6.2.Voor de twee andere vergelijkingsobjecten geldt dat deze voldoende vergelijkbaar zijn met de woning. Het betreft beide geschakelde tweekappers en ze hebben een goed vergelijkbare inhoud, kaveloppervlakte en bouwjaar. Ook liggen zij zeer dicht bij de woning van eiser. Door eiser is de bruikbaarheid van deze twee vergelijkingsobjecten overigens ook niet betwist.
7. Eiser voert aan dat de staat van zijn woning ondergemiddeld is. De voorzieningen zijn gedateerd, het voegwerk is slecht en de kozijnen en het schilderwerk is matig. De heffingsambtenaar heeft hiermee volgens eiser onvoldoende rekening gehouden. Deze beroepsgrond slaagt niet. Allereerst stelt de rechtbank vast dat eiser zijn stelling over de gedateerdheid van de voorzieningen in het geheel niet heeft onderbouwd met bijvoorbeeld foto’s. Omdat de noodzaak van een correctie op dit punt door de heffingsambtenaar gemotiveerd wordt bestreden, ligt het naar oordeel van de rechtbank op eisers weg om zijn stelling van enige feitelijke onderbouwing te voorzien. Verder heeft de heffingsambtenaar toegelicht dat er een uitpandige opname heeft plaatsgevonden waarbij is vastgesteld dat de staat van de woning aan de buitenzijde gemiddeld is. De heffingsambtenaar heeft op de zitting gemotiveerd gesteld dat het feit dat de voorzieningen 15 jaar oud zijn niet per definitie gedateerd hoeven te zijn. De rechtbank heeft geen reden om aan deze toelichting te twijfelen.
8. Eiser voert aan dat sprake is van de aanwezigheid van asbest in de dorpels van de kozijnen op de bovenverdieping. De aanwezigheid van asbest is volgens hem een waardedrukkende factor en de heffingsambtenaar heeft hier onvoldoende rekening mee gehouden. Deze beroepsgrond slaagt niet. Eiser heeft zijn stelling niet onderbouwd. Van de aanwezigheid van asbest is niet gebleken. Voor zover moet worden aangenomen dat asbest aanwezig is, is het aannemelijk dat dit ook geldt voor de vergelijkingsobjecten aangezien deze in dezelfde periode als de woning zijn gebouwd. In dat geval is met de aanwezigheid van asbest dus voldoende rekening gehouden.
9. De rechtbank is van oordeel dat de heffingsambtenaar, gelet op het voorgaande, niet in de op hem rustende bewijslast geslaagd. Anders dan de heffingsambtenaar op zitting heeft gesteld, onderbouwt [adres] in de matrix namelijk de hoogste m³ prijs van alle vergelijkingsobjecten indien de prijzen per m³ van de andere vergelijkingsobjecten worden gecorrigeerd naar gemiddelde KOUDV-cijfers. [adres] en [adres] zijn namelijk in de matrix gewaardeerd met het cijfer ‘4’ voor voorzieningen. Als dit gecorrigeerd worden naar het cijfer ‘3’, leidt dit tot een correctie van 12% waardoor de gecorrigeerde m³ prijzen uitkomen op respectievelijk € 647 en € 681, terwijl de m³ prijs van de [adres] € 690 is. Omdat het vergelijkingsobject [adres] buiten beschouwing wordt gelaten, daalt als gevolg daarvan dus de gemiddelde prijs per m³ van de overige vergelijkingsobjecten en onderbouwt deze gemiddelde prijs per m³ niet langer de beschikte waarde.
Het waardestandpunt van eiser
10. De rechtbank moet daarom beoordelen of eiser de door hem bepleite waarde van € 400.000 aannemelijk heeft gemaakt. Daarin is eiser niet geslaagd. Eiser heeft in beroep een waarde van € 400.000 bepleit, maar heeft deze bepleite waarde niet onderbouwd met een taxatierapport of anderszins. Het enkel bepleiten van een waarde zonder nadere onderbouwing vindt de rechtbank onvoldoende.
Schattenderwijs vastgestelde waarde
11. Omdat zowel de heffingsambtenaar als eiser de door hen bepleite waarden niet aannemelijk hebben gemaakt, ziet de rechtbank aanleiding het geschil met toepassing van art 8:72, derde lid, aanhef en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht finaal te beslechten. Alle feiten en omstandigheden in aanmerking nemend, stelt de rechtbank de waarde in goede justitie vast op € 430.000.
Informatieverstrekking in de bezwaarfase
12. Eiser voert aan dat de heffingsambtenaar in de bezwaarfase niet alle op de zaak betrekking hebbende stukken heeft verstrekt. De rechtbank laat deze grond buiten bespreking. Als eiser gelijk zou hebben met zijn standpunt, dan is het enige wat hij daarmee kan bereiken een proceskostenvergoeding voor de beroepsfase. Aangezien de rechtbank het beroep van eiser gegrond verklaart en daarom al een proceskostenvergoeding voor (ook) de beroepsfase zal uitspreken, heeft eiser geen belang meer bij de beoordeling van deze beroepsgrond.
Immateriële schadevergoeding
13. Eiser heeft verzocht om vergoeding van immateriële schade, omdat de redelijke termijn voor behandeling van deze zaak is overschreden.