ECLI:NL:RBOBR:2023:741

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
22 februari 2023
Publicatiedatum
22 februari 2023
Zaaknummer
21/1732
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de beëindiging van de WIA-uitkering van eiser door het UWV

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Oost-Brabant het beroep van eiser tegen het besluit van het UWV van 10 juni 2021, waarbij de WIA-uitkering per 20 december 2020 werd beëindigd. Eiser, die zich ziekmeldde na een auto-ongeval in 2016, ontving sinds 2018 een WIA-uitkering. Het UWV concludeerde na een herbeoordeling dat eiser minder dan 35% arbeidsongeschikt was, wat leidde tot de beëindiging van de uitkering. Eiser betwistte deze conclusie en stelde dat hij volledig arbeidsongeschikt was door diverse klachten, waaronder rug- en nekklachten.

De rechtbank heeft de zaak op 9 februari 2023 behandeld, waarbij eiser en zijn gemachtigde aanwezig waren, evenals de gemachtigde van het UWV. De rechtbank oordeelde dat het UWV zorgvuldig had gehandeld en dat het medisch onderzoek adequaat was uitgevoerd. De rechtbank concludeerde dat er geen reden was om aan de medische beoordeling van het UWV te twijfelen. Eiser had niet overtuigend aangetoond dat zijn situatie anders was dan door het UWV was vastgesteld.

De rechtbank oordeelde dat het UWV terecht had besloten dat eiser op 20 december 2020 in staat was om arbeid te verrichten die in overeenstemming was met zijn medische belastbaarheid. De rechtbank verklaarde het beroep van eiser ongegrond, wat betekent dat hij geen gelijk kreeg en dat de proceskosten niet vergoed werden. Deze uitspraak werd gedaan door mr. R.J. van Lochem, rechter, op 22 februari 2023.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT
Inloopteam bestuursrecht
zaaknummer: SHE 21/1732

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. E. Akdeniz),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, het UWV
(gemachtigde: mr. I.G.H.M. van Lieshout).

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het besluit van het UWV van 10 juni 2021 (het bestreden besluit) om de uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) met ingang van 20 december 2020 te beëindigen.
Het UWV heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
Eiser heeft aanvullende gronden ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 9 februari 2023 met behulp van een beeldverbinding op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van het UWV.

Wat ging aan deze procedure vooraf

1. Eiser heeft voor het laatst gewerkt als logistiek medewerker via [naam] B.V. voor gemiddeld 36,03 uur per week. Op 17 mei 2016 heeft eiser zich ziekgemeld vanwege fysieke klachten na een auto-ongeval. Het dienstverband is op 1 juni 2016 verbroken. Het UWV heeft eiser vervolgens ziekengeld op grond van de Ziektewet toegekend. Vanaf 15 mei 2018 ontvangt eiser een WIA-uitkering.
2. Op 10 juli 2020 heeft de ex-werkgever een verzoek tot herbeoordeling gedaan. Naar aanleiding hiervan heeft het UWV een medisch en arbeidskundig onderzoek verricht. Op grond van de resultaten van dit onderzoek heeft het UWV het besluit van 19 oktober 2020 genomen, dat met het bestreden besluit in bezwaar is gehandhaafd.

Wat vindt het UWV

3. Het UWV vindt dat eiser op 20 december 2020 minder dan 35% (namelijk 17,36%) arbeidsongeschiktheid is en heeft daarom besloten om de WIA-uitkering per die datum te beëindigen.
4. Het UWV heeft de medische grondslag van het bestreden besluit gebaseerd op het rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep (VABB) van 17 mei 2021. De medische belastbaarheid van eiser is opgenomen in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van
29 september 2020.
5. Het UWV heeft de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit gebaseerd op het rapport van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep (ADBB) van 9 juni 2021.

Wat vindt eiser

6. Eiser is het niet eens met het UWV. Hij stelt dat hij volledig arbeidsongeschikt is en niet kan werken. Hij is meer beperkt dan het UWV heeft aangenomen door zijn rug-, nek- en schouderklachten, hoofdpijnklachten en mentale klachten. Hij wordt hierdoor belemmerd in het dagelijks functioneren. Verder heeft eiser last van duizeligheid. Eiser vindt dat hij is aangewezen op rug-, nek- en schoudersparende arbeid en werk zonder stresserende factoren, tijdsdruk en hoge tempobelasting. Er dienen meer beperkingen aangenomen te worden in de rubrieken persoonlijk en sociaal functioneren, fysieke omgevingseisen, dynamische handelingen, statische houdingen en werktijden. Ter zitting heeft eiser uitgelegd dat hij zijn standpunt niet kan onderbouwen met recente medische stukken, omdat de behandelaren hebben aangegeven dat hij uitbehandeld is.
7. Eiser vindt dat hij de geduide functies niet kan verrichten, omdat hij met zijn beperkingen niet in teamverband kan werken.
8. Eiser stelt dat het medisch onderzoek onzorgvuldig is geweest en stelt dat de beslissing op bezwaar onvoldoende gemotiveerd is. Ter zitting heeft eiser verduidelijkt dat het UWV onvoldoende heeft gemotiveerd waarom er nu sprake is van minder beperkingen.
Er is geen enkele reden om aan te nemen dat eisers medische situatie is veranderd. Verder twijfelt eiser aan de onafhankelijkheid van de VABB omdat deze in dienst is bij het UWV.

Wat vindt de rechtbank

9. De vraag is of het UWV terecht stelt dat eiser minder dan 35% arbeidsongeschikt is. De rechtbank moet die vraag beantwoorden aan de hand van wat eiser daartegen in heeft gebracht. Belangrijk punt is dat het gaat om de medische toestand van eiser op 20 december 2020 en de vraag welke beperkingen daaruit volgen.
10. De rechtbank vindt dat het UWV terecht heeft beslist dat eiser op 20 december 2020 minder dan 35% arbeidsongeschikt is en dus geen recht meer heeft op een WIA-uitkering. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Medische grondslag van het bestreden besluit
Het onderzoek
11. Anders dan eiser is de rechtbank van oordeel dat het medisch onderzoek zorgvuldig is verricht. Alle naar voren gebrachte klachten, te weten de rug-, nek- en schouderklachten, hoofdpijnklachten en mentale klachten zijn op een zorgvuldige en duidelijke manier betrokken bij de medische beoordeling. Dat geldt ook voor de eigen bevindingen uit lichamelijk onderzoek van de VABB en voor de in het dossier aanwezige informatie van de behandelaars. Er is geen reden om aan te nemen dat de VABB aspecten van de medische situatie van eiser hebben gemist. Voor zover het primaire medisch onderzoek onzorgvuldig was, omdat eiser alleen telefonisch heeft gesproken met de primaire verzekeringsarts, is dat door het fysieke onderzoek door de VABB in bezwaar hersteld. De rechtbank vindt dat eiser verder niet aannemelijk heeft gemaakt dat het medisch onderzoek door de VABB onzorgvuldig is geweest. De rechtbank ziet ook geen aanleiding om te twijfelen aan de onafhankelijkheid van de VABB.
De beoordeling van de belastbaarheid
12. De rechtbank is verder van oordeel dat de VABB de medische belastbaarheid van eiser op 20 december 2020 in het rapport op inhoudelijk overtuigende wijze en zonder tegenstrijdigheden heeft gemotiveerd. De VABB ziet geen redenen om te veronderstellen dat de gestelde diagnoses incorrect zouden zijn. De (flinke) beperkingen sluiten volgens de VABB aan bij deze diagnoses en de gestelde ernst van de problematiek. De rechtbank vindt dat de VABB daarmee voldoende heeft uitgelegd waarom niet meer of andere beperkingen zijn aangenomen. De rechtbank vindt dat het feit dat eiser is uitbehandeld en daarom geen recente medische informatie kan overleggen, niet maakt dat de eerder gestelde beperkingen daarom hetzelfde moeten blijven. Het UWV heeft ter zitting uitgelegd dat de beleving van de klachten niet hetzelfde is als de objectiveerbaarheid van de klachten. De klachten die eiser ervaart op de datum in geding, zijn niet (meer) volledig medisch objectiveerbaar. Gelet hierop ziet de rechtbank in wat eiser heeft aangevoerd geen aanleiding te twijfelen aan de juistheid van de medische onderbouwing van het besluit.
13. De rechtbank vindt dat het UWV terecht heeft geoordeeld dat eiser op 20 december 2020 in staat moet worden geacht arbeid te verrichten die in overeenstemming is met de voor hem vastgestelde medische belastbaarheid, zoals verwoord in de FML van
29 september 2020.
Arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit
14. De arbeidsdeskundige heeft op grond van de FML van 29 september 2020 vastgesteld dat eiser niet geschikt is voor zijn eigen werk als logistiek medewerker, omdat deze functie zijn belastbaarheid overschrijdt. De arbeidsdeskundige heeft vervolgens functies gezocht die eiser in theorie nog wel kan uitvoeren. Dat heeft drie functies (en twee restfuncties) opgeleverd.
Het gaat om:
- ( sbc-code 267041) Assembly worker A;
- ( sbc-code 111180) Assembly worker B;
- ( sbc-code 111071) Productiemedewerker.
15. De ADBB heeft één restfunctie laten vervallen, zonder dat dit invloed heeft gehad op de mate van arbeidsongeschiktheid. De arbeidsdeskundige en de ADBB hebben in hun rapporten en de resultaat functiebeoordeling voldoende uitgelegd waarom de resterende functies geschikt zijn voor eiser. Zij hebben de knelpunten beoordeeld en toegelicht waarom de functies geschikt zijn. Deze toelichtingen zijn voor de rechtbank begrijpelijk. De rechtbank vindt dan ook dat het UWV voldoende duidelijk heeft onderbouwd, dat eiser in staat is de functies te vervullen. De stelling van eiser dat hij met zijn beperkingen niet in teamverband kan werken, is in feite gericht tegen de vastgestelde FML van 29 september 2020. De rechtbank heeft hiervoor al geoordeeld dat er geen reden is om aan die vaststelling te twijfelen.
16. De ADBB heeft berekend dat eiser op 29 september 2020 met de middelste van de drie geduide functies 82,64% kan verdienen van het loon dat hij voorheen verdiende met zijn eigen werk, zodat hij voor de overige 17,36% arbeidsongeschikt is.

Conclusie en gevolgen

17. Het UWV heeft terecht besloten per 20 december 2020 de WIA-uitkering van eiser te beëindigen, omdat hij per die datum minder dan 35% arbeidsongeschikt is.
18. Het beroep van eiser is ongegrond. Dit betekent dat hij geen gelijk krijgt. Omdat eiser in beroep geen gelijk krijgt, worden de door hem gemaakte proceskosten of het betaalde griffierecht niet vergoed.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan op 22 februari 2023 door mr. R.J. van Lochem, rechter, in aanwezigheid van mr. J.B.C. Hoeksel, griffier.
griffier
rechter
De uitspraak is verzonden op
en zal binnen een week na deze datum openbaar gemaakt worden door publicatie op rechtspraak.nl.

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.