storing was in de parkeerautomaat, maar dat heeft eiseres niet gesteld. Verder acht de rechtbank het aannemelijk dat het al met al zo’n vijf minuten heeft geduurd voordat eiseres vanaf haar auto naar de parkeerautomaat kon lopen – waarvoor enige afstand moest worden overbrugd – en uiteindelijk het parkeren van haar voertuig daar met succes heeft kunnen invoeren.
5.2.
Bij deze stand van zaken is, gezien het hiervoor geschetste tijdsverloop, niet aannemelijk geworden dat eiseres een redelijke termijn is gegund om de parkeerapparatuur in werking te stellen.
5.3.
Voor de veronderstelling van de heffingsambtenaar – die erop neerkomt dat eiseres al (veel) eerder ter plaatse was en pas parkeergeld is gaan betalen toen zij een parkeercontroleur waarnam – biedt het dossier geen enkel aanknopingspunt. Verder heeft eiseres onbestreden gesteld dat vanuit haar werk de parkeerlocatie niet goed waarneembaar is, waarmee het volgens de rechtbank voldoende vaststaat dat het onwaarschijnlijk is dat ze op het al dan niet aanwezig zijn van controleurs heeft geanticipeerd. Ook past het verhaal van eiseres in belangrijke mate binnen het betoog van de heffingsambtenaar dat de controleurs hebben gehandeld volgens de door hem omschreven werkwijze. De rechtbank vindt het goed voorstelbaar dat de controleurs eiseres niet hebben zien parkeren; eiseres verklaart namelijk dat toen zij parkeerde ze de parkeercontroleurs al waarnam die toen nog met een ander voertuig (een camper) bezig waren. Eiseres verklaart dat zij na het parkeren haar spullen uit de auto heeft gepakt en direct naar de parkeerautomaat is gelopen, wat een goede verklaring is voor het feit dat de parkeercontroleurs vervolgens niemand in haar auto aantroffen toen zij daarin keken.
6. Gelet op het voorgaande is de rechtbank is van oordeel dat de heffingsambtenaar de naheffingsaanslag parkeerbelasting van 31 mei 2022 bij de uitspraak op bezwaar onterecht heeft gehandhaafd. Het beroep is daarom gegrond. De rechtbank zal de uitspraak op bezwaar vernietigen en zelf in de zaak voorzien door de genoemde naheffingsaanslag parkeerbelasting te vernietigen. Dit betekent dat eiseres de naheffingsaanslag parkeerbelasting niet hoeft te betalen. Als zij dat al heeft gedaan, moet de heffingsambtenaar het door eiseres betaalde bedrag aan haar terugbetalen.
7. Omdat het beroep gegrond is zal de rechtbank de heffingsambtenaar opdragen om het door eiseres betaalde griffierecht aan haar te vergoeden.
De rechter deelt mede dat van deze uitspraak een proces-verbaal wordt opgemaakt dat binnen twee weken aan partijen zal worden toegestuurd.
De rechter wijst erop dat partijen het recht hebben om tegen deze uitspraak hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch. Het hoger beroep moet zijn ingesteld binnen zes weken na de dag van verzending van dit proces-verbaal.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.F. Vink, rechter, in aanwezigheid van M. Brok, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 9 augustus 2023.
griffier
De rechter is verhinderd de uitspraak
te ondertekenen
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op: