Op 22 november 2023 heeft de Rechtbank Oost-Brabant in een civiele procedure een vonnis gewezen in een incident. De zaak betreft een incidentele vordering tot niet-ontvankelijkheid van de eisers, die de erven zijn van een overleden persoon, en een incident tot afgifte, inzage en deponering van originele exemplaren van een overeenkomst. De eisers vorderen betaling van een bedrag van € 77.000,06 van de gedaagde, die volgens hen een lening heeft afgesloten met de overleden erflaatster. De gedaagde betwist de ontvankelijkheid van de eisers, omdat hij stelt dat zij geen bewijs hebben geleverd dat zij erfgenamen zijn en dat de executeur testamentair, de heer [A], nog steeds bevoegd is om hen te vertegenwoordigen. De rechtbank oordeelt dat de ontvankelijkheid van de eisers niet afhankelijk is van hun status als erfgenamen, maar dat zij een eigen vordering hebben op de gedaagde. De rechtbank wijst de incidentele vordering tot niet-ontvankelijkheid af.
Daarnaast heeft de gedaagde een voorwaardelijke incidentele vordering ingediend tot afgifte en inzage van de originele overeenkomst, omdat hij betwist dat er een geldige overeenkomst bestaat. De rechtbank oordeelt dat de gedaagde recht heeft op deponering van het origineel van de overeenkomst en afschrift van de originele exemplaren, maar wijst de vordering tot inzage af. De proceskosten worden gecompenseerd, en de zaak zal op 3 januari 2024 weer op de rol komen voor conclusie van antwoord.