ECLI:NL:RBOBR:2023:5499

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
22 november 2023
Publicatiedatum
24 november 2023
Zaaknummer
C/01/395415 / HA ZA 23-490
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Incident tot niet-ontvankelijkheid en afgifte van originele exemplaren van een overeenkomst in een civiele procedure

Op 22 november 2023 heeft de Rechtbank Oost-Brabant in een civiele procedure een vonnis gewezen in een incident. De zaak betreft een incidentele vordering tot niet-ontvankelijkheid van de eisers, die de erven zijn van een overleden persoon, en een incident tot afgifte, inzage en deponering van originele exemplaren van een overeenkomst. De eisers vorderen betaling van een bedrag van € 77.000,06 van de gedaagde, die volgens hen een lening heeft afgesloten met de overleden erflaatster. De gedaagde betwist de ontvankelijkheid van de eisers, omdat hij stelt dat zij geen bewijs hebben geleverd dat zij erfgenamen zijn en dat de executeur testamentair, de heer [A], nog steeds bevoegd is om hen te vertegenwoordigen. De rechtbank oordeelt dat de ontvankelijkheid van de eisers niet afhankelijk is van hun status als erfgenamen, maar dat zij een eigen vordering hebben op de gedaagde. De rechtbank wijst de incidentele vordering tot niet-ontvankelijkheid af.

Daarnaast heeft de gedaagde een voorwaardelijke incidentele vordering ingediend tot afgifte en inzage van de originele overeenkomst, omdat hij betwist dat er een geldige overeenkomst bestaat. De rechtbank oordeelt dat de gedaagde recht heeft op deponering van het origineel van de overeenkomst en afschrift van de originele exemplaren, maar wijst de vordering tot inzage af. De proceskosten worden gecompenseerd, en de zaak zal op 3 januari 2024 weer op de rol komen voor conclusie van antwoord.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Civiel Recht
Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
zaaknummer / rolnummer: C/01/395415 / HA ZA 23-490
Vonnis in incident van 22 november 2023
in de zaak van
de erven [erflaatster] ,
1.
[eiser 1],
wonende te [woonplaats] ,
2.
[eiser 2],
wonende te [woonplaats] ,
eisers in de hoofdzaak,
verweerders in het incident,
hierna te noemen: [eisers] ,
advocaat mr. P. van Zwijndregt te Veghel,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats] ( [land] ),
gedaagde in de hoofdzaak,
eiser in het incident,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
advocaat mr. R.J.S. Houtackers te Vught.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding met producties,
  • de incidentele conclusie tot niet-ontvankelijkheid en voorwaardelijke incidentele vordering tot afgifte en inzage,
  • de incidentele conclusie van antwoord met producties,
  • de akte van [gedaagde] met 25 oktober 2023.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald in het incident.

2.Waar gaat de hoofdzaak over?

2.1.
[eisers] vorderen in de hoofdzaak dat [gedaagde] wordt veroordeeld tot betaling van een hoofdsom van € 77.000,06, wettelijke rente over dat bedrag en de buitengerechtelijke incassokosten van € 1.545,00. [eisers] stellen dat zij de erfgenamen zijn van mevrouw [erflaatster] (hierna: erflaatster). [gedaagde] zou een bedrag van € 140.000,00 hebben geleend van erflaatster, maar hij zou niet in staat zijn geweest om het bedrag ineens terug te betalen. Hij heeft volgens [eisers] daarom in 2019 met hen een overeenkomst van geldlening gesloten. Daarin is afgesproken dat [gedaagde] het bedrag in termijnen zou aflossen. Hij is echter op een gegeven moment gestopt met het betalen van de termijnen. Volgens [eisers] is het resterende bedrag van € 77.000,06 onmiddellijk opeisbaar en zij vorderen daarom betaling van dit bedrag. [gedaagde] heeft nog geen conclusie van antwoord ingediend.

3.De beoordeling in het incident

Rechtsmacht en toepasselijk recht

3.1.
Deze zaak heeft een internationaal karakter, omdat [gedaagde] in [land] woont. Dit betekent dat eerst beoordeeld zal worden of de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft en welk recht van toepassing is.
3.2.
In dat verband is van toepassing de Verordening Brussel I-bis [1] . [eisers] vorderen in de hoofdzaak nakoming van een overeenkomst van geldlening. Zij beroepen zich op een forumkeuzebeding in artikel 2.8 van de overeenkomst, waarin partijen de rechtbank Oost-Brabant hebben aangewezen voor de geschillen die naar aanleiding van die overeenkomst zullen ontstaan. [gedaagde] heeft daar geen verweer tegen gevoerd. De rechtbank is daarom op grond van artikel 25 Verordening Brussel I-bis bevoegd om van het geschil kennis te nemen.
3.3.
Omdat de Nederlandse rechter bevoegd is kennis te nemen van het geschil, is het Nederlands procesrecht van toepassing op de onderhavige procedure.
3.4.
Vervolgens moet worden beoordeeld welk materieel recht van toepassing is aan de hand van de bepalingen in Verordening Rome I [2] . [eisers] voeren aan dat partijen een rechtskeuze hebben gemaakt in artikel 2.7 van de overeenkomst, waarin is bepaald dat Nederlands recht van toepassing is. [gedaagde] heeft daar geen verweer tegen gevoerd. De rechtbank is daarom van oordeel dat Nederlands recht van toepassing is op grond van artikel 3 Verordening Rome I.
Incident tot niet-ontvankelijkheid
3.5.
[gedaagde] vordert allereerst dat de rechtbank [eisers] niet-ontvankelijk verklaart vanwege het ontbreken van de bevoegdheid om als procespartij op te treden.
3.6.
[gedaagde] legt daaraan het volgende ten grondslag. Uit niets blijkt dat [eisers] de erfgenamen zijn van erflaatster, zodat dit bij gebrek aan wetenschap wordt betwist. Er is geen testament of verklaring van erfrecht overgelegd. Uit de dagvaarding blijkt daarnaast dat er een executeur testamentair is, namelijk de heer [A] (hierna: [A] ). Een executeur is privatief bevoegd om, met uitsluiting van de gezamenlijke erfgenamen, deze in en buiten rechte te vertegenwoordigen. Er is niet gesteld of gebleken dat [A] geen executeur meer is. Het moet er daarom voor worden gehouden dat [A] nog altijd privatieve bevoegdheid heeft als executeur testamentair. Uit de stukken blijkt ook niet dat er sprake is van een volmacht van de kantonrechter, waarin [gedaagde] zijn toegestaan buiten deze privatieve bevoegdheid om te procederen. De hoofdzaak had daarom moeten worden ingesteld door de executeur, aldus [gedaagde] .
3.7.
[eisers] voeren als verweer aan dat zij een eigen vordering op [gedaagde] hebben en daarom een autonome en zelfstandige procesbevoegdheid. De taak van de executeur is volgens hen beëindigd. Daarnaast is de schuld van [gedaagde] in december 2019 op zijn initiatief en dus met zijn medeweten en toestemming uit het nalatenschapsvermogen gehaald en als eigen schuld van [gedaagde] aan de erfgenamen vastgesteld en overeengekomen. Vanaf dat moment hadden de erfgenamen een eigen vordering op [gedaagde] . De betalingen die [gedaagde] heeft gedaan hebben ook plaatsgevonden op de rekening van de erfgenamen. Hij ging er zelf ook vanuit dat hij een schuld had aan de erfgenamen. Voornoemde betalingen zijn niet in de nalatenschap terecht gekomen en moesten daar ook niet in komen. Dit stukje van de nalatenschap is met toestemming van alle betrokken in 2019 al verdeeld en komt toe aan de erfgenamen rechtstreeks, aldus [eisers] .
3.8.
[gedaagde] heeft de gelegenheid gekregen om op de producties bij de incidentele conclusie van antwoord te reageren. In zijn reactie geeft hij aan dat uit het bericht van de accountant dat er erfbelasting is gedaan, nog niet volgt dat daarmee ook de werkzaamheden van de executeur zijn afgerond. Daarnaast voert hij aan dat de betalingen die rechtstreeks aan [eisers] zijn gedaan niet betekenen dat die betalingen betrekking hebben op een zelfstandige vordering van de erfgenamen en niet op een vordering van erflaatster.
3.9.
De rechtbank overweegt als volgt. Of [eisers] erfgenamen zijn in de nalatenschap van erflaatster en of de taak van de executeur wel of niet is geëindigd, is niet relevant voor de beoordeling of [eisers] ontvankelijk zijn in hun vordering. De grondslag van hun vordering is namelijk nakoming van een overeenkomst van geldlening waarvan zij stellen dat zij die met [gedaagde] hebben gesloten. In het kader van die verhouding tussen partijen stellen zij de vordering in. De vordering is dus niet ingesteld in hun hoedanigheid van erfgenamen in de nalatenschap van erflaatster. Het beroep van [gedaagde] op niet-ontvankelijkheid slaagt daarom niet.
3.10.
De rechtbank is gelet op het voorgaande van oordeel dat de incidentele vordering tot niet-ontvankelijkheid moet worden afgewezen.
Voorwaardelijke incident tot afgifte en inzage
3.11.
Als [eisers] ontvankelijk zijn in hun vordering, vordert [gedaagde] dat zij worden verplicht tot deponering ter griffie van het origineel van de overeenkomst die als productie 1 bij de dagvaarding is overgelegd en dat zij worden verplicht tot afschrift van, inzage in en deponering van hun originele partijexemplaren.
3.12.
[gedaagde] legt daaraan het volgende ten grondslag. De vordering van [eisers] is gebaseerd op een vermeende schuldbekentenis. [gedaagde] is het met de inhoud van die schuldbekentenis niet eens. Volgens hem bestaat er geen wilsovereenstemming. Hij heeft daarom op de beide exemplaren die aan [eisers] zijn meegegeven, expliciet de woorden “onder protest” geschreven. Op zijn eigen exemplaar heeft hij dat later thuis gedaan. De overeenkomst is in drievoud opgemaakt en er bestaat geen origineel exemplaar van de schuldbekentis zonder zijn aanvulling. Hij vraagt daarom op grond van artikel 85 lid 2 Rv deponering van het origineel van de schuldbekentis zoals die als productie 1 in het geding is gebracht. Ook vordert hij (ex artikel 843a Rv) afschrift van en inzage in de twee originele exemplaren van [eisers] , om daarvan de echtheid te kunnen verifiëren. Daarnaast wil hij deponering ter griffie van de beide originelen. [gedaagde] vermoedt dat de als productie 1 overgelegde schuldbekentenis een afschrift is van zijn eigen exemplaar, waarop hij pas later iets heeft opgeschreven. Een kopie van het originele exemplaar van [gedaagde] wordt door hem ter griffie gedeponeerd en als deze over productie 1 wordt gelegd, is een identiek stuk te zien met een identieke handtekening, aldus [gedaagde] .
3.13.
[eisers] hebben geen verweer gevoerd tegen deze incidentele vordering.
3.14.
De rechtbank is van oordeel dat deze incidentele vordering moet worden toegewezen, omdat de aangevoerde en niet weersproken gronden die vordering kunnen dragen met dien verstande dat de vordering tot inzage zal worden afgewezen omdat niet valt in te zien welk belang [gedaagde] daarbij heeft naast het gevorderde afschrift en de gevorderde deponering.
Proceskosten
3.15.
Aangezien elk van partijen als op enig punt in het ongelijk gesteld is te beschouwen, zullen de proceskosten worden gecompenseerd op de hierna te vermelden wijze.

4.De beslissing

De rechtbank
in het incident
4.1.
beveelt [eisers] tot deponering ter griffie van het origineel van de overeenkomst waarvan een afschrift als productie 1 achter de dagvaarding is gehecht,
4.2.
beveelt [eisers] tot het verstrekken van afschrift aan [gedaagde] en deponering ter griffie van beide originele partij-exemplaren van de overeenkomst waarvan een afschrift als productie 1 achter de dagvaarding is gehecht,
4.3.
compenseert de kosten van het incident tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
4.4.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
4.5.
wijst het meer of anders gevorderde af,
in de hoofdzaak
4.6.
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van
3 januari 2024voor conclusie van antwoord.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.J.C. Adang en in het openbaar uitgesproken op 22 november 2023.

Voetnoten

1.Verordening (EG) nr. 1215/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2012 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken
2.Verordening (EG) nr. 593/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 17 juni 2008 inzake het recht dat van toepassing is op verbintenissen uit overeenkomst