ECLI:NL:RBOBR:2023:959

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
10 maart 2023
Publicatiedatum
8 maart 2023
Zaaknummer
22/694
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning IVA-uitkering op basis van herbeoordeling door werkgever; toepassing van artikel 64 Wet WIA

In deze uitspraak van de Rechtbank Oost-Brabant, gedaan op 10 maart 2023, wordt het beroep van eiseres tegen de toekenning van een IVA-uitkering aan werknemer door het UWV beoordeeld. Eiseres, vertegenwoordigd door mr. C.J.M. de Wit, heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van het UWV dat werknemer per 15 oktober 2019 een IVA-uitkering toekende. Eiseres stelt dat het UWV ten onrechte niet eerder een IVA-uitkering heeft toegekend, namelijk per 1 februari 2017, en beroept zich op het gelijkheidsbeginsel. De rechtbank oordeelt dat de aanvraag van eiseres om herbeoordeling van de WIA-uitkering van werknemer een aanvraag is in de zin van artikel 64, eerste lid, van de Wet WIA. De rechtbank concludeert dat artikel 64, elfde lid, van de Wet WIA ook van toepassing is op werkgevers en dat er geen sprake is van een bijzonder geval dat een afwijking van de regel rechtvaardigt dat een recht op uitkering niet kan worden vastgesteld over een periode gelegen voor 52 weken voor de aanvraag. Het beroep van eiseres wordt ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding wordt afgewezen. De rechtbank wijst erop dat eiseres geen bewijs heeft geleverd dat het UWV in andere, vergelijkbare gevallen anders heeft geoordeeld. De uitspraak is openbaar uitgesproken en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT
Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: SHE 22/694

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 10 maart 2023 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [plaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. C.J.M. de Wit),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, het UWV
(gemachtigde: A.G. Lavrijsen).

Als derde-partij neemt aan de zaak deel: [werknemer] uit [plaats] (werknemer).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen het per
15 oktober 2019 toekennen van een uitkering voor volledig en duurzaam arbeidsongeschikten (IVA-uitkering) op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) aan werknemer.
1.1.
Met het besluit van 3 september 2021 heeft het UWV aan werknemer per
15 oktober 2020 een IVA-uitkering toegekend.
1.2.
Eiseres heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt.
1.3.
Met het bestreden besluit van 28 februari 2022 heeft het UWV het bezwaar van eiseres gegrond verklaard en aan werknemer per 15 oktober 2019 een IVA-uitkering toegekend.
1.4.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld en een aanvullend beroepschrift ingediend.
1.5.
Het UWV heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.6.
Eiseres heeft nogmaals een aanvullend beroepschrift ingediend.
1.7.
De rechtbank heeft het beroep op 21 februari 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben de gemachtigden van eiseres en het UWV deelgenomen. Werknemer is niet verschenen.

Totstandkoming van het besluit

2. Werknemer werkte als distributiemedewerker bij eiseres. Op 19 maart 2014 meldde hij zich ziek. Op 18 januari 2016 heeft werknemer een WIA-uitkering aangevraagd. Daarop heeft het UWV met het besluit van 17 maart 2016 aan werknemer een loongerelateerde uitkering (LGU) op grond van de Wet WIA toegekend per 16 maart 2016. Daarbij werd aangenomen dat werknemer volledig maar niet duurzaam arbeidsongeschikt is.
3. Met het besluit van 12 juli 2017 heeft het UWV bepaald dat de LGU van werknemer per 16 september 2017 wordt omgezet in een loonaanvullingsuitkering (LAU) op grond van de Wet WIA. Ook daarbij werd aangenomen dat werknemer volledig maar niet duurzaam arbeidsongeschikt is. Op 15 oktober 2020 heeft eiseres bij het UWV een aanvraag om herbeoordeling van de WIA-uitkering van werknemer gedaan. Deze aanvraag heeft geleid tot de procedure die onder 1.1. tot en met 1.7. is weergegeven.
3.1.
Eiseres vindt om meerdere (hierna te bespreken) redenen dat het UWV aan werknemer per 1 februari 2017 een IVA-uitkering had moeten toekennen. Daarbij vindt eiseres (telkens) van belang dat verzekeringsarts bezwaar & beroep (B&B) E. Vastert in zijn rapportage van 16 februari 2022 aangeeft dat het plausibel is dat werknemer in februari 2017 niet alleen volledig maar ook duurzaam arbeidsongeschikt was. Daarnaast beroept eiseres zich op het gelijkheidsbeginsel en wijst op acht volgens haar gelijke gevallen waarin het UWV wel per een eerdere datum een IVA-uitkering heeft toegekend dan in deze zaak het geval is. Mocht de rechtbank oordelen dat het bestreden besluit van het UWV toch juist is, dan vindt eiseres dat het UWV onrechtmatig heeft gehandeld door per 1 februari 2017 de LGU en later de LAU van werknemer aan haar toe te rekenen bij de vaststelling van de gedifferentieerde premie Werkhervattingskas (Whk).
3.2.
Het UWV heeft de aanvraag van eiseres van 15 oktober 2020 aangemerkt als een aanvraag om een uitkering in de zin van artikel 64, eerste lid, van de Wet WIA. Het UWV wijst vervolgens op artikel 64, elfde lid, van de Wet WIA waarin staat dat een recht op uitkering niet kan worden vastgesteld over een periode gelegen voor 52 weken voor de aanvraag. Van een bijzonder geval om van deze regel af te wijken is volgens het UWV geen sprake. Daar had wel sprake van kunnen zijn als eiseres destijds van het besluit van
12 juli 2017 niet op de hoogte was gesteld, maar dat is wel gebeurd. Verder vindt het UWV dat eiseres te weinig informatie heeft overgelegd om haar beroep op het gelijkheidsbeginsel te kunnen beoordelen. Tot slot stelt het UWV dat hij niet onrechtmatig heeft gehandeld zoals eiseres stelt.
3.3.
Werknemer heeft in deze procedure geen standpunt ingenomen.

Beoordeling door de rechtbank

4. De rechtbank beoordeelt of het UWV terecht per 15 oktober 2019 een IVA-uitkering aan werknemer heeft toegekend. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseres. De daarvoor belangrijke wettelijke bepalingen staan in de bijlage bij deze uitspraak.
5. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en wijst het verzoek om schadevergoeding af
.Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
5.1.
De rechtbank is het met het UWV eens dat de aanvraag van eiseres om herbeoordeling van 15 oktober 2020 een aanvraag is in de zin van artikel 64, eerste lid, van de Wet WIA. Voor dat oordeel is allereerst van belang dat in de tekst van dit artikellid geen enkele beperking is aangebracht wat betreft de reikwijdte daarvan. Anders gezegd: er staat niet in – zoals eiseres lijkt te veronderstellen – dat deze bepaling alleen geldt als werknemer zelf een aanvraag om een uitkering doet. Dat is wel het geval bij diverse andere leden van artikel 64 van de Wet WIA, zoals het tweede en derde lid. Daarin is expliciet overwogen dat het betreffende lid alleen van toepassing is op een aanvraag die door een verzekerde zelf is ingediend. Verder is er in de Wet WIA geen andere bepaling aan te wijzen op grond waarvan het UWV bevoegd zou zijn om naar aanleiding van de aanvraag van eiseres tot herbeoordeling van het uitkeringsrecht van werknemer over te gaan. Dat eiseres zegt er geen belang bij te hebben dat werknemer eerder een IVA-uitkering krijgt, maar dat voor haar vooral van belang is dat aan haar geen premie wordt toegerekend bij de vaststelling van de gedifferentieerde premie Whk, kan niet tot een andere uitkomst leiden. Het motief van eiseres om een procedure te starten dan wel voort te zetten bepaalt niet op grond van welke wettelijke bevoegdheid het UWV een besluit neemt.
5.2.
Ook volgt de rechtbank eiseres niet in haar standpunt dat artikel 64, elfde lid, van de Wet WIA niet of niet onverkort op haar van toepassing zou zijn. Ook voor dit artikellid geldt allereerst dat uit de tekst van de bepaling niet blijkt dat die niet van toepassing zou zijn op een werkgever die een aanvraag doet zoals bedoeld in artikel 64, eerste lid, van de Wet WIA. Een dergelijke beperking volgt ook niet uit de wetsgeschiedenis. [1] Dat in de door eiseres aangehaalde wetsgeschiedenis [2] niet expliciet is overwogen dat de bepaling ook op werkgevers van toepassing is, betekent niet dat sprake is van de door haar gewenste beperkte werking van artikel 64, elfde lid, van de Wet WIA. Ook ziet de rechtbank anderszins geen grond om de in artikel 64, elfde lid, van de Wet WIA vastgelegde beperking in terugwerkende kracht alleen van toepassing te achten op werknemer en het UWV en niet op eiseres als werkgever. Een andere uitleg zou betekenen dat aanvragen om herbeoordeling van alleen een werkgever in beginsel met een onbeperkte terugwerkende kracht kunnen worden gedaan. Waarom alleen ten gunste van een werkgever zo’n inbreuk op de rechtszekerheid toelaatbaar is heeft eiseres niet overtuigend kunnen onderbouwen.
5.3.
Vervolgens is de vraag aan de orde of de situatie van eiseres een bijzonder geval is (zoals bedoeld in artikel 64, elfde lid, van de Wet WIA) op grond waarvan moet worden afgeweken van de regel dat een recht op uitkering niet kan worden vastgesteld over een periode gelegen voor 52 weken voor de aanvraag.
5.3.1.
Eiseres vindt van wel en wijst erop dat verzekeringsarts J.P. Voogd in zijn medisch onderzoeksverslag van 26 februari 2016 heeft overwogen dat per februari 2017 een medisch heronderzoek van werknemer moest plaatsvinden en dat dit onderzoek niet heeft plaatsgevonden. Het UWV erkent dat het zo is gegaan, maar wijst er ook op dat dit heronderzoek geen wettelijke verplichting is. Ook is vrij kort na februari 2017 het (onder 3. genoemde) besluit van 12 juli 2017 genomen waartegen eiseres niets heeft ondernomen.
5.3.2.
De rechtbank is van oordeel dat het niet fraai van het UWV is om uit te spreken per een bepaalde datum een medisch heronderzoek te verrichten en dat vervolgens achterwege te laten, maar het UWV wijst er terecht op dat hij geen wettelijke verplichting heeft om dat te doen. Daarnaast is van belang dat eiseres zelf de zaken ook op zijn beloop heeft gelaten. Zo heeft zij niets ondernomen tegen het besluit van 12 juli 2017, wat zij destijds wel heeft ontvangen, en heeft zij niet kunnen uitleggen waarom zij dat niet heeft gedaan. Ook heeft zij niet overtuigend beargumenteerd waarom zij pas op 15 oktober 2020 een aanvraag om herbeoordeling van de WIA-uitkering van werknemer bij het UWV heeft ingediend (dan wel pas kort voor dat moment haar gemachtigde heeft ingeschakeld om die aanvraag te verzorgen). Dit alles maakt dat van een bijzonder geval in de hiervoor bedoelde zin geen sprake kan zijn.
5.4.
Tot slot doet eiseres een beroep op het gelijkheidsbeginsel. Bij de beoordeling daarvan gaat het erom of in juridisch opzicht gelijke gevallen ten onrechte ongelijk zijn behandeld. De bewijslast daarvan ligt bij eiseres. Concreet betekent dit dat zij aannemelijk moet maken dat het UWV in andere zaken waarin evenmin sprake is van bijzondere omstandigheden (zoals bedoeld in artikel 64, elfde lid, van de Wet WIA) toch heeft besloten om een IVA-uitkering toe te kennen over een periode gelegen voor 52 weken voor de aanvraag.
5.4.1.
Eiseres overlegt geanonimiseerde stukken van acht andere besluiten van het UWV c.q. beroepszaken waaruit volgens haar blijkt dat het UWV het gelijkheidsbeginsel heeft geschonden. De rechtbank is van oordeel dat met de door eiseres overgelegde stukken en wat zij daarover heeft gezegd niet is gebleken dat sprake is van (in juridische zin) gelijke gevallen. Bij drie overgelegde besluiten blijkt dat het UWV heeft erkend dat een eerdere verzekeringsgeneeskundige beoordeling onjuist was. Uit een ander overgelegd besluit blijkt dat in die zaak was verzuimd een eerdere omzettingsbeslissing (van LGU naar LAU) aan de werkgever mede te delen. In een vijfde zaak gaat het niet om een beslissing van het UWV, maar om een uitspraak van een rechtbank die zelf voorziet in een zaak. In een zesde zaak is sprake van een nieuwe beslissing op bezwaar (naar aanleiding van een uitspraak van deze rechtbank) waarbij aanleiding bestond om terug te komen op een eerdere (medische) beoordeling. Ten aanzien van de laatste twee door eiseres aangehaalde zaken ontbreken voldoende gegevens om vast te kunnen stellen of al dan niet sprake is van gelijke gevallen.
5.4.2.
De rechtbank passeert het door eiseres op de zitting gedane bewijsaanbod om ten aanzien van deze acht gevallen met (meer) stukken te onderbouwen dat sprake is van gelijke gevallen. In de uitnodiging voor de zitting 19 januari 2023 staat dat partijen (dus ook eiseres) uiterlijk de elfde dag voor de zitting nieuwe stukken kunnen indienen. De rechtbank ziet niet in waarom eiseres de bedoelde stukken niet voor die tijd had kunnen indienen. De rechtbank betrekt daarbij ook dat het UWV in het verweerschrift al heeft aangegeven dat de door eiseres overgelegde informatie onvoldoende is om te kunnen beoordelen of sprake is van gelijke gevallen.
6. Eiseres heeft ook verzocht om schadevergoeding. De rechtbank wijst dit verzoek af. Daarvoor is van belang dat uit wat hiervoor onder 5. tot en met 5.4.2. is overwogen volgt dat het bestreden besluit niet onrechtmatig is, zodat er op grond van artikel 8:88, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) geen grondslag is om het UWV in de door eiseres gestelde schade te veroordelen. Voor zover eiseres schade vordert op een andere dan in artikel 8:88, eerste lid, van de Awb bedoelde grondslag, kan zij die vordering alleen bij de burgerlijke rechter instellen.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is ongegrond en het verzoek om schadevergoeding wordt afgewezen. Dat betekent dat eiseres geen gelijk krijgt. Eiseres krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.F. Vink, rechter, in aanwezigheid van mr. R. Vodegel, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 10 maart 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Bijlage: relevante wetgeving

Wet WIA
Hoofdstuk 6. Inkomensverzekering voor volledig en duurzaam arbeidsongeschikten
(…)
Artikel 47
1. Recht op een arbeidsongeschiktheidsuitkering ontstaat voor de verzekerde die ziek wordt indien:
hij de wachttijd heeft doorlopen;
hij volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is; en
er op hem geen uitsluitingsgrond van toepassing is.
2. Het recht op een arbeidsongeschiktheidsuitkering ontstaat niet eerder dan op de eerste dag na afloop van de wachttijd of indien op die dag de uitsluitingsgrond, bedoeld in artikel 43, onderdeel b, van toepassing is, op de dag dat zich die uitsluitingsgrond niet meer voordoet.
Hoofdstuk 7. Uitkering in verband met werkhervatting gedeeltelijk arbeidsgeschikten
(…)
Artikel 54
1. Recht op een WGA-uitkering ontstaat voor de verzekerde die ziek wordt indien:
hij de wachttijd heeft doorlopen;
hij gedeeltelijk arbeidsgeschikt is; en
er op hem geen uitsluitingsgrond van toepassing is.
2. Het recht op een WGA-uitkering ontstaat niet eerder dan op de eerste dag na afloop van de wachttijd of indien op die dag de uitsluitingsgrond, bedoeld in artikel 43, onderdeel b, van toepassing is, op de dag dat zich die uitsluitingsgrond niet meer voordoet.
3. De WGA-uitkering bestaat voor de verzekerde die voldoet aan de referte-eis, bedoeld in artikel 58 uit een loongerelateerde uitkering en na afloop hiervan uit een loonaanvullingsuitkering of een vervolguitkering.
4. De WGA-uitkering bestaat voor de verzekerde die niet voldoet aan de referte-eis, bedoeld in artikel 58 uit een loonaanvullingsuitkering of een vervolguitkering.
Hoofdstuk 8. De aanvraag van de uitkering en de betaling van de uitkering door het UWV
(…)
Artikel 64
Het UWV stelt op aanvraag vast of recht op een uitkering op grond van artikel 47 of artikel 54 ontstaat.
Het UWV stelt de verzekerde van de mogelijkheid van het doen van een aanvraag schriftelijk in kennis uiterlijk op de dag waarop de wachttijd 89 weken heeft geduurd. Indien artikel 24, derde lid, van toepassing is doet het UWV deze kennisgeving bij de bekendmaking van de in dat artikellid bedoelde beschikking. Het UWV verstrekt aan de werkgever een afschrift van de kennisgeving bedoeld in de eerste en tweede zin.
De verzekerde doet zijn aanvraag uiterlijk elf weken voor afloop van de wachttijd of indien toepassing is gegeven aan artikel 24, derde lid, elf weken voor afloop van het in dat lid bedoelde verlengde tijdvak.
Indien het UWV de in het eerste lid bedoelde aanvraag afwijst omdat een uitsluitingsgrond als bedoeld in artikel 43, onderdeel d, e, f of i, van toepassing is maakt het UWV melding van de mogelijkheid tot het doen van een nieuwe aanvraag alsmede van de termijn waarbinnen een nieuwe aanvraag dient te worden gedaan.
Indien het vierde lid van toepassing is doet de verzekerde zijn nieuwe aanvraag binnen de op grond van dat lid door het UWV aangegeven termijn.
Een aanvraag wordt geacht tijdig te zijn ingediend indien het UWV de kennisgeving als bedoeld in het tweede lid niet heeft gedaan dan wel indien bij een latere kennisgeving dan bedoeld in het tweede lid of vierde lid de aanvraag wordt ingediend binnen vier weken nadat deze kennisgeving is ontvangen. Dit lid is niet van toepassing indien de werkgever de aangifte, bedoeld in artikel 38, eerste lid, van de Ziektewet, niet heeft gedaan voor de dag waarop de wachttijd 81 weken heeft geduurd.
Indien het UWV toepassing geeft aan artikel 25, negende lid, of artikel 26, tweede lid, tweede zin, wordt de behandeling van de aanvraag opgeschort.
Het UWV hervat de behandeling van de aanvraag in ieder geval:
indien het UWV heeft vastgesteld dat de tekortkoming, bedoeld in artikel 25, negende lid, of artikel 26, tweede lid, is hersteld;
op verzoek van de werknemer in verband met de beëindiging van zijn dienstbetrekking; of
tenminste zes weken voordat het tijdvak, bedoeld in artikel 25, negende lid, of artikel 26, tweede lid, van 52 weken is verstreken.
9. Artikel 25, vijftiende lid, is van overeenkomstige toepassing op de situatie, bedoeld in het achtste lid, onderdelen b en c.
10. Indien de toepassing van het eerste lid zou leiden tot kennelijke hardheid, is het UWV bevoegd het recht op een uitkering op grond van deze wet ambtshalve vast te stellen.
11. Het recht op een uitkering op grond van deze wet kan niet worden vastgesteld over perioden gelegen voor 52 weken voorafgaand aan de dag waarop de aanvraag om een uitkering werd ingediend. Het UWV kan voor bijzondere gevallen van de eerste zin afwijken.
12. Het elfde lid is van overeenkomstige toepassing indien het recht op uitkering op grond van deze wet later ontstaat dan wel herleeft of indien de uitkering op grond van deze wet wordt verhoogd.
13. Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld met betrekking tot de gegevens die door de verzekerde bij de aanvraag worden verstrekt.
Algemene wet bestuursrecht
Artikel 8:71
Voor zover uitsluitend een vordering bij de burgerlijke rechter kan worden ingesteld, wordt dit in de uitspraak vermeld. De burgerlijke rechter is aan die beslissing gebonden.
Artikel 8:88
1. De bestuursrechter is bevoegd op verzoek van een belanghebbende een bestuursorgaan te veroordelen tot vergoeding van schade die de belanghebbende lijdt of zal lijden als gevolg van:
een onrechtmatig besluit;
een andere onrechtmatige handeling ter voorbereiding van een onrechtmatig besluit;
het niet tijdig nemen van een besluit;
een andere onrechtmatige handeling van een bestuursorgaan waarbij een persoon als bedoeld in artikel 8:2, eerste lid, onder a, zijn nagelaten betrekkingen of zijn rechtverkrijgenden belanghebbende zijn.
2. Het eerste lid is niet van toepassing indien het besluit van beroep bij de bestuursrechter is uitgezonderd.

Voetnoten

1.Kamerstukken II 2008-09, 31811, nr. 3, p. 8-9.
2.Kamerstukken II 1962-63, 7171, nr. 3, p. 50, en Kamerstukken II 2004-05, 30034, nr. 3, p. 157.