ECLI:NL:RBOBR:2023:5898

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
20 december 2023
Publicatiedatum
18 december 2023
Zaaknummer
C/01/396676 / HA ZA 23-593
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Incident tot onbevoegdheidverklaring en forumkeuze in civiele procedure tussen EJP Accountants B.V. en [gedaagde in de hoofdzaak/eiseres in het incident] B.V.

In deze civiele procedure, behandeld door de Rechtbank Oost-Brabant, is op 20 december 2023 vonnis gewezen in een incident tot onbevoegdheidverklaring. EJP Accountants B.V. (hierna: EJP) heeft in opdracht van [gedaagde in de hoofdzaak/eiseres in het incident] B.V. werkzaamheden verricht, waaronder het opstellen van de jaarrekening 2018. EJP vorderde betaling van een factuur van € 24.200,00, die door [gedaagde in de hoofdzaak/eiseres in het incident] niet was voldaan. In het incident vorderde [gedaagde in de hoofdzaak/eiseres in het incident] dat de rechtbank zich onbevoegd verklaarde, stellende dat de Rechtbank Midden-Nederland relatief bevoegd zou zijn.

De rechtbank heeft de vordering van [gedaagde in de hoofdzaak/eiseres in het incident] afgewezen. De rechtbank oordeelde dat de partijen bij overeenkomst de Rechtbank Oost-Brabant hebben aangewezen als bevoegde rechter voor geschillen die voortvloeien uit hun rechtsbetrekking. De rechtbank baseerde haar oordeel op de Algemene Voorwaarden waarin een forumkeuzebeding is opgenomen. EJP stelde dat de Algemene Voorwaarden van toepassing zijn op de overeenkomst, en de rechtbank concludeerde dat [gedaagde in de hoofdzaak/eiseres in het incident] de toepasselijkheid van deze voorwaarden had aanvaard door de opdrachtbevestiging te ondertekenen.

De rechtbank oordeelde dat de Algemene Voorwaarden, inclusief het forumkeuzebeding, van toepassing zijn en dat EJP recht heeft op betaling van de factuur. [gedaagde in de hoofdzaak/eiseres in het incident] werd veroordeeld in de proceskosten van het incident. De zaak zal op 3 januari 2024 opnieuw op de rol komen voor beraad over een mondelinge behandeling.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Civiel Recht
Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
zaaknummer / rolnummer: C/01/396676 / HA ZA 23-593
Vonnis in incident van 20 december 2023
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
EJP ACCOUNTANTS B.V.,
gevestigd te 's-Hertogenbosch,
eiseres in de hoofdzaak,
verweerster in het incident,
advocaat mr. J.F.M. Heuvelmans te 's-Hertogenbosch,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde in de hoofdzaak/eiseres in het incident] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
gedaagde in de hoofdzaak,
eiseres in het incident,
advocaat mr. A.W. van Luipen te Zeist.
Partijen zullen hierna EJP en [gedaagde in de hoofdzaak/eiseres in het incident] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding met producties;
  • de conclusie van antwoord tevens houdende de incidentele vordering tot onbevoegdverklaring met producties;
  • de incidentele conclusie van antwoord.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald in het incident.

2.De beoordeling in het incident

2.1.
De hoofdzaak gaat kort gezegd om het volgende. EJP stelt dat zij in opdracht van [gedaagde in de hoofdzaak/eiseres in het incident] werkzaamheden heeft uitgevoerd. Het gaat volgens haar om het opstellen van de jaarrekening 2018 ten behoeve van [gedaagde in de hoofdzaak/eiseres in het incident] en aan haar gelieerde vennootschappen. EJP heeft daarvoor een factuur gestuurd naar [gedaagde in de hoofdzaak/eiseres in het incident] van € 24.200,00. [gedaagde in de hoofdzaak/eiseres in het incident] heeft deze factuur niet betaald. EJP vordert daarom betaling van deze factuur, te vermeerderen met rente en kosten. EJP betwist dat zij de factuur zou moeten betalen en voert onder andere als verweer aan dat [gedaagde in de hoofdzaak/eiseres in het incident] geen opdracht heeft gegeven voor het opmaken van jaarstukken voor 2018.
2.2.
[gedaagde in de hoofdzaak/eiseres in het incident] vordert in het incident dat de rechtbank zich onbevoegd verklaart. Volgens [gedaagde in de hoofdzaak/eiseres in het incident] is de Rechtbank Midden-Nederland relatief bevoegd om van dit geschil kennis te nemen, omdat [gedaagde in de hoofdzaak/eiseres in het incident] is gevestigd in [vestigingsplaats] . EJP voert verweer. Zij geeft aan dat partijen volgens haar bij overeenkomst, in de toepasselijke algemene voorwaarden, de rechtbank Oost-Brabant hebben aangewezen om kennis te nemen van geschillen die ontstaan in de rechtsbetrekking tussen partijen.
2.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
2.4.
De rechtbank is van oordeel dat de incidentele vordering moet worden afgewezen. De rechtbank zal hierna uitleggen hoe zij tot dit oordeel komt.
2.5.
In artikel 99 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) is bepaald dat de rechter van de woonplaats van de gedaagde bevoegd is, tenzij de wet anders bepaalt. Vervolgens bepaalt artikel 108 Rv dat als partijen bij overeenkomst een rechter hebben aangewezen voor de kennisneming van geschillen die zijn of zullen ontstaan naar aanleiding van een bepaalde rechtsbetrekking die tot hun vrije bepaling staat, dan die rechter bij uitsluiting bevoegd is van de zaak kennis te nemen, voorzover niet uit de overeenkomst anders voortvloeit.
2.6.
EJP beroept zich op de Algemene Voorwaarden waarin een forumkeuzebeding is opgenoemd zoals bedoelt in artikel 108 Rv. Of algemene voorwaarden van toepassing zijn, moet worden beoordeeld aan de hand van de bepalingen over aanbod en aanvaarding (artikel 6:217 e.v. van het Burgerlijk Wetboek (BW)) en de totstandkoming van overeenkomsten in het algemeen (artikel 3:33 e.v. BW). De toepasselijkheid van algemene voorwaarden kan dus worden aangenomen als de gebruiker (in dit geval [gedaagde in de hoofdzaak/eiseres in het incident] ) de toepasselijkheid voorstelt en de wederpartij (in dit geval EJP) dit aanvaardt, waaronder begrepen het geval dat de wederpartij het gerechtvaardigd vertrouwen heeft gewekt met de toepasselijkheid in te stemmen.
2.7.
EJP stelt dat [gedaagde in de hoofdzaak/eiseres in het incident] op 28 februari 2018 schriftelijk opdracht heeft gegeven om met ingang van 2017 de jaarrekeningen te verzorgen voor [gedaagde in de hoofdzaak/eiseres in het incident] en de aan haar gelieerde vennootschappen. Zij verwijst naar productie 1 bij dagvaarding. Dit document heeft als titel ‘opdrachtbevestiging’. De Algemene Voorwaarden zijn volgens haar van toepassing verklaard op deze opdrachtbevestiging. [gedaagde in de hoofdzaak/eiseres in het incident] erkent dat er op 28 februari 2018 schriftelijk opdracht is gegeven voor het opmaken van jaarstukken, maar zij voert aan dat er alleen opdracht is gegeven voor 2017. Waarom die opdracht volgens haar niet ook ziet op de jaren daarna, onderbouwt zij echter onvoldoende. Zij voert aan dat er een opdrachtbevestiging is voor de jaarstukken over 2014 en een opdrachtbevestiging is voor de jaarstukken over 2017 en volgens haar wordt er kennelijk dus elk jaar een dergelijke opdrachtbevestiging verzonden. Daarbij miskent zij echter dat in de opdrachtbevestiging van 28 februari 2018 de bewoordingen staan “met ingang van 2017”. Gelet op die bewoorden en op de omstandigheid dat niet is gesteld of gebleken dat deze overeenkomst tijdelijk is aangegaan of tussentijds is beëindigd, gaat de rechtbank er daarom vooralsnog van uit dat deze opdrachtbevestiging ook ziet op de jaarstukken 2018.
2.8.
In de opdrachtbevestiging wordt expliciet verwezen naar de daar bij gevoegde Algemene Voorwaarden en daarin is in artikel 14.2 een forumkeuzebeding opgenomen. Partijen hebben de opdrachtbevestiging getekend en door ondertekening hebben partijen, dus ook [gedaagde in de hoofdzaak/eiseres in het incident] , de toepasselijkheid van de Algemene Voorwaarden op de overeenkomst aanvaard. Of de Algemene Voorwaarden ook daadwerkelijk ter hand zijn gesteld, is voor de toepasselijkheid daarvan niet relevant. De Algemene Voorwaarden zijn dus van toepassing op de overeenkomst tussen partijen die de grondslag vormt voor de vordering van EJP. In samenhang met haar verweer dat er geen sprake is van een schriftelijke opdrachtbevestiging heeft [gedaagde in de hoofdzaak/eiseres in het incident] de Algemene Voorwaarden vernietigd, stellende dat niet zonder twijfel is vast te stellen dat de Algemene Voorwaarden zijn verstrekt. Het beroep op vernietiging van de Algemene Voorwaarden slaagt niet. Gegeven de vaststelling van de rechtbank dat er sprake is van een schriftelijke opdrachtbevestiging waarin is vermeld dat de Algemene Voorwaarden zijn bijgevoegd, heeft [gedaagde in de hoofdzaak/eiseres in het incident] haar verweer, voor zover dat zo zou moeten worden gelezen dat de Algemene Voorwaarden niet zijn verstrekt, onvoldoende onderbouwd.
In artikel 14.2 van de Algemene Voorwaarden is bepaald dat geschillen worden beslecht door de bevoegde rechter in het arrondissement waarin opdrachtnemer zijn woonplaats heeft. EJP is gevestigd in ’s-Hertogenbosch dus in de Rechtbank Oost-Brabant bevoegd kennis te nemen van het geschil.
2.9.
[gedaagde in de hoofdzaak/eiseres in het incident] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten van het incident worden veroordeeld. Deze kosten aan de zijde van EJP in het incident worden begroot op € 598,00 aan salaris advocaat (1 punt, tarief II). [gedaagde in de hoofdzaak/eiseres in het incident] zal worden veroordeeld in de nakosten op de wijze zoals in de beslissing vermeld.

3.De beslissing

De rechtbank
in het incident
3.1.
wijst het gevorderde af,
3.2.
veroordeelt [gedaagde in de hoofdzaak/eiseres in het incident] in de kosten van het incident, aan de zijde van EJP tot op heden begroot op € 598,00,
3.3.
veroordeelt [gedaagde in de hoofdzaak/eiseres in het incident] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op:
- € 173,00 aan salaris advocaat,
- te vermeerderen met € 90,00 aan salaris advocaat en met de explootkosten als [gedaagde in de hoofdzaak/eiseres in het incident] niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden,
in de hoofdzaak
3.4.
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van
3 januari 2024voor beraad rolrechter omtrent het bepalen van een mondelinge behandeling.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.J.C. Adang en in het openbaar uitgesproken op 20 december 2023.