ECLI:NL:RBOBR:2023:5861

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
15 december 2023
Publicatiedatum
15 december 2023
Zaaknummer
23/2850
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening Werkloosheidswet wegens gebrek aan spoedeisend belang

In deze uitspraak beoordeelt de voorzieningenrechter van de Rechtbank Oost-Brabant het verzoek om een voorlopige voorziening in het kader van een bezwaar tegen de weigering van het UWV om verzoeker een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) te verstrekken. Het UWV had op 20 september 2023 besloten om verzoeker geen WW-uitkering te verstrekken, waarop verzoeker bezwaar heeft gemaakt. Tijdens de bezwaarprocedure verzocht verzoeker de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening, omdat hij stelde dat hij dringend een uitkering nodig had om zijn vaste lasten te kunnen betalen.

De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat verzoeker niet heeft aangetoond dat er sprake is van een spoedeisend belang. Hij heeft geen bewijsstukken overgelegd die wijzen op een acute financiële noodsituatie, zoals een dreigende huisuitzetting of faillissement. Verzoeker heeft ook geen aanvraag voor een bijstandsuitkering gedaan, wat een algemene inkomensvoorziening is voor mensen die in financiële problemen verkeren. De voorzieningenrechter concludeert dat verzoeker de bezwaarprocedure moet afwachten, omdat er geen spoedeisend belang is aangetoond en het besluit van het UWV niet evident onrechtmatig is.

Uiteindelijk wijst de voorzieningenrechter het verzoek om voorlopige voorziening af, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. Deze uitspraak is gedaan door mr. A.F. Vink, in aanwezigheid van griffier mr. I.M.C. van Og, en is openbaar uitgesproken op 15 december 2023.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT
Bestuursrecht
zaaknummer: SHE 23/2850

uitspraak van de voorzieningenrechter van 15 december 2023 in de zaak tussen

[verzoeker] , uit [woonplaats] , verzoeker

(gemachtigde: mr. A. Alkir),
en
de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen,het UWV
(gemachtigde: mr. E.A.M. Vervoort).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de voorzieningenrechter het verzoek om een voorlopige voorziening te treffen tijdens de behandeling van het bezwaar dat verzoeker heeft gemaakt tegen de weigering om hem een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) te verstrekken.
1.1.
In het besluit van 20 september 2023 heeft het UWV geweigerd om verzoeker een WW-uitkering te verstrekken.
1.2.
Verzoeker heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt bij het UWV. Hij heeft de voorzieningenrechter hangende de bezwaarprocedure verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
1.3.
Bij brief van 7 november 2023 heeft de voorzieningenrechter verzoeker verzocht het spoedeisend belang bij de gevraagde voorziening nader te onderbouwen.
1.4.
Verzoeker heeft daarop met zijn e-mail van 8 november 2023 gereageerd.
1.5.
Het UWV heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken bij brief van 28 november 2023 (ingekomen op 30 november 2023) overgelegd en een verweerschrift ingediend.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

Moet deze zaak op een zitting worden behandeld?
2. Op grond van artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) kan de voorzieningenrechter uitspraak doen zonder partijen uit te nodigen om op een zitting te verschijnen – onder meer – indien het verzoek kennelijk ongegrond is. Na kennis genomen te hebben van de stukken, ziet de voorzieningenrechter in dit geval aanleiding om van deze bevoegdheid gebruik te maken. De zaak wordt daarom niet op een zitting behandeld.
Hoe toetst de voorzieningenrechter het verzoek?
3. Uit artikel 8:81 van de Awb volgt dat de voorzieningenrechter pas een voorlopige voorziening kan treffen indien in redelijkheid van verzoeker niet kan worden verwacht dat het besluit op bezwaar of de uitspraak van de rechtbank wordt afgewacht. Hiervan zal in het algemeen sprake zijn indien er voor verzoeker een spoedeisend belang bestaat. In deze zaak betreft het een financieel belang, aangezien de zaak over een uitkering gaat. Bij een financieel belang is over het algemeen pas sprake van spoedeisendheid zoals hier bedoeld, als verzoeker met bewijsstukken aannemelijk heeft gemaakt dat hij in een situatie dreigt te geraken van acute financiële nood of dat hij anderszins in een onomkeerbare situatie dreigt te komen, zoals een dreigend faillissement of een huisuitzetting.
4. Als de voorzieningenrechter van oordeel is dat verzoeker geen spoedeisend belang heeft, kan de door hem gevraagde voorziening alleen nog worden getroffen als het bestreden besluit evident onrechtmatig is. Met evident onrechtmatig wordt bedoeld dat zonder diepgaand onderzoek naar de relevante feiten en/of het recht zeer ernstig moet worden betwijfeld of het door het UWV ingenomen standpunt juist is en of het besluit in de bodemprocedure in stand zal blijven.
Waartoe leidt de toetsing door de voorzieningenrechter?
5. De voorzieningenrechter is van oordeel dat niet is voldaan aan de in artikel 8:81 van de Awb gestelde voorwaarde van onverwijlde spoed. Dat oordeel motiveert de voorzieningenrechter als volgt.
5.1.
Ter onderbouwing van het spoedeisend belang heeft verzoeker gesteld dat hij vanaf 1 augustus 2023 geen inkomen meer heeft en dat hij een WW-uitkering dringend nodig heeft om zijn vaste lasten te kunnen betalen. Inmiddels kan hij geen geld meer lenen van vrienden en familie, waardoor op korte termijn financiële problemen zullen ontstaan. Verzoeker heeft aangegeven dat hij geen aanvraag heeft gedaan voor een bijstandsuitkering omdat hij graag wil werken en daarom actief op zoek is naar een baan. Hij heeft ook al weer een aantal uur gewerkt. Daarnaast heeft hij geen bijstandsuitkering aangevraagd, omdat hij er van uitging dat hij een WW-uitkering zou krijgen. Hij moeite heeft met de taal en om steeds aan andere mensen te moeten vragen om hem daarbij te helpen. Tot slot heeft hij geen bijstandsuitkering aangevraagd omdat zijn vaste lasten van ruim € 1.700 per maand zonder boodschappen, hoger zijn dan de norm voor een bijstandsuitkering.
5.2.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat verzoeker er niet in geslaagd is aannemelijk te maken dat sprake is van een spoedeisend belang bij het treffen van de door hem verzochte voorlopige voorziening. Verzoeker heeft geen stukken in het geding gebracht die er op wijzen dat sprake is van een financiële noodsituatie. Verder heeft verzoeker na de weigering van een WW-uitkering geen aanvraag om een bijstandsuitkering gedaan. Een bijstandsuitkering is een algemene inkomensvoorziening voor personen die niet op andere wijze in de algemene kosten van het bestaan kunnen voorzien. De beweegredenen van verzoeker om dat niet te doen en in plaats daarvan deze voorlopige voorziening aan te vragen, maken dat in het geval van verzoeker niet anders. Nu daarnaast niet is gebleken van andere omstandigheden die maken dat er sprake is van een acute financiële noodsituatie, zoals bijvoorbeeld een huisuitzetting, is naar het oordeel van de voorzieningenrechter thans nog geen sprake van een voldoende spoedeisend belang bij het treffen van een voorlopige voorziening. Dit betekent dat verzoeker de bezwaarprocedure zal moeten afwachten.
6. Verder heeft verzoeker niet gesteld dat in zijn geval sprake is van een evident onrechtmatig besluit en dat is de voorzieningenrechter ook niet gebleken.
7. Het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening is kennelijk ongegrond en moet daarom worden afgewezen.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.F. Vink, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. I.M.C. van Og, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 15 december 2023.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.