ECLI:NL:RBOBR:2023:4028

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
16 augustus 2023
Publicatiedatum
14 augustus 2023
Zaaknummer
C/01/378865 / HA ZA 22-66
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Burenrechtelijke geschillen over overbouw en bodemenergiesystemen tussen buren A en B

In deze burenrechtszaak vorderen buren A de verwijdering van een garage die door buren B dicht tegen de erfgrens is gebouwd, waarbij het dak gedeeltelijk over de erfgrens steekt. Buren B verzetten zich tegen deze vordering en beroepen zich op misbruik van recht, terwijl zij in reconventie legalisering van de overbouw vorderen op basis van artikel 5:54 BW. De rechtbank oordeelt dat buren A bewijs moeten leveren van de kwade trouw van buren B, die bewust het dak over de perceelsgrens hebben laten aanbrengen. Daarnaast is er een geschil over de bodemenergiesystemen die beide partijen hebben aangelegd. Buren A stellen dat het systeem van buren B het functioneren van hun systeem schaadt, terwijl buren B aanvoeren dat hun systeem niet in strijd is met de relevante wetgeving. De rechtbank wijst erop dat buren B niet voldoende bewijs hebben geleverd voor hun claims over onrechtmatig handelen van buren A. De zaak wordt aangehouden voor bewijslevering door buren A.

Uitspraak

RECHTBANK Oost-Brabant

Civiel recht
Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Zaaknummer: C/01/378865 / HA ZA 22-66
Vonnis van 16 augustus 2023
in de zaak van

1.[eiser 1] ,

te [woonplaats] ,
2.
[eiseres 2],
te [woonplaats] ,
eisende partijen in conventie,
verwerende partijen in reconventie,
hierna samen te noemen: [eisers] ,
advocaat: mr. R. Janssen te Helmond,
en
de besloten vennootschap
DURATHERM NEDERLAND B.V.
te Elburg,
gevoegde partij in reconventie,
hierna te noemen Duratherm,
advocaat: mr. A. Hofman
tegen

1.[gedaagde 1] ,

te [woonplaats] ,
2.
[gedaagde 2],
te [woonplaats] ,
gedaagde partijen in conventie,
eisende partijen in reconventie,
hierna samen te noemen: [gedaagden] ,
advocaat: mr. S.M.E. Janssen te Helmond.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 15 juni 2022
- de conclusie van antwoord in reconventie van [eisers] met één productie
- de conclusie van antwoord na voeging van Duratherm met producties 1 t/m 5
- het bericht van 27 februari 2023 met productie ‘Aanvullende informatie hoorzitting’ van [eisers]
- de akte indienen producties van [gedaagden] met producties 10 t/m 14
- de akte van Duratherm met producties 6 en 7
- het proces-verbaal van descente en mondelinge behandeling van 23 maart 2023.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eisers] en [gedaagden] zijn buren van elkaar. [eisers] is eigenaar van het perceel met opstal, plaatselijk bekend [adres 1] te [woonplaats] , kadastraal bekend gemeente
[kadastrale aanduiding 1] , groot 673 m2. [gedaagden] is eigenaar van het perceel met opstallen, plaatselijk bekend [adres 2] te [woonplaats] , kadastraal bekend
gemeente [kadastrale aanduiding 2] , groot 698 m2.
2.2.
[gedaagden] is medio 2019 gestart met de bouw van zijn woning en heeft op zijn perceel op korte afstand van het perceel van [eisers] door [A] (hierna: [A] ) een garage laten bouwen. Volgens de bestektekening die [gedaagden] heeft laten maken zou het dak van de garage exact op de erfgrens komen en niet over de grens met het perceel van [eisers] (hierna: de perceelsgrens) oversteken. De garage is in afwijking van de bestektekening dichter bij het perceel van [eisers] gebouwd. Het dak van de garage steekt op een hoogte van 2,40 meter over een lengte van negen à tien meter 30 à 35 centimeter over de perceelsgrens (hierna: de overbouw).
2.3.
[eisers] en [gedaagden] hebben in hun percelen gesloten bodemenergiesystemen laten aanbrengen. Voor deze systemen geldt op basis van artikel 1.10a van het Besluit lozen buiten inrichtingen (Blbi) een plicht tot melding aan het bevoegde gezag, in dit geval de [gemeente] .
2.4.
Artikel 3a.7 Blbi luidt als volgt:
‘1. Het in werking hebben van een gesloten bodemenergiesysteem leidt niet tot zodanige interferentie met een eerder geïnstalleerd bodemenergiesysteem, dat het doelmatig functioneren van een van de desbetreffende systemen kan worden geschaad.
2.
Bij de toepassing van het eerste lid wordt rekening gehouden met een eerder geïnstalleerd bodemenergiesysteem, indien:
a. (…)
b. het een gesloten bodemenergiesysteem betreft, dat is geïnstalleerd:
1° (…);
2° na het tijdstip van inwerkingtreding van hoofdstuk 3a, indien de installatie overeenkomstig artikel 1.10a, eerste lid, van dit besluit dan wel artikel 1.10 juncto artikel 1.21a, eerste lid, van het Activiteitenbesluit milieubeheer aan het bevoegd gezag is gemeld of voor de installatie een omgevingsvergunning is verleend.’
2.5.
[gedaagden] heeft op 6 januari 2020 een melding ‘aanleg gesloten bodemenergiesysteem buiten inrichtingen’ gedaan bij de [gemeente] . [gedaagden] heeft op 16 maart 2020 boringen laten uitvoeren door installatiebedrijf InnoTherm B.V. De coördinaten van deze boringen stemmen niet overeen met de coördinaten die in de melding van [gedaagden] van 6 januari 2020 zijn genoemd. De omgevingsdienst van de [gemeente] (hierna: ODZOB) heeft op 10 mei 2021 van [gedaagden] de gewijzigde posities van de bronnen en op 18 juni 2021 de aanvulling van de X en Y waarden gekregen. Daarbij is geen interferentieberekening overgelegd.
2.6.
Duratherm heeft op 4 maart 2021 ten behoeve van [eisers] een melding ‘aanleg gesloten bodemenergiesysteem buiten inrichtingen’ gedaan bij ODZOB voor een bron op een diepte van 190 meter op het perceel van [eisers] . Naar aanleiding van de reactie van ODZOB van 15 maart 2021 heeft Duratherm haar ontwerp aangepast en op 29 maart 2021 aan ODZOB gemeld dat er drie bronnen van 80 meter diep zullen worden aangebracht. De ODZOB heeft deze gewijzigde uitvoering akkoord bevonden.
2.7.
Toen Duratherm in opdracht van [eisers] met bronboringen is gestart zijn Duratherm en [eisers] er door en namens [gedaagden] op aangesproken dat de locatie van de noordelijkste, derde bron te dicht bij een boring in het systeem van [eisers] werd aangelegd. Duratherm heeft die bron verlegd. In verband met het maken van een nieuwe boring en het onklaar maken van de derde bron heeft ODZOB op 21 juni 2021 een gewijzigde tekening met interferentie- en compensatieberekening van het systeem van [eisers] ontvangen.
Het boorgat dat dicht bij het systeem van [gedaagden] lag is door Duratherm afgedicht met grout, door partijen afgrouten genoemd.
2.8.
Tussen het bodemenergiesysteem van [eisers] en het bodemenergiesysteem van [gedaagden] is sprake van een negatieve interferentie waaronder partijen verstaan dat het bodemenergiesysteem van [eisers] tot een grotere verlaging van de temperatuur dan 1,5 °C (volgens Duratherm: over een periode van 25 jaar) leidt bij het eerder aanwezige bodemenergiesysteem van [gedaagden] . Volgens Duratherm bedraagt de temperatuurdaling 1,757 °C en volgens [gedaagden] bedraagt deze 2,02 °C.
2.9.
[gedaagden] heeft bij brief van zijn advocaat van 1 november 2021 de [gemeente] verzocht om handhavend op te treden tegen overtreding van artikel 3a.7 Blbi door [eisers] . Het college van burgemeester en wethouders van de [gemeente] (hierna: B&W) heeft bij besluit van 26 januari 2022 het verzoek van [gedaagden] afgewezen. [gedaagden] heeft tegen deze afwijzing bezwaar gemaakt. Na inwinning van het advies van de commissie bezwaarschriften heeft B&W bij besluit van 16 juni 2022 het bezwaarschrift overeenkomstig het advies van de commissie bezwaarschriften, ongegrond verklaard en zijn besluit gehandhaafd. Daarbij heeft B&W overwogen dat niet is gebleken dat voor het perceel van [gedaagden] sprake is van een eerder geïnstalleerd bodemenergiesysteem dat overeenkomstig artikel 1.10a Blbi aan het bevoegd gezag is gemeld en dat er geen sprake is van een zodanige negatieve interferentie dat het doelmatig functioneren van een van de desbetreffende systemen kan worden geschaad. [gedaagden] heeft beroep ingesteld tegen de beslissing van B&W.

3.Het geschil

in conventie
3.1.
[eisers] vordert - samengevat - [gedaagden] te veroordelen tot het op een deugdelijke
wijze verplaatsen van (een deel van) het bijgebouw c.q. de garage op het perceel, kadastraal
beleend [kadastrale aanduiding 2] , dusdanig dat de dakrand van die garage zich niet meer bevindt boven het perceel, kadastraal bekend [kadastrale aanduiding 1] , met veroordeling van [gedaagden] in de proceskosten, inclusief de gebruikelijke nakosten.
3.2.
[gedaagden] voert verweer. [gedaagden] concludeert tot niet-ontvankelijkheid van [eisers] , dan wel tot afwijzing van de vorderingen van [eisers] , met uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling van [eisers] in de kosten van deze procedure.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.
in reconventie
3.4.
[gedaagden] vordert - samengevat –
I. te bepalen dat aan [gedaagden] tegen een door de rechtbank in goede justitie vast te stellen schadeloosstelling een erfdienstbaarheid wordt verleend tot het handhaven van de bestaande toestand met betrekking tot de overbouw van de garage, dan wel, indien [eisers] hieraan de voorkeur mocht geven, dat aan [gedaagden] tegen een door de rechtbank in goede justitie vast te stellen schadeloosstelling een strook grond met een lengte van 10 meter en een breedte van 35 cm. die zich onder het overstekende gedeelte van het overstek bevindt in eigendom dient te worden overgedragen,
II. te verklaren voor recht dat [eisers] onrechtmatig jegens [gedaagden] handelt door het in werking hebben van een gesloten bodemenergiesysteem dat zorgt voor een negatieve interferentie bij het systeem van [gedaagden] ,
III. primair: [eisers] te veroordelen om binnen 2 maanden na betekening van het in dezen te wijzen vonnis zodanige maatregelen te treffen dat de negatieve interferentie veroorzaakt door het gesloten bodemenergiesysteem van [eisers] wordt opgeheven,
subsidiair: [eisers] te veroordelen tot vergoeding van de geleden en nog te lijden schade door het verminderde rendement van het bodemenergiesysteem als gevolg van de negatieve interferentie veroorzaakt door het systeem van [eisers] , op te maken bij staat,
IV. te verklaren voor recht dat [eisers] onrechtmatig jegens [gedaagden] heeft gehandeld door een bron aan te leggen op het perceel van [gedaagden] althans op te korte afstand van het op het perceel van [gedaagden] aanwezige gesloten bodemenergiesysteem,
V. [eisers] te veroordelen tot vergoeding van de door [gedaagden] geleden en eventueel nog te lijden schade als gevolg van het realiseren en vervolgens buiten werking stellen van de door [eisers] op het perceel van [gedaagden] althans op te korte afstand van het op het perceel van [gedaagden] aanwezige systeem gerealiseerde bron, waaronder schade als gevolg van hierbij opgetreden bodem en/of waterverontreiniging en schade aan muren door hierop aanwezig afgroutmiddel, op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet en te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag dezer dagvaarding,
een en ander met veroordeling van [eisers] in de proceskosten.
3.5.
[eisers] en Duratherm voeren verweer. [eisers] en Duratherm concluderen tot niet-ontvankelijkheid van [gedaagden] , dan wel tot afwijzing van de vorderingen van [gedaagden] , met uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling van [gedaagden] in de kosten van deze procedure.
3.6.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De beoordeling

in conventieen
in reconventie
de overbouw
4.1.
De vordering in conventie en de vordering in reconventie onder I zien beiden op de overbouw van de garage. Tussen partijen staat vast dat er sprake is van een overbouw in die zin dat een deel van het dak van de garage van [gedaagden] zich boven de grond van [eisers] bevindt. De vordering van [eisers] strekt ertoe dat de overbouw ongedaan wordt gemaakt, zoals door hem bij gelegenheid van de mondelinge behandeling is verduidelijkt, en de vordering van [gedaagden] strekt ertoe dat de overbouw wordt gelegaliseerd.
4.2.
Tussen partijen is niet in geschil dat de overbouw een inbreuk op het eigendomsrecht van [eisers] meebrengt. In beginsel hoeft [eisers] die inbreuk niet te dulden en kan hij verwijdering van de overbouw vorderen.
4.3.
[gedaagden] heeft tot haar verweer een beroep gedaan op het bepaalde in artikel 5:54, eerste lid, BW. Volgens [gedaagden] zou hij onevenredig zwaarder benadeeld worden door wegneming van de overbouw dan [eisers] bij handhaving daarvan. [gedaagden] vordert in reconventie dat hem een erfdienstbaarheid tot het handhaven van de bestaande toestand wordt verleend tegen een nader vast te stellen schadeloosstelling, dan wel, indien [eisers] daaraan de voorkeur mocht geven, dat het gedeelte van het perceel van [eisers] , dat is gelegen onder het overhangende overstek, aan hem wordt overgedragen.
Verder voert [gedaagden] als verweer dat de vordering van [eisers] moet stranden omdat deze misbruik van recht als bedoeld in artikel 3:13 BW oplevert nu het belang van [eisers] bij verwijdering van de overbouw zeer gering is gegeven de beperkte de inbreuk op het eigendomsrecht van [eisers] terwijl voor verwijdering van de overbouw tegen aanzienlijke kosten aanpassingen zouden moeten worden gedaan die gevolgen hebben voor de isolatiewaarde, de duurzaamheid en het exterieur van de garage terwijl [gedaagden] bereid is mee te werken aan hetgeen hij in reconventie heeft gevorderd.
4.4.
[eisers] heeft gesteld dat [gedaagden] geen beroep op artikel 5:54, eerste lid, BW toekomt omdat [gedaagden] ter zake de bouw van de garage kwade trouw kan worden verweten. In dit verband heeft [eisers] gesteld dat [gedaagden] er bewust voor heeft gekozen om de oorspronkelijke muur van de garage, in afwijking van de bestektekening op te schuiven richting de perceelsgrens zodat de overstek van de garage over de erfgrens met [eisers] zou vallen. Volgens [eisers] heeft [A] , in de persoon van de heer [A] , gezien dat het verkeerd zou uitkomen met de overstek en heeft [A] [gedaagden] daarvoor gewaarschuwd maar heeft [gedaagden] [A] de instructie gegeven om de garage toch uit te voeren inclusief de overstek.
[gedaagden] heeft daartegen aangevoerd dat er bij de bouw van de garage wel is afgeweken van de oorspronkelijke plannen maar dat hij [A] heeft verzocht om zodanige aanpassingen te doen aan de garage dat er binnen de kadastrale grenzen zou worden gebouwd en dat er van een overbouw geen sprake zou zijn. Volgens [gedaagden] is dit tegen de bedoeling in en zonder dat [gedaagden] zich dat heeft gerealiseerd uiteindelijk niet gebeurd, onder meer omdat er dikkere dakplaten zijn gebruikt. [gedaagden] betwist dat [A] hem heeft gezegd dat er sprake zou zijn van overbouw.
4.5.
De stellingen van [eisers] komen er op neer dat [gedaagden] bewust en opzettelijk de overbouw heeft laten aanbrengen. Indien daarvan sprake is en [gedaagden] dus wist dat er bij de bouw van de garage sprake zou zijn van overbouw, dan levert dat kwade trouw als bedoeld in artikel 5:54, derde lid, BW. Nu [gedaagden] gemotiveerd heeft weersproken dat hij bewust en opzettelijk de overbouw, ligt de bewijslast hiervan bij [eisers] . [eisers] zal overeenkomstig zijn aanbod in de gelegenheid worden gesteld bewijs bij te brengen.
4.6.
Indien [eisers] slaagt in het bewijs kan [gedaagden] geen aanspraak maken op legalisering van de overbouw. De vordering van [eisers] tot verwijdering van de overbouw kan dan worden toegewezen. Een beroep op misbruik van recht komt [gedaagden] in dat geval, gegeven zijn kwade trouw, niet toe.
4.7.
In het geval [eisers] niet slaagt in het bewijs dient te worden beoordeeld of [gedaagden] als eigenaar van de garage door wegneming van het uitstekende gedeelte onevenredig veel zwaarder benadeeld zou worden dan [eisers] als eigenaar van het perceel waarover het dak van de garage uitsteekt, door handhaving daarvan.
De rechtbank acht het belang van [eisers] bij handhaving van zijn eigendomsrecht over het gedeelte van zijn perceel onder de overbouw niet groot en neemt daarbij het volgende in aanmerking. Niet alleen in absolute zin, het gaat hierbij om een overbouw op 2,40 meter hoogte over een lengte van maximaal 10 meter en een diepte van maximaal 35 cm, maar ook in relatieve zin, de totale oppervlakte van het perceel van [eisers] bedraag 673 m2, gaat het om een beperkte inbreuk. Verder staat tussen partijen vast dat [eisers] aan [gedaagden] het voorstel heeft gedaan om de erfgrens zodanig te verleggen dat deze ter hoogte van de garage gelijk zou lopen met de garagemuur waarbij [eisers] dan de overbouw, die 20 cm dieper zou zijn, zou gedogen. [eisers] zou aldus een grotere overbouw dulden. Bij gelegenheid van de descente heeft [eisers] nog verklaard dat zijn belang ook samenhangt met zijn al veel langer bestaand voornemen om een tuinhuis op zijn perceel neer te zetten en dat de overbouw aan de realisatie daarvan in de weg zou staan. Niet alleen is van dat voornemen niet eerder gebleken en heeft [eisers] niet aannemelijk gemaakt dat de overbouw daadwerkelijk een belemmering vormt voor het plaatsen van een tuinhuis op haar perceel, maar ook valt dit geselde belang niet te rijmen met het door hem gedane voorstel. Bij gelegenheid van de mondelinge behandeling heeft [eisers] verklaard dat hij niet langer een oplossing met [gedaagden] wilde nastreven toen hij er achter kwam dat de overbouw bewust is gemaakt. Met het belang dat hij heeft bij handhaving van zijn eigendomsrecht heeft dat kennelijk niet te maken.
Tegenover het belang van [eisers] staat dat [gedaagden] onweersproken heeft gesteld dat de overbouw bestaat uit diverse onderdelen zoals geïsoleerde dakplaten, dakpannen, dakgoot, en installatiematerialen van de geïntegreerde zonnepanelen. Gelet hierop is aannemelijk is dat de wegneming van de overbouw en daarop volgende afwerking van het dak met zodanige kosten gepaard gaat dat [gedaagden] onevenredig veel zwaarder benadeeld zou worden door de wegneming van de overbouw dan [eisers] bij handhaving daarvan.
Bij afwezigheid van kwade trouw zou de belangenafweging ertoe leiden dat de vordering van [eisers] in conventie zou worden afgewezen en dat de vordering van [gedaagden] onder I in reconventie tot vestiging van een erfdienstbaarheid, nu [eisers] niet te kennen heeft gegeven overdracht van een gedeeltelijk van zijn perceel te verkiezen, zou worden toegewezen.
in reconventie
schending van artikel 3a.7 Blbi
4.8.
Volgens [gedaagden] handelt [eisers] tegenover hem onrechtmatig omdat hij in strijd met het bepaalde in artikel 3a.7 Blbi een gesloten bodemenergiesysteem in werking heeft.
4.9.
Duratherm heeft tot haar verweer onder meer aangevoerd dat er geen sprake is van een schending van een norm die strekt tot bescherming van de belangen van [gedaagden] en dat er geen sprake is van schending van artikel 3a.7 Blbi. [eisers] heeft zich aangesloten bij het door Duratherm gevoerde verweer.
4.10.
[gedaagden] heeft niet nader onderbouwd waarom enkel het handelen in strijd met die bepaling tegenover hem onrechtmatig zou zijn. Artikel 3a.7 Blbi houdt een norm in die gericht is op bescherming van de bodem en het doelmatig gebruik van bodemenergie. Gesteld noch gebleken is dat er sprake is van een norm die strekt tot bescherming van belangen van burgers en op naleving waarvan [gedaagden] rechtstreeks tegenover [gedaagden] aanspraak zou kunnen maken met name ook in die zin dat er steeds sprake is van onrechtmatig handelen als niet wordt voldaan aan het bepaalde in artikel 3a.7 Blbi en daaraan gerelateerde richtlijnen, protocollen en handreikingen van Stichting Infrastructuur Kwaliteitsborging Bodembeheer (SIBK).
4.11.
Bovendien is niet gebleken dat in strijd is gehandeld met het bepaalde in artikel 3a.7 Blbi. Uit het tweede lid van artikel 3a.7 Blbi volgt dat voor de toepassing van het eerste lid van deze bepaling alleen rekening wordt gehouden met een eerder geïnstalleerd bodemenergiesysteem als er ten aanzien van dat eerder geïnstalleerde systeem sprake is van een bij het bevoegd gezag aangemeld systeem. Het bodemenergiesysteem van [gedaagden] kan ten opzichte van het systeem dat [eisers] in werking heeft niet worden aangemerkt als een eerder geïnstalleerd systeem omdat het systeem niet overeenkomstig artikel 1.10a, eerste lid, Blbi dan wel artikel 1.10 juncto artikel 1.21a, eerste lid, van het Activiteitenbesluit milieubeheer aan het bevoegd gezag was gemeld. De melding die [gedaagden] op 6 januari 2020 heeft gedaan ziet niet op het bodemenergiesysteem zoals hij dat uiteindelijk heeft laten aanleggen. Nu er sprake was van gewijzigde gegevens van zijn systeem had [gedaagden] een nieuwe melding dienen te doen die voldeed aan de eisen zoals gesteld in artikel 1:10a Blbi. De melding die [gedaagden] van het door hem geïnstalleerde systeem heeft gedaan voldeed door het ontbreken van een referentieberekening niet aan die eisen en is niet op een zodanig moment gedaan dat er voor de toepassing van artikel 3a.7Blbi met dit systeem rekening diende te worden gehouden. Het is ook mede op deze grond dat B&W het verzoek van [gedaagden] tot handhaving heeft afgewezen.
[gedaagden] heeft niet onderbouwd dat er desondanks sprake zou zijn van onrechtmatig handelen van [eisers] wegens schending van het bepaalde in artikel 3a.7 Blbi.
Voor zover [gedaagden] zou hebben bedoeld dat er overigens sprake is van onrechtmatig handelen van [eisers] , heeft hij dat evenmin voldoende onderbouwd.
4.12.
Het voorgaande brengt mee dat er geen grond is voor toewijzing van de vorderingen onder II en III.
buitenwerking gestelde bron
4.13.
[gedaagden] heeft onder IV een verklaring voor recht gevorderd dat [eisers] onrechtmatig heeft gehandeld door een bron aan te leggen op het perceel van [gedaagden] althans op korte afstand van het op het perceel van [gedaagden] aanwezige gesloten bodemenergiesysteem. Deze vordering ziet naar de rechtbank begrijpt op de derde, noordelijkste bron die Duratherm heeft aangelegd en die later is afgegrout. Dat deze bron op het perceel van [gedaagden] is aangelegd is door [eisers] en [gedaagden] betwist. Bij gelegenheid van de descente is er bij aanwijzing door [gedaagden] ook niet gebleken dat die bron op het perceel van [gedaagden] is aangelegd. Er kan daarom niet van worden uitgegaan dat de bron op het perceel van [gedaagden] is aangelegd. Niet in geschil is dat die bron op korte afstand van het bodemenergiesysteem van [gedaagden] is aangelegd en dat deze bron is afgegrout. [gedaagden] heeft echter niet onderbouwd op welke grond dit onrechtmatig zou zijn tegenover hem.
[gedaagden] heeft gesteld dat er bij het afgrouten gebruik is gemaakt van middelen die kunnen leiden tot verontreiniging van grond en water. Dat dergelijke verontreiniging aan de orde is, is overigens evenmin gebleken.
[gedaagden] heeft verder nog gesteld dat er sprake is van beschadiging van zijn woning omdat er bij het afgrouten van de bron afgroutmiddel op de muren van de woning terecht is gekomen waardoor er vlekken op die muren zijn ontstaan. Duratherm en [eisers] hebben dit betwist en nu [gedaagden] op dit punt niet een voldoende gemotiveerd bewijsaanbod heeft gedaan gaat de rechtbank ervan uit dat er geen sprake is van beschadiging van de muren van de woning van [gedaagden] als gevolg van afgroutmiddel dat bij het afgrouten op die muur terecht is gekomen.
4.14.
Het voorgaande brengt mee dat er ook geen grond is voor toewijzing van de vorderingen onder IV en V.

5.De beslissing

De rechtbank
in conventie en in reconventie
5.1.
draagt [eisers] op te bewijzen dat [gedaagden] er bewust voor heeft gekozen om de oorspronkelijke muur van de garage op te schuiven richting de perceelsgrens met [eisers] zodat de overstek van de garage over de erfgrens met [eisers] zou vallen,
5.2.
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van
woensdag 30 augustus 2023voor uitlating door [eisers] of hij bewijs wil leveren door het overleggen van bewijsstukken, door het horen van getuigen en/of door een ander bewijsmiddel,
5.3.
bepaalt dat, als [eisers] geen bewijs door het horen van getuigen wil leveren maar wel
bewijsstukkenwil overleggen, hij die stukken dan direct in het geding moet brengen,
5.4.
bepaalt dat, als [eisers]
getuigenwil laten horen, hij de getuigen direct moet opgeven, waarna dag en uur van het getuigenverhoor zullen worden bepaald,
5.5.
bepaalt dat het getuigenverhoor zal plaatsvinden op de zitting van mr. E.J.C. Adang, in het paleis van justitie te ’s-Hertogenbosch, Leeghwaterlaan 8,
5.6.
bepaalt dat
alle partijenuiterlijk twee weken voor het eerste getuigenverhoor
alle beschikbare bewijsstukkenaan de rechtbank en de wederpartij moeten toesturen,
5.7.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.J.C. Adang en in het openbaar uitgesproken op 16 augustus 2023.