ECLI:NL:RBOBR:2023:4944

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
13 oktober 2023
Publicatiedatum
12 oktober 2023
Zaaknummer
21/1169
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van Ziektewet-uitkering na WIA-beoordeling en geschiktheid van functies

In deze uitspraak van de Rechtbank Oost-Brabant, gedaan op 13 oktober 2023, wordt de beëindiging van de Ziektewet-uitkering van eiser per 17 januari 2021 beoordeeld. Eiser ontving sinds 15 mei 2019 een Ziektewet-uitkering, maar het UWV concludeerde op basis van een WIA-beoordeling dat hij meer dan 65% van zijn eerdere loon kon verdienen. Eiser ging in bezwaar tegen dit besluit, maar het UWV verklaarde zijn bezwaar ongegrond. Eiser diende hierop een beroepschrift in, waarop het UWV reageerde met een verweerschrift. De rechtbank besloot de zaak schriftelijk te behandelen, omdat beide partijen geen mondelinge behandeling wensten.

De rechtbank oordeelt dat het UWV zorgvuldig heeft gehandeld bij de beëindiging van de uitkering. De verzekeringsarts heeft dossierstudie verricht en eiser onderzocht, waarbij zijn medische voorgeschiedenis is besproken. De rechtbank concludeert dat de rapportages van het UWV geen tegenstrijdigheden bevatten en dat de conclusies logisch voortvloeien uit de onderzoeksbevindingen. Eiser's argumenten over onvoldoende medische onderbouwing en de geschiktheid van de geselecteerde functies worden verworpen. De rechtbank stelt vast dat eiser, ondanks zijn matige beheersing van de Nederlandse taal, in staat is om de geselecteerde functies te vervullen.

Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep van eiser ongegrond, bevestigt de beëindiging van de Ziektewet-uitkering door het UWV en kent geen griffierecht of proceskostenvergoeding toe aan eiser. Deze uitspraak benadrukt de zorgvuldigheid van het UWV in de beoordeling van de belastbaarheid van eiser en de geschiktheid van de functies die aan hem zijn aangeboden.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT
Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: SHE 21/1169

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 13 oktober 2023 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. Y. van der Linden),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(het UWV)
(gemachtigde: mr. C.J.G. Oom-Roumen).

Inleiding

1. De rechtbank beoordeelt in deze uitspraak of het UWV terecht de uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) van eiser per 17 januari 2021 (datum in geding) heeft beëindigd.
1.1.
Eiser ontvangt sinds 15 mei 2019 een ZW-uitkering. Met het besluit van 16 december 2020 heeft het UWV vastgesteld dat eiser per 17 januari 2021 geen recht meer heeft op deze ZW-uitkering, omdat hij meer dan 65% kan verdienen van het loon dat hij verdiende voordat hij arbeidsongeschikt werd.
1.2.
Eiser is het met dit besluit niet eens en is hiertegen in bezwaar gegaan. Met het besluit van 12 april 2021 (het bestreden besluit) heeft het UWV dit bezwaar ongegrond verklaard. Dat wil zeggen dat eiser geen gelijk heeft gekregen.
1.3.
Ook met het bestreden besluit is eiser het niet eens. Daarom heeft hij een beroepschrift ingediend. In reactie op het beroepschrift heeft het UWV een verweerschrift ingediend.
1.4.
In verband met diverse aanhoudingsverzoeken is het niet gelukt om de zaak op zitting te behandelen. In verband met de lange looptijd van de zaak, heeft de rechtbank ervoor gekozen haar vragen schriftelijk voor te leggen aan partijen.
1.5.
Hierop is door partijen gereageerd. Partijen hebben ook over en weer op elkaars reactie gereageerd.
1.6.
Op 18 juli 2023 heeft de rechtbank aan partijen gevraagd of zij mondeling op een zitting gehoord willen worden. Beide partijen hebben aangegeven geen mondelinge behandeling van het beroep te wensen.
1.7.
Hierop heeft de rechtbank op 7 augustus 2023 het onderzoek gesloten. Vervolgens is de termijn om uitspraak te doen eenmaal verdaagd met zes weken.
Beoordeling door de rechtbank
2. De rechtbank komt tot het oordeel dat het beroep van eiser ongegrond is. Dat wil zeggen dat eiser geen gelijk krijgt. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft. De rechtbank betrekt daarbij de argumenten (beroepsgronden) die eiser heeft aangevoerd.
De standpunten
Het standpunt van eiser
3. Eiser is het om een aantal redenen niet eens met de beëindiging van zijn ZW-uitkering.
3.1.
Allereerst vindt eiser dat het UWV zijn bevoegdheid om een WIA-keuring te doen niet mocht gebruiken om een negatieve ZW-beslissing te nemen. Daarnaast voert eiser aan dat de verzekeringsarts B&B ten onrechte geen informatie heeft opgevraagd bij de arts in Turkije die bij eiser artritis psoriatica heeft vastgesteld. Als gevolg hiervan en de psoriasis die bij eiser is vastgesteld, zouden ook meer beperkingen aangenomen moeten worden. Ook is eiser van mening dat de verzekeringsarts B&B ten onrechte zijn medicatie niet heeft opgenomen in de rapportage. Tot slot is eiser van mening dat ten onrechte geen beperkingen zijn aangenomen voor zijn knie- en rugklachten. Beide klachten zijn tijdens het onderzoek door de verzekeringsarts waargenomen in de vorm van pijn, maar hier is geen rekening mee gehouden.
3.2.
Over de arbeidskundige gronden voert eiser aan dat hij meer beperkt is dan de verzekeringsarts heeft aangenomen, zodat de geduide functies niet passend zijn. Daarnaast is eiser het niet eens met de manier waarop het maatmanloon is vastgesteld. Zo zijn niet alle loonperiodes meegenomen bij de berekening, moeten twee loonperiodes nog nader uitgezocht te worden en is gerekend met een verkeerd indexcijfer.
3.3.
Ter onderbouwing van zijn standpunt heeft eiser informatie van de website van het UWV en algemene informatie over spondyloartritis en artritis psoriatica meegestuurd.
Het standpunt van het UWV
4. In reactie op het beroepschrift schrijft het UWV dat het standpunt van eiser dat hij meer beperkt is, niet nader onderbouwd is met nieuwe, op de persoon gerichte medische informatie. Voor wat betreft de arbeidskundige gronden verwijst het UWV naar de rapportage van de arbeidsdeskundige B&B van 29 juni 2021 die als bijlage bij het verweerschrift is meegezonden. Hierin motiveert de arbeidsdeskundige B&B dat het maatmanloon correct is vastgesteld.
De redenen voor de rechtbank voor de beslissing
Oneigenlijk gebruik van bevoegdheid?
5. In artikel 3:3 van de Algemene wet bestuursrecht staat dat het bestuursorgaan (in dit geval: het UWV) de bevoegdheid tot het nemen van een besluit niet gebruikt voor een ander doel dan waarvoor die bevoegdheid is verleend. De rechtbank volgt eiser niet in zijn stelling dat het UWV hiermee in strijd heeft gehandeld door na een WIA-beoordeling zijn ZW-uitkering te beëindigen. Volgens vaste rechtspraak is het UWV op grond van artikel 19aa van de ZW te allen tijde bevoegd om te beoordelen of wordt voldaan aan de voorwaarden voor het recht op ziekengeld en eventueel de ZW-uitkering te beëindigen als daaraan niet wordt voldaan. Dat deze beoordeling en beëindiging heeft plaatsgevonden naar aanleiding van een WIA-aanvraag van eiser maakt dat oordeel niet anders. [1]
Beoordeling van de beëindiging van de ZW-uitkering
6. De rechtbank ziet geen aanleiding om te oordelen dat UWV de belastbaarheid van eiser onjuist heeft ingeschat. De rechtbank zal hierna uitleggen hoe zij tot deze conclusie is gekomen.
De zorgvuldigheid
6.1.
De rechtbank vindt dat de rapporten van het UWV voldoen aan de voorwaarde dat deze zorgvuldig tot stand moeten komen. De rechtbank baseert dit oordeel op de onderzoeksactiviteiten van de verzekeringsartsen. Zo heeft de verzekeringsarts dossierstudie verricht en heeft hij eiser gezien op het spreekuur. Tijdens dit spreekuur heeft een lichamelijk en observerend psychisch onderzoek plaatsgehad. Ook is het dagverhaal en zijn medische voorgeschiedenis met eiser besproken. Tot slot heeft de verzekeringsarts informatie opgevraagd bij de huisarts van eiser. Uit de rapportage blijkt dat de verzekeringsarts deze informatie heeft ontvangen en betrokken bij zijn beoordeling.
6.2.
In bezwaar heeft de verzekeringsarts B&B de dossiergegevens bestudeerd, waaronder het door eiser ingediende bezwaarschrift. De rechtbank heeft geen reden om te oordelen dat de verzekeringsarts B&B aanvullend onderzoek had moeten verrichten.
6.3.
Verder is de rechtbank van oordeel dat de rapportages van de verzekeringsartsen geen tegenstrijdigheden bevatten en dat de conclusies van de rapportages logisch voortvloeien uit de onderzoeksbevindingen.
6.4.
De stelling van eiser dat de verzekeringsartsen van het UWV informatie hadden moeten opvragen bij zijn arts in Turkije, volgt de rechtbank niet. Het opvragen van medische informatie is geen verplichting voor een verzekeringsarts. Wanneer een behandeling is gestart, of zal starten, die een beduidend effect zal hebben op de arbeidsmogelijkheden van een betrokkene, of als een betrokkene stelt dat de behandelend sector een beredeneerd afwijkend standpunt heeft over de beperkingen van de betrokkene, zal de verzekeringsarts doorgaans informatie moeten opvragen. Van een dergelijke situatie is naar het oordeel van de rechtbank in het geval van eiser geen sprake. Hierbij vindt de rechtbank belangrijk dat de behandelaars in Nederland kennis hebben genomen van de conclusies van de Turkse artsen. Zij konden de diverse diagnoses echter niet bevestigen.
De medisch inhoudelijke beoordeling
7. De rechtbank ziet geen aanleiding om te oordelen dat het UWV de belastbaarheid van eiser onjuist heeft ingeschat. De rechtbank zal hierna uitleggen hoe zij tot deze conclusie is gekomen.
7.1.
Het UWV is ermee bekend dat eiser diverse lichamelijke en psychische klachten heeft. Dit blijkt uit de rapportage van de verzekeringsartsen. Hiermee is ook rekening gehouden door beperkingen aan te nemen ten aanzien van persoonlijk en sociaal functioneren, fysieke omgevingseisen, dynamische handelingen, statische houdingen en werktijden. Verdergaande beperkingen zijn volgens de verzekeringsartsen niet nodig. Zo is er namelijk geen objectivering van een medisch substraat die meer beperkingen rechtvaardigt. Daarnaast is het volgens de verzekeringsarts van belang, uitgaande van fibromyalgie, dat langdurige rustmomenten en inactiviteit wordt vermeden. Van volledige arbeidsongeschiktheid op medische gronden is geen sprake, omdat eiser daarvoor niet aan de voorwaarden voldoet.
7.2.
Over het medicatiegebruik schrijft de verzekeringsarts B&B dat uit de medische informatie waar eiser naar verwijst onvoldoende blijkt welke medicatie hij wanneer gebruikte en in welke dosering. De verzekeringsarts B&B kan dus niet aangeven of en zo ja welke beperkingen er zouden moeten gelden op de beoordelingsdatum. De verzekeringsarts B&B verzoekt daarom om een uitdraai van het historisch overzicht van de gebruikte medicatie. Eiser heeft deze informatie echter niet overgelegd, zodat de rechtbank geen reden ziet om eiser te volgen in zijn stelling dat er meer beperkingen aangenomen moeten worden vanwege de gebruikte medicatie. Deze grond slaagt dan ook niet.
7.3.
Eiser claimt dat bij hem sprake is van meer beperkingen dan de verzekeringsartsen hebben aangenomen. Eiser onderbouwt deze stelling door te zeggen dat de klachten en beperkingen die hij ervaart, passen bij de gestelde diagnoses. De rechtbank volgt eiser hierin niet. Zonder medische onderbouwing, die ontbreekt, heeft eiser naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende aannemelijk gemaakt dat er meer beperkingen zouden moeten gelden. Dat eiser meer beperkingen ervaart, kan in een arbeidsongeschiktheidsbeoordeling zoals deze niet van doorslaggevend belang zijn, omdat alleen beperkingen die geobjectiveerd zijn, kunnen worden opgenomen in de FML. Alleen gestelde diagnoses zijn onvoldoende om beperkingen aan te nemen.
7.4.
De rechtbank vindt daarbij ook belangrijk dat de door artsen in Turkije gestelde diagnoses niet konden worden bevestigd door de artsen in Nederland. Omdat eiser de medische informatie van de artsen in Turkije niet heeft overgelegd, hebben de verzekeringsartsen van het UWV deze informatie ook niet kunnen betrekken bij hun overwegingen. De rechtbank volgt het standpunt van eiser daarom niet.
7.5.
Het standpunt van eiser dat sprake zou moeten zijn van een urenbeperking, wordt door de rechtbank ook niet gevolgd. Eiser voldoet niet aan de voorwaarden voor het aannemen van een urenbeperking en hij heeft ook geen medische stukken overgelegd waaruit anders zou blijken.
7.6.
De rechtbank heeft geen reden om aan deze motiveringen te twijfelen. De verzekeringsartsen hebben inzichtelijk gemaakt waarom zij de beperkingen hebben aangenomen die zijn weergegeven in de FML (Functionele Mogelijkhedenlijst). In wat eiser in beroep heeft aangevoerd, hebben de verzekeringsartsen geen aanleiding hoeven te zien om een ander standpunt aan te nemen.
De arbeidskundige beoordeling
8. Zoals de rechtbank hiervoor heeft overwogen, hebben de verzekeringsartsen van het UWV de belastbaarheid van eiser juist weergegeven in de FML. De arbeidsdeskundigen van het UWV mochten bij het bepalen van de functies daarom uitgaan van deze FML.
8.1.
De arbeidsdeskundigen hebben inzichtelijk gemotiveerd waarom de geselecteerde functies geschikt zijn voor eiser. Dat hij de Nederlandse taal onvoldoende machtig is om de functies te kunnen verrichten, wordt door de arbeidsdeskundige B&B niet gevolgd. Eiser heeft namelijk zelf aangegeven dat zijn Nederlands ‘matig’ is en dit is voldoende voor de geselecteerde functies. Daarnaast heeft eiser ook gefunctioneerd op de Nederlandse arbeidsmarkt, zodat zijn kennis van de Nederlandse taal volgens de arbeidsdeskundige B&B voldoende is om een korte opleiding solderen te volgen.
8.2.
De Engelse taal beheerst eiser echter onvoldoende, zodat de functie van Productiemedewerker industrie (SBC-code 111180) komt te vervallen. Met de overgebleven functies kan eiser nog steeds meer dan 65% verdienen van het loon dat hij verdiende voordat hij arbeidsongeschikt werd, zodat hij nog steeds geen recht heeft op een ZW-uitkering.
8.3.
Eiser heeft ook aangevoerd dat hij het niet eens is met de berekening van zijn maatmanloon en maatmanomvang. In reactie op deze beroepsgrond heeft de arbeidsdeskundige B&B een nadere toelichting gegeven op de berekening van dit maatmanloon en de maatmanomvang. Eiser heeft hierop niet aangegeven waarom ook deze nadere toelichting niet juist is, zodat de rechtbank geen reden ziet om aan die nadere toelichting te twijfelen.

Conclusie en gevolgen

9. Gelet op wat de rechtbank hiervoor heeft overwogen, heeft het UWV terecht vastgesteld dat eiser per 17 januari 2021 meer dan 65% van het loon kan verdienen dat hij verdiende voordat hij arbeidsongeschikt werd. Het UWV heeft de ZW-uitkering van eiser daarom terecht beëindigd, het beroep is dus ongegrond. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug en hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.F. Vink, rechter, in aanwezigheid van mr. M.E.A. Schokker-Stadhouders, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 13 oktober 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 30 juni 2022 van de Centrale Raad van Beroep, CRvB: ECLI:NL:CRVB:2022:1517.