In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 9 augustus 2023 uitspraak gedaan over een naheffingsaanslag parkeerbelasting die was opgelegd aan eiseres. De heffingsambtenaar had op 31 mei 2022 een naheffingsaanslag van € 68 opgelegd aan de kentekenhouder van een voertuig, waarbij eiseres de feitelijke parkeerder was. Eiseres heeft tegen de uitspraak op bezwaar van 7 juli 2022 beroep ingesteld, omdat zij van mening was dat zij niet voldoende tijd had gekregen om de parkeerapparatuur in werking te stellen. De rechtbank heeft de zaak behandeld en vastgesteld dat de heffingsambtenaar niet heeft kunnen bewijzen dat de naheffingsaanslag terecht was opgelegd. Eiseres verklaarde dat zij haar auto had geparkeerd en direct naar de parkeerautomaat was gelopen om te betalen, maar dat zij niet meer op haar auto had gelet. De heffingsambtenaar stelde dat eiseres een redelijke termijn was gegund, maar de rechtbank oordeelde dat de bewijslast hiervoor niet was geleverd. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, de uitspraak op bezwaar vernietigd en de naheffingsaanslag parkeerbelasting vernietigd. Tevens is bepaald dat de heffingsambtenaar het griffierecht van € 50 aan eiseres moet vergoeden. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen hebben het recht om in hoger beroep te gaan.