ECLI:NL:RBOBR:2023:4473

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
11 september 2023
Publicatiedatum
8 september 2023
Zaaknummer
01/327451-22
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot moord door toediening van GHB aan partner

In deze zaak heeft de rechtbank Oost-Brabant op 11 september 2023 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan poging tot moord op haar partner door hem meermalen een te hoge dosis GHB toe te dienen. De verdachte, geboren in 1986 en thans gedetineerd, heeft in de periode van 1 augustus 2021 tot en met 30 april 2022 in Eindhoven geprobeerd haar partner, de (stief)vader van haar kinderen, van het leven te beroven. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte opzettelijk en met voorbedachten rade handelde, wat blijkt uit haar verklaringen en de voorbereidingen die zij heeft getroffen. De officier van justitie heeft een gevangenisstraf van zes jaren geëist, en de rechtbank heeft deze eis gehonoreerd, met aftrek van het voorarrest. Daarnaast is aan de verdachte een vrijheidsbeperkende maatregel opgelegd op basis van artikel 38z van het Wetboek van Strafrecht. De rechtbank heeft in haar overwegingen rekening gehouden met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het is gepleegd, en de psychische toestand van de verdachte. De rechtbank heeft geoordeeld dat de verdachte met haar handelen een levensbedreigend gevaar voor het slachtoffer heeft gecreëerd en dat er geen andere optie was dan een langdurige gevangenisstraf.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Locatie 's-Hertogenbosch
Strafrecht
Parketnummer: 01/327451-22
Datum uitspraak: 11 september 2023
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1986,
wonende te [adres] ,
thans gedetineerd te: P.I. Zuid-Oost, locatie Ter Peel.
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 6 juni 2023 en 28 augustus 2023. De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 28 april 2023. Nadat de tenlastelegging op de terechtzitting van 28 augustus 2023 is gewijzigd, is aan verdachte ten laste gelegd dat:
zij, meermalen, althans eenmaal, in of omstreeks de periode van 01 augustus 2021 tot en met 30 april 2022 te Eindhoven, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] , opzettelijk en met voorbedachten rade, van het leven te beroven, (telkens) aan die [slachtoffer] een (zeer) hoge dosis, in elk geval een voor die [slachtoffer] te hoge dosis, van het middel GHB (gammahydroxyboterzuur), althans van een medicijn of een verdovend/slaapverwekkend/bedwelmend en/of (voor de gezondheid schadelijk) middel heeft toegediend, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
zij, meermalen, althans eenmaal, in of omstreeks de periode van 01 augustus 2021 tot en met 30 april 2022 te Eindhoven, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] , opzettelijk en met voorbedachten rade, zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, (telkens) aan die [slachtoffer] , zijnde verdachtes echtgenoot, een (zeer) hoge dosis, in elk geval een voor die [slachtoffer] te hoge dosis, van het middel GHB (gammahydroxyboterzuur), althans van een medicijn of een verdovend/slaapverwekkend/be-dwelmend en/of (voor de gezondheid schadelijk) middel heeft toegediend, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
zij, meermalen, althans eenmaal, in of omstreeks de periode van 01 augustus 2021 tot en met 30 april 2022 te Eindhoven, opzettelijk en met voorbedachten rade, de gezondheid van een persoon, te weten [slachtoffer] , heeft benadeeld en die persoon aldus heeft mishandeld, door (telkens) aan die [slachtoffer] , zijnde verdachtes echtgenoot, een (zeer) hoge dosis, in elk geval een voor die [slachtoffer] te hoge dosis, van het middel GHB (gammahydroxyboterzuur), althans van een medicijn of een verdovend/slaapverwekkend/be-dwelmend en/of (voor de gezondheid schadelijk) middel toe te dienen;

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in de vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

Bewijs

Inleiding.
Verdachte wordt ervan beschuldigd dat zij heeft gepoogd haar partner, de in de tenlastelegging genoemde [slachtoffer] , te doden door het toedienen van GHB. Deze beschuldiging is juridisch vertaald in een poging tot moord (primair). Subsidiair is dit ten laste gelegd als poging tot zware mishandeling met voorbedachten rade en meer subsidiair als een mishandeling met voorbedachten rade.
Het standpunt van de officier van justitie.
Op de in het schriftelijk requisitoir uitgewerkte gronden heeft de officier van justitie gevorderd dat de rechtbank tot een bewezenverklaring komt van een poging tot moord.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsvrouw heeft vrijspraak bepleit voor het primair en subsidiair ten laste gelegde. Daartoe heeft de raadsvrouw aangevoerd dat verdachte geen opzet, ook niet in voorwaardelijke zin, heeft gehad op de dood van het slachtoffer dan wel het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. Voor wat betreft een bewezenverklaring van het meer subsidiair ten laste gelegde heeft de raadsvrouw zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Het oordeel van de rechtbank.
De bewijsmiddelen.
De door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen zijn uitgewerkt in de aan dit vonnis gehechte bewijsbijlage. De inhoud daarvan dient als hier herhaald en ingelast te worden beschouwd.
De bewijsoverweging.
Op basis van de inhoud van de bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat verdachte meer dan een (1) keer een dosis GHB heeft toegediend aan het slachtoffer. Uit de berichten die verdachte op 5 april 2022 aan ‘ [alias persoon 1] ’ (rechtbank: [persoon 1] ) heeft gestuurd kan worden afgeleid dat verdachte tenminste drie keer een dosis GHB aan het slachtoffer heeft gegeven. Verdachte heeft tegenover de politie en ter terechtzitting verklaard dat zij twee keer een dosis GHB heeft gegeven, door de GHB in het drinken van het slachtoffer te doen. Nu dit voor een bewezenverklaring verdere relevantie mist, zal de rechtbank het bij de vaststelling ‘meermalen’ laten. Daarover is iedereen het – in ieder geval – eens.
Opzet
De eerste vraag die de rechtbank dient te beantwoorden is of verdachte bij dat handelen opzet heeft gehad op het doden van het slachtoffer.
De rechtbank constateert dat verdachte verschillend heeft verklaard over haar intentie en over het doel van het toedienen van de GHB. Enerzijds wilde verdachte het slachtoffer van het leven beroven, omdat dit voor haar de enige optie was. Anderzijds wilde verdachte dat het slachtoffer het bewustzijn zou verliezen en wakker zou worden als een ander mens.
Hoewel verdachte wisselende verklaringen heeft afgelegd, is de rechtbank van oordeel dat verdachte daadwerkelijk de bedoeling – en daarmee ‘vol’ opzet – had om [slachtoffer] van het leven te beroven. Het verweer van de raadsvrouw dat verdachte geen duidelijk doel of plan had om haar man daadwerkelijk om het leven te brengen vindt zijn weerlegging in de inhoud van de gebezigde bewijsmiddelen. Uit door verdachte geschreven brieven blijkt dat zij ongelukkig was in en met de problematische relatie die zij met [slachtoffer] onderhield. Dat verdachte wilde dat haar partner na het toedienen van GHB ‘out’ zou gaan en wakker worden als een ander mens vindt daarbij op geen enkele manier steun in bewijsmiddelen, zoals bijvoorbeeld berichtenverkeer met anderen.
Daarbij betrekt de rechtbank dat verdachte naar eigen zeggen telkens drie dopjes van een colaflesje GHB in het drinken van het slachtoffer heeft gedaan. Het Nederlands Forensisch Instituut heeft hierover gerapporteerd. Uit het verkorte rapport van 22 augustus 2023 leidt de rechtbank af dat in een dopje van een colaflesje 4,5 tot 6,5 ml past. Uit het toxicologische rapport van 2 juni 2023 leidt de rechtbank af dat GHB vaak in plastic buisjes zit van maximaal 5,5 ml. Een vol buisje bevat gemiddeld 2 tot 3 gram GHB. ‘Out gaan’ of bewusteloos raken kan al bij een dosering van 3 gram. Overdosering kan leiden tot de dood.
Verdachte heeft bij de politie en ter terechtzitting verklaard dat zij wist dat een overdosering kon leiden tot de dood. Zo antwoordde verdachte op de vraag van de politie waarom ze voor drie dopjes koos met:
“Omdat ik van een vriend wist dat hij weleens een dopje pakte en dat ging goed. Dus ik dacht: als ik er drie pak, zal het wel niet goed gaan.”En op de vraag hoe verdachte op het idee kwam om GHB te gebruiken antwoordde zij:
“Omdat dat in mijn ogen een van de gevaarlijkste soorten drugs is die niet gemakkelijk te herleiden is en waar je niet veel van nodig hebt om over te doseren.”
De rechtbank wijst verder op de app-berichten tussen verdachte en [persoon 1] . Verdachte heeft onder andere gestuurd:
“Ik heb al drie keer geprobeerd met GHB maar lukt steeds net niet. Hij moet ko gaan. Dan gooi ik sonde met GHB erin.”en
“Ja liever gisteren als vandaag”.Hieruit leidt de rechtbank af dat verdachte niet tevreden is met het resultaat van de pogingen.
Op basis van het voorgaande staat naar het oordeel van de rechtbank vast dat verdachte de bedoeling had om het slachtoffer van het leven te beroven. Dat, zoals aangevoerd door de raadsvrouw, de sterkte en/of zuiverheid van de GHB niet is onderzocht en niet precies is vast te stellen wat de hoeveelheid GHB was die is toegediend en of dit meer was dan een gemiddelde gebruikershoeveelheid, neemt niet weg dat opzet heeft bestaan op de dood van het slachtoffer. Er is naar het oordeel van de rechtbank sprake van een zogeheten relatief ondeugdelijke poging, doordat GHB in het algemeen als een geschikt middel kan worden aangemerkt om een ander van het leven te beroven. Dat dit niet is gelukt, doet daar niet aan af, nu dit een toevallige of gelukkige omstandigheid is die niet aan het handelen van verdachte te danken is geweest. De rechtbank verwerpt dan ook het verweer van de raadsvrouw en acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte met het toedienen van de GHB opzet heeft gehad op de dood van het slachtoffer.
Voorbedachten raad
De tweede vraag die de rechtbank dient te beantwoorden is of verdachte met voorbedachten raad heeft gehandeld.
De rechtbank stelt voorop dat volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad voor een bewezenverklaring van het bestanddeel 'voorbedachten raad' moet komen vast te staan dat verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit en zij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat zij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van haar voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven.
Bij de vraag of sprake is van voorbedachten raad gaat het bij uitstek om een weging en waardering van de omstandigheden van het concrete geval, waarbij de rechter het gewicht moet bepalen van de aanwijzingen die voor of tegen het bewezen verklaren van voorbedachte raad pleiten. De vaststelling dat de verdachte voldoende tijd had om zich te beraden op het te nemen of het genomen besluit vormt een belangrijke objectieve aanwijzing, maar aan contra-indicaties kan de rechter een zwaarder gewicht toekennen.
De achtergrond van het vereiste dat de verdachte de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van haar voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven, is dat, indien vaststaat dat de verdachte de gelegenheid heeft gehad, het redelijk is aan te nemen dat de verdachte gebruik heeft gemaakt van die gelegenheid en dus daadwerkelijk heeft nagedacht over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap heeft gegeven.
Uit de bewijsmiddelen leidt de rechtbank het volgende af.
- In augustus 2021 heeft verdachte aan [persoon 1] gevraagd of hij GHB kon regelen. In die berichten geeft verdachte aan dat ze serieus is, dat er geen andere optie is, dat hij medeplichtig is als hij aan haar verzoek meewerkt en dat ze hoopt dat hij haar met diverse zaken wil helpen als het achter de rug is (maar dat ze nog even niet zit te wachten op een (nieuwe) relatie).
- Op 16 februari 2022 heeft verdachte via een prepaid telefoon GHB besteld bij [persoon 2] . Hierbij heeft verdachte zichzelf voorgedaan als iemand anders, omdat verdachte wist dat [persoon 2] de GHB anders niet zou leveren als ze de bestelling onder haar eigen naam had geplaatst.
- Bij de politie heeft verdachte verklaard dat tussen de aanschaf en de eerste poging vier tot zes weken zat. Na de eerste poging heeft verdachte nog een poging gedaan. Tussen de pogingen is de nodige tijd verstreken, verdachte denkt een maand.
- Op 5 april 2022 heeft verdachte onder andere naar [persoon 1] berichten gestuurd dat ze het al drie keer geprobeerd heeft met GHB maar dat het steeds net niet lukt en dat hij ko
(de rechtbank begrijpt: knock-out)moet gaan, zodat ze er een sonde met GHB in kan gooien. Er wordt dan ook een foto van een sonde door verdachte aan [persoon 1] toegestuurd, die blijkbaar voor dat doel door verdachte is aangeschaft.
De rechtbank concludeert op grond van deze feiten en omstandigheden dat bij verdachte sprake was van een vooropgezet plan, waarbij verdachte de gelegenheid heeft gehad om na te denken over de betekenis en de gevolgen van haar voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven. Uit de opeenvolging van pogingen, waarbij verdachte welbewust voor GHB én het toedienen van een hoeveelheid van drie dopjes heeft gekozen, de uitlatingen die verdachte tegenover [persoon 1] heeft gedaan en de aanschaf van GHB die op uiterst slinkse wijze is uitgevoerd, volgt dat verdachte het vooropgezette plan had om haar partner van het leven te beroven en na een mislukte poging aan het plan heeft vastgehouden door een volgende poging te doen en op enig moment twijfelde over het ‘opschalen’ van haar plan middels een sonde. Verdachte heeft zich derhalve gedurende enige tijd kunnen beraden over haar voorgenomen besluit. Uit de app-gesprekken met [persoon 1] volgt dat verdachte daadwerkelijk heeft nagedacht over de betekenis en de gevolgen van haar voorgenomen daad. Voor de rechtbank staat daarom vast dat het handelen van verdachte niet het gevolg is geweest van een ogenblikkelijke gemoedsopwelling. Evenmin is gebleken van contra-indicaties die het aannemen van voorbedachten raad in de weg staan. De rechtbank is dan ook van oordeel dat verdachte met voorbedachten raad heeft gehandeld en acht de primair ten laste gelegde poging tot moord wettig en overtuigend bewezen.

De bewezenverklaring.

Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de uitgewerkte bewijsmiddelen komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte
meermalen, in de periode van 1 augustus 2021 tot en met 30 april 2022 te Eindhoven, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] , opzettelijk en met voorbedachten rade, van het leven te beroven, telkens, aan die [slachtoffer] een te hoge dosis van het middel GHB (gammahydroxyboterzuur) heeft toegediend, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.

De strafbaarheid van het feit.

Het bewezen verklaarde levert op het in de uitspraak vermelde strafbare feit. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

De strafbaarheid van verdachte.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

Oplegging van straf en maatregel.

De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte voor het primair ten laste gelegde te veroordelen tot een gevangenisstraf van 6 jaren met aftrek van het voorarrest. Daarnaast heeft de officier van justitie gevorderd om aan verdachte de gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel als bedoeld in artikel 38z van het Wetboek van Strafrecht op te leggen.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
Het standpunt van de verdediging.
Bij een bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde heeft de raadsvrouw gepleit voor oplegging van een gevangenisstraf met een onvoorwaardelijk deel dat gelijk is aan de duur van het voorarrest en een voorwaardelijk deel met bijzondere voorwaarden, zoals geadviseerd door de reclassering en de psycholoog.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd, heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van het door verdachte gepleegde strafbare feit betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot moord op haar partner, tevens de (stief)vader van haar kinderen, door hem meermalen een te hoge dosis GHB toe te dienen. Verdachte is hierbij planmatig te werk gegaan. Zij heeft immers het door haar gepleegde strafbare feit begaan na een periode van voorbereiding en overeenkomstig een door haar welbewust bedacht plan. Moord behoort tot de ernstigste delicten die het Wetboek van Strafrecht kent. Het opzettelijk en met voorbedachten rade benemen van iemands leven is de meest ernstige en onomkeerbare aantasting van het hoogste rechtsgoed. Verdachte heeft door haar handelen een levensbedreigend gevaar voor het slachtoffer in het leven geroepen en zich niets aangetrokken van zijn belangen. Het is enkel toeval of geluk geweest dat het niet tot een fatale afloop heeft geleid. Verdachte heeft door haar handelwijze een grote inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van het slachtoffer en op grove wijze zijn lichamelijke integriteit aangetast. Dat verdachte tot zo vergaand gedrag heeft kunnen komen tegen haar partner, acht de rechtbank buitengewoon schokkend en zorgwekkend. Aan de ernst van het feit doet niet af dat verdachte met het slachtoffer een zeer problematische relatie onderhield, waarin het gebruik van drugs en alcohol de norm was, en waaruit zij wilde geraken. Dat er geen andere optie was om dat doel te bereiken dan het slachtoffer om het leven te brengen is de rechtbank niet gebleken.
Delicten als de onderhavige leiden in zijn algemeenheid niet zelden tot gevoelens van angst en onveiligheid in de samenleving en kunnen leiden tot woede en verontwaardiging onder burgers en meer in het bijzonder nog de naasten en vrienden van het slachtoffer. De rechtbank rekent dit verdachte ook aan.
Reeds uit de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, volgt dat uit het oogpunt van een juiste normhandhaving en uit het oogpunt van vergelding niet kan worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een langdurige onvoorwaardelijke gevangenisstaf. Wat betreft de duur van de op te leggen gevangenisstraf zoekt de rechtbank aansluiting bij straffen die in andere, soortgelijke zaken worden opgelegd.
Kijkend naar de persoon van verdachte houdt de rechtbank rekening met het volgende.
Uit het rapport psychiatrisch onderzoek pro Justitia van 22 mei 2023, opgemaakt door gz-psycholoog [psycholoog] , volgt dat bij verdachte sprake is van een psychische stoornis in de vorm van een andere gespecificeerde persoonlijkheidsstoornis met vermijdende, dwangmatige en borderline trekken en een stoornis in het gebruik van cannabis (in vroege remissie), een stimulantium (cocaïne, in vroege remissie) en een opioïde (Oxycodon). Deze stoornissen waren ten tijde van het ten laste gelegde aanwezig en hebben volgens de psycholoog ook een rol gespeeld bij het ten laste gelegde. Geadviseerd wordt het ten laste gelegde (licht) verminderd aan verdachte toe te rekenen en aan verdachte een klinische behandeling met aansluitende ambulante behandeling op te leggen als bijzondere voorwaarden bij een voorwaardelijk strafdeel met verplicht reclasseringstoezicht.
De rechtbank heeft verder kennisgenomen van het reclasseringsrapport van 23 augustus 2023. Om uitvoering te geven aan het advies van de psycholoog, wordt door de reclassering geadviseerd om aan verdachte een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen met de bijzondere voorwaarden zoals omschreven in het rapport.
De rechtbank volgt het advies van de psycholoog om het feit in (licht) verminderde mate aan verdachte toe te rekenen en zal hier bij de strafoplegging ten gunste van verdachte rekening mee houden.
Alles afwegende acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van 6 jaren passend en geboden. Bij een gevangenisstraf van meer dan 4 jaren is het voor de rechtbank niet mogelijk om een gedeelte van de straf voorwaardelijk op te leggen. Dit betekent dat de rechtbank in deze zaak aan verdachte geen voorwaardelijke straf met bijzondere voorwaarden, zoals geadviseerd door de psycholoog en de reclassering, kán en zal opleggen.
De rechtbank heeft – gelet op de problematiek van verdachte – wel de mogelijkheden van een behandeling nadrukkelijk in overweging genomen. In dat verband is acht geslagen op het voormelde rapport van de psycholoog. Daaruit volgt – zakelijk weergegeven – onder meer volgende:
“5a. Welke verwachting heeft u, gelet op de hiervoor beschreven stoornis, ten aanzien van het risico op recidive?
De risico op herhaling wordt ingeschat als laag tot matig.
6a. Welke aanbevelingen van gedragsdeskundige en van andere aard zijn te doen voor interventies die het eventuele recidivegevaar kunnen beperken?
Indien betrokkene schuldig wordt bevonden, wordt het van belang geacht dat betrokkene een klinisch behandeltraject ingaat, waarbij gedacht kan worden aan plaatsing op een forensisch psychiatrische afdeling. Hier kan enerzijds aandacht besteed worden aan terugvalpreventie en het verder vergroten van inzicht in haar gedrag rondom het ten laste gelegde. Anderzijds dient de behandeling zich te richten op de persoonlijkheidsproblematiek, zoals het verbeteren van de emotieregulatie, vergroten van de draagkracht, verbeteren van de copingvaardigheden en psycho-educatie. Tevens moet er aandacht besteed worden aan het middelengebruik, mogelijk in de vorm van een leefstijltraining. Om de kans op recidive te verkleinen, maar ook vanuit zorg is een klinische behandeling wenselijk, met aansluitend mogelijk een ambulant behandeltraject.
Mocht betrokkene schuldig bevonden worden, dan kan genoemde behandeling bij een deels voorwaardelijk strafdeel worden opgelegd in het kader van een bijzondere voorwaarde, met daaraan gekoppeld een reclasseringstoezicht om de behandeling te volgen.”
Uit het reclasseringsrapport van 23 augustus 2023 volgt onder meer het volgende:
“Bij betrokkene was sprake van misbruik van cannabis en cocaïne. Daarnaast is er sprake van problemen op het gebied van financiën, gezondheid en dagbesteding.
Op basis van de feitelijke gegevens die wij scoorden in de OXREC (risicotaxatie-instrument) wordt een gemiddeld algemeen risico en een laag risico op geweld voorspeld.
Op basis van de beschikbare informatie komt de reclassering tot de conclusie dat er sprake is van een lage kans op recidive.”
Gelet op de adviezen ziet de rechtbank – net zoals de officier van justitie – meerwaarde in de gedragsbeïnvloedende of vrijheidsbeperkende maatregel als bedoeld in artikel 38z van het Wetboek van Strafrecht en zal deze dan ook aan verdachte opleggen. Hiermee wordt de mogelijkheid gecreëerd om verdachte ook na detentie – indien dat dan nodig blijkt – onder toezicht te stellen, zodat verdachte steun en begeleiding kan krijgen en bestaande risico’s kunnen worden beperkt. Naar het oordeel van de rechtbank is de oplegging van deze maatregel in het belang van de bescherming van de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen. Daarbij wijst de rechtbank op het advies van de psycholoog dat een klinische behandeling met aansluitende ambulante behandeling wenselijk is om de kans op recidive te verkleinen.
Aan de wettelijke voorwaarden voor oplegging van de maatregel is voldaan. De rechtbank merkt ten overvloede op dat de maatregel pas ten uitvoer kan worden gelegd na afloop van de gevangenisstraf en naar aanleiding van een daartoe strekkende vordering van het openbaar ministerie en een daaropvolgende beslissing van de rechtbank.

Beslag.

De rechtbank is van oordeel dat het inbeslaggenomen voorwerp, te weten een gsm (omschrijving: PL2100-2022244201-G2022522, Samsung), vatbaar is voor verbeurdverklaring, omdat dit een voorwerp is met behulp van welke het feit is voorbereid.

Toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op de artikelen:
33, 33a, 38z, 45, 289 Wetboek van Strafrecht.

DE UITSPRAAK

De rechtbank:
verklaart het primair ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt haar daarvan vrij.
het bewezen verklaarde levert op het misdrijf:

poging tot moord, meermalen gepleegd

verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
legt op de volgende straffen en maatregel:
t.a.v. feit 1 primair:
een
gevangenisstrafvoor de duur van
6 jarenmet aftrek overeenkomstig artikel 27 Wetboek van Strafrecht.
t.a.v. feit 1 primair:
een
gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregelals bedoeld in artikel 38z van het Wetboek van Strafrecht.

verbeurdverklaring van het inbeslaggenomen goed, te weten: 1 stk gsm.

Dit vonnis is gewezen door:
mr. A.H.J.J. van de Wetering, voorzitter,
mr. S.J.H. van de Kant en S.W.A.M.M. Delauw, leden,
in tegenwoordigheid van mr. M.A.I.A. Aarts, griffier,
en is uitgesproken op 11 september 2023.