ECLI:NL:RBOBR:2023:6121

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
11 januari 2023
Publicatiedatum
14 februari 2024
Zaaknummer
C/01/387708 / JE RK 22-1619
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot intrekking machtiging uithuisplaatsing van een kind door peetouders

In deze zaak hebben de peetouders van een minderjarige, aangeduid als [A], verzocht om de machtiging tot uithuisplaatsing van het kind geheel of gedeeltelijk in te trekken op basis van artikel 1:265d lid 4 van het Burgerlijk Wetboek. De kinderrechter heeft op 11 januari 2023 uitspraak gedaan en de peetouders niet-ontvankelijk verklaard in hun verzoek. De kinderrechter oordeelde dat de peetouders zich eerst tot de gecertificeerde instelling (GI) hadden moeten wenden met een verzoek tot beëindiging van de uithuisplaatsing, zoals voorgeschreven in artikel 1:265d lid 2 BW. De kinderrechter merkte op dat de GI binnen twee weken een schriftelijke beslissing moet nemen op een dergelijk verzoek. Aangezien de peetouders deze procedure niet hadden doorlopen, was hun verzoek niet ontvankelijk. Tijdens de mondelinge behandeling op 21 december 2022 waren de ouders en de raad niet verschenen, maar de advocaat van de peetouders had relevante documenten overgelegd. De kinderrechter concludeerde dat het verzuim van de peetouders om zich tot de GI te wenden hen niet had moeten weerhouden van het indienen van een verzoek. De kinderrechter verklaarde hen niet-ontvankelijk, en het hoger beroep kan worden ingesteld bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT

Familie- en Jeugdrecht
Zaaknummer: C/01/387708 / JE RK 22-1619
Datum uitspraak: 11 januari 2023

Beschikking van de kinderrechter over beëindiging van een uithuisplaatsing

in de zaak van

[naam] ,

en
[naam],
beide wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: verzoekers,
betreffende

[minderjarige] ,

hierna te noemen: [A] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:

[naam] ,

zonder vaste woon- of verblijfplaats,
hierna te noemen: de moeder,

[naam] ,

zonder vaste woon- of verblijfplaats,
hierna te noemen: de vader,
de
WILLIAM SCHRIKKER STICHTING JEUGDBESCHERMING & JEUGDRECLASSERING, statutair gevestigd te Amsterdam,
hierna te noemen: de Gecertificeerde Instelling (GI),

de RAAD VOOR DE KINDERBESCHERMING, locatie [plaats] ,

hierna te noemen: de raad.

Het procesverloop

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het verzoek met bijlagen van verzoekers van 22 november 2022, ingekomen bij de griffie op diezelfde datum;
  • het verweerschrift van de GI van 8 december 2022;
  • de brief met producties van mr. Houtman van 18 december 2022.
Op 21 december 2022 heeft de kinderrechter de zaak tijdens de mondelinge behandeling met gesloten deuren behandeld. Verschenen zijn:
- verzoekers, bijgestaan door hun advocaat;
- een vertegenwoordiger van de raad;
- [vertegenwoordigers van de GI] namens de GI.
De vader, de moeder en de raad zijn niet verschenen (met bericht van afwezigheid).
Tijdens de mondelinge behandeling heeft de advocaat van verzoekers Whatsapp-correspondentie overgelegd en voorgelezen.

De feiten

Het ouderlijk gezag over [A] wordt uitgeoefend door de vader en de moeder.
Op 1 november 2022 is [A] voorlopig onder toezicht gesteld van de GI voor de duur van drie maanden, te weten tot 1 februari 2023.
Op 9 november 2022 heeft de kinderrechter een machtiging tot uithuisplaatsing van [A] in een voorziening voor pleegzorg, dan wel in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder verleend met ingang van 9 november 2022 tot 7 december 2022. Bij beschikking van 10 november 2022 heeft de kinderrechter deze machtiging verlengd tot 1 februari 2023.
Verzoekers hebben hoger beroep ingesteld tegen de beschikking van 10 november 2022.
[A] verblijft in een pleeggezin van [instelling] .

Het verzoek en de standpunten

Verzoekers verzoeken de beschikking van de kinderrechter van 10 november 2022 (zaaknummer C/01/ [nummer] ) te wijzigen en te bepalen dat de uithuisplaatsing wordt beëindigd nu [A] bij verzoekers kan wonen, althans te bepalen dat de machtiging tot uithuisplaatsing wordt gewijzigd naar een machtiging tot uithuisplaatsing in het netwerkgezin van verzoekers.
Verzoekers stellen dat zij de peetouders van [A] zijn en dat zij hem als behorende tot hun gezin hebben verzorgd en opgevoed sinds hij drie maanden oud is. Zij vinden dat de machtiging tot uithuisplaatsing beëindigd moet worden omdat bij het verlenen daarvan geen rekening is gehouden met hun rol als pleegouders, terwijl zij [A] een veilige en vertrouwde opvoedomgeving kunnen bieden.
De GI voert verweer. De GI betwist dat verzoekers als pleegouders van [A] hebben gefungeerd bij gebrek aan wetenschap van die situatie, en stelt dat zij een eventueel verblijf van [A] bij hen hebben afgedwongen. De GI vindt een overplaatsing van [A] naar het gezin van verzoekers niet in zijn belang.

De beoordeling

Ontvankelijkheid
De kinderrechter begrijpt op basis van het verzoekschrift en de mondelinge behandeling dat verzoekers op basis van artikel 1:265d lid 4 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) verzoeken om de machtiging tot uithuisplaatsing van [A] geheel dan wel gedeeltelijk in te trekken.
De wetgever heeft in artikel 1:265d BW een specifieke procedure vastgelegd voor de wijze waarop een beëindiging van een uithuisplaatsing aan de rechter kan worden voorgelegd. Een met het gezag belaste ouder, de minderjarige van twaalf jaar of ouder of een ander die de minderjarige als behorende tot zijn gezin verzorgt en opvoedt kan wegens gewijzigde omstandigheden aan de GI verzoeken om de uithuisplaatsing te beëindigen (lid 2 onder a). De GI dient daarop binnen twee weken een schriftelijke beslissing te nemen (lid 3). Als de GI het verzoek afwijst, kan aan de kinderrechter worden verzocht om de machtiging tot uithuisplaatsing geheel of gedeeltelijk in te trekken (lid 4).
De kinderrechter stelt vast dat verzoekers zich niet eerst tot de GI hebben gewend met een verzoek tot beëindiging van de uithuisplaatsing van [A] op grond van artikel 1:265d lid 2 BW. De procedure die de wet voorschrijft is dus niet doorlopen, zodat verzoekers in beginsel niet-ontvankelijk zijn in hun verzoek. Tijdens de mondelinge behandeling is namens verzoekers verzocht dit verzuim te passeren, omdat uit het verweerschrift van de GI duidelijk blijkt dat zij niet van plan is om [A] bij verzoekers terug te plaatsen. De kinderrechter volgt verzoekers hierin niet en zal overgaan tot niet-ontvankelijkverklaring. Het feit dat verzoekers niet door de GI zijn betrokken had hen er immers niet van hoeven weerhouden om zich met een verzoek tot beëindiging van uithuisplaatsing tot de GI te wenden. De GI had dan ter voorbereiding op haar beslissing moeten onderzoeken of een plaatsing bij verzoekers in het belang van [A] is, waarbij ook de onduidelijkheid die bestaat over de rol van verzoekers in het leven van [A] had kunnen worden weggenomen.

De beslissing

De kinderrechter:
verklaart verzoekers niet-ontvankelijk in hun verzoek.
Deze beschikking is gegeven door mr. G.H. de Heer-Schotman, kinderrechter, en in tegenwoordigheid van de griffier en in het openbaar uitgesproken op 11 januari 2023.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.
Conc: MvdS