ECLI:NL:RBOBR:2024:1103

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
1 februari 2024
Publicatiedatum
18 maart 2024
Zaaknummer
10749683 en 10753928
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag op staande voet van werknemer wegens grensoverschrijdend gedrag en financiële onregelmatigheden

In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 1 februari 2024 uitspraak gedaan in twee verzoekprocedures met betrekking tot ontslag op staande voet. De verzoekster, een B.V., heeft haar werknemer op 17 augustus 2023 op staande voet ontslagen wegens vermeend grensoverschrijdend gedrag en financiële onregelmatigheden. De werknemer betwistte de ontslagen en verzocht om vernietiging van het ontslag. De rechtbank oordeelde dat de ontslagen niet rechtsgeldig waren, omdat de werkgever niet voldoende had onderbouwd dat er sprake was van dringende redenen. De rechtbank concludeerde dat de ontslagen op staande voet vernietigbaar waren en dat de werknemer recht had op loon, een transitievergoeding, een billijke vergoeding en een gefixeerde schadevergoeding. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de werkgever de werknemer moest aanmelden bij de pensioenregeling en de pensioenpremies moest afdragen. De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldigheid bij ontslagprocedures en de noodzaak om ontslaggronden duidelijk te concretiseren.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK OOST-BRABANT

Civiel Recht
Zittingsplaats Eindhoven
Zaaknummers: 10749683 EJ VRZ 23-538 en 10753928 EJ VRZ 23-551
Beschikking van 1 februari 2024
in de zaak 10749683 EJ VRZ 23-538 van:
[Verzoekster in EJ 23-538 en verweerster in EJ 23-551] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
verzoekster,
gemachtigde: mr. drs. N. Mauer,
tegen:
[verweerder in EJ 23-538 en verzoeker in EJ 23-551] ,
wonende te [woonplaats] ,
verweerder,
gemachtigde: mr. M. Meijer.
in de zaak 10753928 EJ VRZ 23-551 van:
[verweerder in EJ 23-538 en verzoeker in EJ 23-551] ,
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker,
gemachtigde: mr. M. Meijer.
tegen:
[Verzoekster in EJ 23-538 en verweerster in EJ 23-551] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
verweerster,
gemachtigde: mr. drs. N. Mauer,
Partijen zullen hierna “ [Verzoekster in EJ 23-538 en verweerster in EJ 23-551] ” en “ [verweerder in EJ 23-538 en verzoeker in EJ 23-551] ” worden genoemd.

1.De kern van de zaak

In deze zaak gaat het om de vraag of [Verzoekster in EJ 23-538 en verweerster in EJ 23-551] [verweerder in EJ 23-538 en verzoeker in EJ 23-551] op 17 augustus 2023 dan wel 28 september 2023 (voor zover het dienstverband na 17 augustus 2023 zou hebben
voortgeduurd) terecht op staande voet heeft ontslagen. [Verzoekster in EJ 23-538 en verweerster in EJ 23-551] stelt – kort gezegd – dat zij [verweerder in EJ 23-538 en verzoeker in EJ 23-551] terecht heeft ontslagen omdat hij zich schuldig heeft gemaakt aan a) grensoverschrijdend gedrag, b) onregelmatigheden zijn aangetroffen bij transacties waarbij hij betrokken was en c) hij eigen transacties op naam van zijn echtgenote mevrouw [A] (hierna: [A] ) heeft gezet waardoor zij onterecht een bonus heeft gekregen. [verweerder in EJ 23-538 en verzoeker in EJ 23-551] stelt dat beide ontslagen ten onrechte zijn gegeven omdat in beide gevallen geen sprake was van (een) dringende reden(en).

2.Het procesverloop

2.1.
In de zaak 10749683 EJ VRZ 23-538 (verzoek [Verzoekster in EJ 23-538 en verweerster in EJ 23-551] ) zijn de volgende stukken binnengekomen:
  • het verzoekschrift met bijlagen 1 tot en met 14, ter griffie ontvangen op 13 oktober 2023;
  • het verweerschrift met bijlagen 1 en 2, ter griffie ontvangen op 1 december 2023.
2.2.
In de zaak 10753928 EJ VRZ 23-551 (verzoek [verweerder in EJ 23-538 en verzoeker in EJ 23-551] ) zijn de volgende stukken binnengekomen:
  • het verzoekschrift met bijlagen 1 tot en met 25, ter griffie ontvangen op 18 oktober 2023;
  • het (herziene) verweerschrift met bijlagen 1 tot en met 18, ter griffie ontvangen op 30 november 2023.
2.3.
In beide zaken zijn daarna nog de volgende stukken binnengekomen:
  • het e-mailbericht van de zijde van [Verzoekster in EJ 23-538 en verweerster in EJ 23-551] van 2 december 2023 met bijlagen 19 en 20;
  • de brief van de zijde van [verweerder in EJ 23-538 en verzoeker in EJ 23-551] van 5 december 2023;
  • het e-mailbericht van de zijde van [Verzoekster in EJ 23-538 en verweerster in EJ 23-551] van 7 december 2023 met bijlage 21;
  • het e-mailbericht van de zijde van [verweerder in EJ 23-538 en verzoeker in EJ 23-551] van 28 december 2023.
2.4.
Op 8 december 2023 heeft de mondelinge behandeling van beide zaken gelijktijdig plaatsgevonden. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat er tijdens die behandeling is besproken. Ter zitting hebben gemachtigden van beide partijen spreekaantekeningen overgelegd en voorgedragen. Aan het einde van de mondelinge behandeling heeft de kantonrechter bepaald dat partijen tot uiterlijk 18 december 2023 de gelegenheid krijgen de rechtbank te berichten of zij in onderling overleg tot een minnelijke regeling zijn gekomen. Daarbij is partijen medegedeeld dat indien partijen niet tot een minnelijke regeling komen, de beschikking op 1 februari 2023 zal worden gegeven. Op verzoek van mr. Mauer is voornoemde termijn verlengd tot 29 december 2023. Op 28 december 2023 heeft mr. Meijer de kantonrechter bericht dat partijen er niet in zijn geslaagd een minnelijke regeling te treffen en verzocht een beschikking te geven.

3.De feiten

3.1.
[Verzoekster in EJ 23-538 en verweerster in EJ 23-551] is onderdeel van [Verzoekster in EJ 23-538 en verweerster in EJ 23-551] -groep, een groep van ondernemingen die zich onder andere bezig houdt met het exploiteren van diverse garagebedrijven, de in- en uitverkoop van auto’s alsmede de import en export van auto’s en (bijbehorende) autoaccessoires. [Verzoekster in EJ 23-538 en verweerster in EJ 23-551] is in Nederland autodealer voor de merken Audi, Ford, Land Rover en Mercedes-Benz. Zij exploiteert een dealerbedrijf voor het merk Ford vanuit veertien vestigingen, waaronder [plaats] . Zij bedient zowel (grote) zakelijke klanten als particuliere klanten.
3.2.
[verweerder in EJ 23-538 en verzoeker in EJ 23-551] , geboren op [geboortedatum] 1961, is op [datum indiensttreding] 2015 bij [Verzoekster in EJ 23-538 en verweerster in EJ 23-551] in dienst getreden als [functie 1] van [Verzoekster in EJ 23-538 en verweerster in EJ 23-551] [plaats] . Eerst op basis van een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd en vanaf 1 maart 2017 voor onbepaalde tijd. Het salaris bedroeg € 6.767,15 bruto, exclusief 8% vakantietoeslag.
3.3.
In artikel 6 van de arbeidsovereenkomst is bepaald dat [verweerder in EJ 23-538 en verzoeker in EJ 23-551] met ingang van 1 januari 2016 in aanmerking komt voor een bonus/provisieregeling op basis
van vooraf vastgestelde targets en dat de regeling hieromtrent separaat zal worden overeengekomen.
3.4.
[Verzoekster in EJ 23-538 en verweerster in EJ 23-551] heeft [verweerder in EJ 23-538 en verzoeker in EJ 23-551] over het jaar 2020 een bedrag van € 4.787,84 bruto aan bonus uitgekeerd, over 2021 een bedrag van € 6.447,63 bruto en over 2022 een bedrag van € 6.661,89.
3.5.
Met ingang van 1 juni 2016 is [A] , de echtgenote van [verweerder in EJ 23-538 en verzoeker in EJ 23-551] , als [functie 2] bij [Verzoekster in EJ 23-538 en verweerster in EJ 23-551] in dienst getreden. Evenals [verweerder in EJ 23-538 en verzoeker in EJ 23-551] is zij in eerste instantie voor bepaalde tijd in dienst getreden en vervolgens (na 23 maanden) voor onbepaalde tijd.
3.6.
[verweerder in EJ 23-538 en verzoeker in EJ 23-551] heeft op 27 augustus 2021 een officiële waarschuwing gekregen van de heer [B] , HR-directeur bij [Verzoekster in EJ 23-538 en verweerster in EJ 23-551] , naar aanleiding van zijn gedrag bij een aanvaring met [C] .
3.7.
Op 22 april 2022 is [verweerder in EJ 23-538 en verzoeker in EJ 23-551] door [D] , Algemeen Directeur van [Verzoekster in EJ 23-538 en verweerster in EJ 23-551] (hierna: [D] ), aangesproken op zijn gedrag naar aanleiding van het vertrek van collega [E] . [F] , HR-adviseur bij [Verzoekster in EJ 23-538 en verweerster in EJ 23-551] (hierna: [F] ) had een waarschuwingsbrief voor [verweerder in EJ 23-538 en verzoeker in EJ 23-551] opgesteld maar deze brief is uiteindelijk niet naar hem verstuurd.
3.8.
Op vrijdag 4 augustus 2023 heeft verkoper [G] bij [H] , Operationeel directeur bij [Verzoekster in EJ 23-538 en verweerster in EJ 23-551] (hierna: [H] ), en later bij [F] telefonisch en schriftelijk een melding gedaan van verbale agressie van [verweerder in EJ 23-538 en verzoeker in EJ 23-551] tegen twee medewerkers van de servicebalie.
3.9.
Naar aanleiding van deze melding hebben [H] en [F] op maandag 7 augustus 2023 een gesprek gevoerd met [verweerder in EJ 23-538 en verzoeker in EJ 23-551] . In dit gesprek is [verweerder in EJ 23-538 en verzoeker in EJ 23-551] medegedeeld dat hij op non-actief wordt gesteld.
3.10.
Op diezelfde dag heeft [F] met twaalf medewerkers, waaronder [A] , een gesprek gevoerd over (het gedrag van) [verweerder in EJ 23-538 en verzoeker in EJ 23-551] . Aan het einde van ieder gesprek heeft [F] een verklaring opgesteld van hetgeen de betreffende medewerker heeft verklaard. De betreffende medewerkers hebben deze door [F] opgestelde verklaringen ondertekend. Met betrekking tot [A] geldt dat [F] haar die dag tweemaal heeft gesproken en dat [F] pas aan het einde van die dag een verklaring heeft opgesteld die door [A] is ondertekend.
3.11.
Bij brief van 8 augustus 2023 is de non-actiefstelling schriftelijk aan [verweerder in EJ 23-538 en verzoeker in EJ 23-551] bevestigd. In de brief staat het volgende opgenomen:
“Vrijdag 4 augustus Jl., hebben wij een officiële klacht ontvangen over jouw grensoverschrijdend gedrag jegens medewerkers. Deze klacht is voor ons grondslag tot nader onderzoek.
Vandaag hebben wij jou dan ook per direct op non-actief gesteld. We hebben jouw [Verzoekster in EJ 23-538 en verweerster in EJ 23-551] account en toegang tot het pand (code)geblokkeerd, tot het onderzoek is afgerond.
Uiterlijk maandag 14 augustus ronden wij de gesprekken met de medewerkers en ons
onderzoek af en zullen wij contact met jou opnemen om de verdere procedure te bespreken.”
3.12.
Naar aanleiding van de gesprekken met de medewerkers heeft [Verzoekster in EJ 23-538 en verweerster in EJ 23-551] door haar interne auditafdeling een onderzoek laten uitvoeren naar (financiële) transacties onder verantwoordelijkheid van [verweerder in EJ 23-538 en verzoeker in EJ 23-551] , in het bijzonder de transacties ten aanzien van de klant [I] B.V.
3.13.
Dit interne onderzoek is op 11 augustus 2023 afgerond, waarbij de focus voornamelijk is gericht op de klant [I] B.V.
3.14.
Op 14 augustus 2023 hebben [H] en [F] in het bijzijn van [J] , een vriendin van [verweerder in EJ 23-538 en verzoeker in EJ 23-551] , een gesprek gehad met [verweerder in EJ 23-538 en verzoeker in EJ 23-551] over de melding van 4 augustus 2023 en het interne audit onderzoek. Van dit gesprek heeft [Verzoekster in EJ 23-538 en verweerster in EJ 23-551] een verslag opgemaakt. Tijdens dit gesprek is [verweerder in EJ 23-538 en verzoeker in EJ 23-551] aangeboden een vaststellingsovereenkomst te sluiten.
3.15.
Op 15 augustus 2023 heeft mr. T. van Liempd, de voormalig advocaat van [Verzoekster in EJ 23-538 en verweerster in EJ 23-551] , (hierna: Van Liempd) [verweerder in EJ 23-538 en verzoeker in EJ 23-551] per e-mail een concept vaststellingsovereenkomst toegezonden alsmede een conceptbrief ontslag op staande voet.
3.16.
[verweerder in EJ 23-538 en verzoeker in EJ 23-551] bericht [D] op 16 augustus 2023 dat hij niet akkoord gaat met de toegezonden vaststellingsovereenkomst en dat hij bereid is zijn werkzaamheden voort te zetten.
3.17.
Op 17 augustus 2023 heeft Van Liempd [verweerder in EJ 23-538 en verzoeker in EJ 23-551] namens [Verzoekster in EJ 23-538 en verweerster in EJ 23-551] op staande voet ontslagen. De ontslagbrief vermeldt over de reden van het ontslag op staande voet het volgende:
“(…) Vervolgens heeft [Verzoekster in EJ 23-538 en verweerster in EJ 23-551] op 7 augustus 2023 gesprekken gehad met werknemers van de vestiging [dochtermaatschappij 1 Verzoeker EJ 23-538 en Verweerster EJ 23-551] . De uitwerking van deze gesprekken en akkoord op de gespreksverslagen vond in de week van 7 augustus 2023 plaats. Daar komt het volgende beeld over u naar voren:
[verweerder in EJ 23-538 en verzoeker in EJ 23-551] heeft twee gezichten. Zijn tomeloze energie waarderen de werknemers. Daar staat het volgende gedrag tegenover:
  • Iedereen ervaart een gespannen, onveilige en verziekte werksfeer door uw toedoen;
  • U schreeuwt en scheldt tegen medewerkers, zelfs en plein public. Iedereen is de gehele dag op zijn qui-vive omdat ze bang zijn voor een persoonlijke aanval;
  • Uitspraken als domme hond, stelletje bejaarden en godverdomme zijn aan de orde van dag;
  • U houdt medewerkers klein, ze mogen niets zelf doen of beslissen. U bemoeit zich overal mee, op een ongezonde manier zonder respect voor uw collega’s;
  • Zelfs klanten, leveranciers, importeurs en [K] collega’s uit het cluster moeten het ontgelden. Normen en waarden zijn ver te zoeken;
  • U meet met twee maten. Zo heeft [A] aangepaste werktijden en de beste leads worden naar [A] geschoven. Uw verkopen komen op haar conto, dit wordt in de avonduren door jullie zo in het systeem verwerkt;
  • Quotes; u wordt “der kleine Hitler” genoemd en het voelt hier als “arbeid macht frei”.
(…)
Ten aanzien van het grensoverschrijdend gedrag, geldt het volgende. Het gedrag dat u hebt vertoond, is in strijd met onze bedrijfswaarden, ons beleid en de wettelijke vereisten inzake een veilige en respectvolle werkomgeving. Grensoverschrijdend gedrag is onacceptabel en vormt een ernstige schending van het vertrouwen dat in u als [functie 1] is gesteld.
Binnen alle bedrijven van de [moedermaatschappij verzoekster EJ 23-538 en verweerster in EJ23-551] wordt geen enkele vorm van discriminatie, agressie, geweld, fraude, diefstal, vernielingen en andere ongewenste omgangsvormen geaccepteerd.
'Ongewenste omgangsvormen' is een verzamelnaam voor bijvoorbeeld seksuele intimidatie, agressie, racisme, discriminatie, geweld en pesten. Het is een vorm van gedrag dat gericht is tegen een specifieke medewerker. Seksuele intimidatie op het werk staat voor allerlei vormen van seksueel getinte aandacht die ongewenst, eenzijdig en opgelegd is. Seksuele intimidatie loopt uiteen van intieme vragen over het privéleven, suggestieve opmerkingen en betasten van het lichaam tot chantage, aanranding en zelfs verkrachting. Waar de grens ligt tussen gewenst en ongewenst, 'gewoon gezellig' en 'te ver gaan' kun je als medewerker alleen zelf bepalen. Niet hoe de aandacht is bedoeld, maar hoe die ervaren wordt is maatgevend. [moedermaatschappij verzoekster EJ 23-538 en verweerster in EJ23-551] hanteert in afwijking van 2.8 van de voor jouw toepasselijke gedragscode een zero-tolerance beleid op dit onderdeel van de gedragscode. Dit betekent dat iedere overtreding, hoe groot of klein, direct tot ontslag, eventueel op
staande voet leidt.
Uw handelen richting diverse werknemers van de vestiging [dochtermaatschappij 1 Verzoeker EJ 23-538 en Verweerster EJ 23-551] heeft voor een onveilige werksituatie gezorgd die op geen enkele wijze door [Verzoekster in EJ 23-538 en verweerster in EJ 23-551] kan worden geaccepteerd, en als ernstig verwijtbaar handelen of nalaten valt te kwalificeren. Daarbij is het vertrouwen van [Verzoekster in EJ 23-538 en verweerster in EJ 23-551] in u hierdoor onherstelbaar beschadigd. [Verzoekster in EJ 23-538 en verweerster in EJ 23-551] heeft daarin meegenomen dat [Verzoekster in EJ 23-538 en verweerster in EJ 23-551] een zero-tolerance beleid hierin hanteert en u de [functie 1] bent van de werknemers. Daarnaast dient [Verzoekster in EJ 23-538 en verweerster in EJ 23-551] ook zorg te dragen voor een prettige en veilige werkomgeving. Als goed werkgever en op grond van de Arbowet is [Verzoekster in EJ 23-538 en verweerster in EJ 23-551] dit ook verplicht. Verder heeft [Verzoekster in EJ 23-538 en verweerster in EJ 23-551] meegenomen dat u op geen enkele wijze zelfreflectie toont op uw gedrag.
Ten aanzien van de financiële onregelmatigheden geldt dat u weliswaar een verklaring heeft gegeven, maar dat de creatieve boekhouding ten aanzien van [I] op geen enkele wijze gerechtvaardigd is. Dit betekent dat u — ondanks uw verklaring:
auto's op naam van [naam 1] (of [I] ) heeft gezet, terwijl [Verzoekster in EJ 23-538 en verweerster in EJ 23-551] geen eigenaar was. Dit is tevens in strijd met de werkwijze zoals bij [Verzoekster in EJ 23-538 en verweerster in EJ 23-551] geldt;
auto's hebt ingekocht, deze zonder contract/afspraken aan [I] ter beschikking hebt gesteld en geen kosten heeft gerekend voor het gebruik van de auto's aan [I] ;
een schade auto hebt ingekocht van [I] en deze hebt gerepareerd op kosten van [Verzoekster in EJ 23-538 en verweerster in EJ 23-551] . De auto is uiteindelijk met verlies via [dochtermaatschappij 2 verzoekster EJ 23-538 en verweerster EJ 23-551] verkocht;
een RS6 hebt geleverd met als onderpand een Q8, waarbij de juiste procedure niet is gevolgd en niet alle betalingen binnen zijn (slechts een deelbetaling) maar waarbij de auto al wel op naam van [I] is gezet.
De hierboven genoemde gedragingen ten aanzien vormen zowel ieder voor zich, als alle tezamen in onderling verband beschouwd, een dringende reden om uw arbeidsovereenkomst met onmiddellijke ingang op 17 augustus 2023 te beëindigen.
Bij het nemen van de beslissing om uw arbeidsovereenkomst met onmiddellijke ingang te beëindigen heeft [Verzoekster in EJ 23-538 en verweerster in EJ 23-551] rekening gehouden met alle omstandigheden, en de voor u verstrekkende gevolgen daarvan, waaronder de financiële gevolgen. [Verzoekster in EJ 23-538 en verweerster in EJ 23-551] meent echter niet anders te kunnen.”
3.18.
[Verzoekster in EJ 23-538 en verweerster in EJ 23-551] heeft [verweerder in EJ 23-538 en verzoeker in EJ 23-551] bij brief van 31 augustus 2023 een eindafrekening toegestuurd. Bij de eindafrekening heeft [Verzoekster in EJ 23-538 en verweerster in EJ 23-551] een bedrag van € 17.939,10 aan gefixeerde schadevergoeding verrekend. Volgens de eindafrekening resteert er nog een negatief bedrag van € 14.166,54.
3.19.
De interne auditafdeling heeft op 5 september 2023 een tussentijds rapport opgesteld met haar (voorlopige) bevindingen. In het rapport concludeert [Verzoekster in EJ 23-538 en verweerster in EJ 23-551] dat [verweerder in EJ 23-538 en verzoeker in EJ 23-551] bij diverse transacties een onnavolgbaar (administratief) proces gevolgd heeft waarin de aankoop, verkoop, (in)ruil, financiering en tenaamstelling van diverse auto’s continue door elkaar lopen en dat [verweerder in EJ 23-538 en verzoeker in EJ 23-551] heeft nagelaten [Verzoekster in EJ 23-538 en verweerster in EJ 23-551] daarover deugdelijk te informeren.
3.20.
Bij e-mailbericht van 14 september 2023 heeft mr. Meijer mr. Mauer een notitie toegestuurd in reactie op voornoemd tussentijds auditrapport.
3.21.
Op 27 september 2023 reageert mr. Mauer op voornoemd e-mailbericht van 14 september 2023 dat [Verzoekster in EJ 23-538 en verweerster in EJ 23-551] naar aanleiding van de notitie van [verweerder in EJ 23-538 en verzoeker in EJ 23-551] , geen reden ziet om terug te komen op het ontslag op staande voet.
3.22.
Diezelfde dag heeft de interne auditafdeling een definitief rapport opgesteld naar aanleiding van haar bevindingen. In het rapport concludeert de interne auditafdeling dat in de periode december 2019 tot en met augustus 2023 bij diverse verkooporders de verantwoordelijke verkoper, achteraf is aangepast van ‘ [verweerder in EJ 23-538 en verzoeker in EJ 23-551] ’( [verweerder in EJ 23-538 en verzoeker in EJ 23-551] ) naar ‘ [A] ’ ( [A] ). Daarbij merkt de auditafdeling op dat zij bij de verkooporders met betrekking tot [naam 2] en [naam 3] niet heeft kunnen vaststellen, of aanleiding heeft verkregen om te veronderstellen dat [A] enige betrokkenheid heeft gehad bij de onderhandelingen die tot de verkooporders hebben geleid. Zij concludeert vervolgens dat sprake is van een patroon waarbij orders van [verweerder in EJ 23-538 en verzoeker in EJ 23-551] aan [A] worden toegeschreven.
3.23.
Op 28 september 2023 heeft [Verzoekster in EJ 23-538 en verweerster in EJ 23-551] [verweerder in EJ 23-538 en verzoeker in EJ 23-551] voorwaardelijk, voor zover op enig moment blijkt dat dat het ontslag op staande voet van 17 augustus 2023 in rechte geen stand houdt, op staande voet ontslagen. Over de reden van het ontslag op staande voet staat in de ontslagbrief het volgende:
“Onze interne auditafdeling heeft naar aanleiding daarvan onderzoek gedaan. Gisterenavond heeft onze interne auditafdeling in dat kader een intern rapport afgeleverd. Uit dit rapport blijkt dat bij één of meerdere verkooptrajecten die jij hebt begeleid, kort voorafgaand aan, op het moment van of kort nadat overeenstemming met de klant was bereikt, jouw naam op de verkooporder als betrokken [functie 2] is doorgehaald en is vervangen door de naam van [A] . Voorbeelden daarvan zijn de recente verkooptrajecten met [naam 2] en [naam 3] , maar gelet op het aantal verkooporders waarop jouw naam is doorgehaald en de naam van [A] is vermeld, zijn dat er vermoedelijk nog (veel) meer.
Hierdoor werd [A] ten onrechte als de betrokken [functie 2] aangemerkt en zijn deze verkopen ten onrechte bij haar verkoopaantallen opgeteld. Zij heeft deze verkooptrajecten immers niet begeleid, waardoor deze niet aan haar toegerekend hadden mogen worden. Hierdoor zijn jouw verkoopaantallen lager uitgevallen dan in werkelijkheid het geval was en de verkoopaantallen van [A] hoger.
Relevant daarbij is dat deze verkoopaantallen voor [A] meetellen voor het behalen van haar bonusdoelstellingen. Door te handelen als hiervoor beschreven heb jij het er mede toe doen leiden dat [A] haar bonusdoelstellingen (ruim) heeft gehaald. Dit had op basis van haar daadwerkelijk geleverde prestaties anders gelegen. Hierdoor heeft [A] één of meerdere bonus(sen) ontvangen waar zij anders géén recht op zou hebben gehad. Door te handelen zoals jij hebt gedaan heb jij [Verzoekster in EJ 23-538 en verweerster in EJ 23-551] benadeeld.
Het voorgaande klemt des te meer, omdat jouw functioneren onder meer werd beoordeeld aan de hand van de verkoopaantallen op vestigingsniveau. Jouw eigen verkoopaantallen waren daarbij van ondergeschikt belang en daaraan was geen individuele bonusdoelstelling verbonden. Als gevolg van deze handelswijze tellen jouw verkoopaantallen die naar [A] zijn overgeschreven nu niet alleen voor de vestigingsaantallen mee, maar ook voor de persoonlijke verkoopaantallen van [A] . Dit terwijl zij de daarbij behorende prestatie niet heeft geleverd.
Ter illustratie benoemen wij dat de verkoopaantallen van [A] significant - enkele tientallen procenten - hoger liggen dan de verkoopaantallen van haar collega's, terwijl de individuele verkoopaantallen van jou significant lager liggen dan die van vestigingsdirecteuren van vergelijkbare vestigingen.
Concreet hebben wij bewijs dat jij in samenwerking met [A] één of meerdere verkooporders, waarvan jij het verkooptraject had begeleid, hebt aangepast of hebt laten aanpassen zodat [A] ten onrechte als betrokken [functie 2] is aangemerkt. Dit met als vermoedelijk doel om [A] bonusdoelstellingen te laten behalen en haar de daarmee gepaard gaande bonussen te laten ontvangen en/of haar verkoopprestaties mooier te presenteren dan dat zij in realiteit zijn.
Een dergelijke handelswijze is volstrekt onaanvaardbaar en in strijd met de integriteit en ethiek die wij van al onze medewerkers verwachten, Jouw gedrag heeft niet alleen financiële schade toegebracht aan ons bedrijf, maar heeft ook het vertrouwen van jouw collega's en het management ernstig geschaad. Dit soort gedrag druist volledig in tegen onze bedrijfscultuur en onze normen en waarden.
Ontslag op staande voet
Jij bent reeds door [Verzoekster in EJ 23-538 en verweerster in EJ 23-551] op staande voet ontslagen. Echter, indien en voor zover op een later moment zou blijken dit ontslag op staande voet in rechte geen stand houdt, vinden wij jouw handelen dermate ernstig dat dit voor [Verzoekster in EJ 23-538 en verweerster in EJ 23-551] aanleiding vormt om de arbeidsovereenkomst met jou met onmiddellijke ingang te beëindigen.
Hierbij bevestigen wij dat jij per direct, 28 september 2023, voorwaardelijk (voor zover het eerder gegeven ontslag op staande voet in rechte geen stand houdt, waardoor de arbeidsovereenkomst zou herleven) op staande voet bent ontslagen op basis van de aan ons gegeven bevoegdheid in het Burgerlijk Wetboek (artikel 7:678).
Dringende reden
De in deze brief besproken gedragingen, handeling(en) en omstandigheden vormen, op zichzelf maar ook in onderlinge samenhang bezien, een dringende reden(en), om de arbeidsovereenkomst met jou niet langer te laten voortduren.
In redelijkheid kan dat ook niet langer van [Verzoekster in EJ 23-538 en verweerster in EJ 23-551] worden gevergd. Door te handelen zoals in deze brief omschreven heb jij niet alleen de binnen [Verzoekster in EJ 23-538 en verweerster in EJ 23-551] geldende regels en normen overtreden, maar ook ernstig in strijd gehandeld met hetgeen een goed werknemer betaamt. [Verzoekster in EJ 23-538 en verweerster in EJ 23-551] moet jou kunnen vertrouwen er erop kunnen rekenen dat jij eerlijk en open handelt en handelt in het belang van [Verzoekster in EJ 23-538 en verweerster in EJ 23-551] .”
3.24.
[A] is op 28 september 2023 eveneens door [Verzoekster in EJ 23-538 en verweerster in EJ 23-551] op staande voet ontslagen.
3.25.
Op 11 oktober 2023 heeft mr. Meijer gereageerd op het (voorwaardelijke) ontslag op staande voet van 28 september 2023 met een uiteenzetting van het standpunt van [verweerder in EJ 23-538 en verzoeker in EJ 23-551] . Mr. Mauer heeft de dag daarop gereageerd dat [Verzoekster in EJ 23-538 en verweerster in EJ 23-551] bij haar (voorwaardelijke) ontslag op staande voet blijft.

4.De verzoeken en verweren

in de zaak 10749683 EJ VRZ 23-538
Het verzoek
4.1.
[Verzoekster in EJ 23-538 en verweerster in EJ 23-551] verzoekt dat, bij beschikking uitvoerbaar bij voorraad:
voor recht wordt verklaard dat [verweerder in EJ 23-538 en verzoeker in EJ 23-551] op 17 augustus 2023 terecht door [Verzoekster in EJ 23-538 en verweerster in EJ 23-551] op staande voet is ontslagen;
[verweerder in EJ 23-538 en verzoeker in EJ 23-551] wordt veroordeeld om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [Verzoekster in EJ 23-538 en verweerster in EJ 23-551] te voldoen een vergoeding als bedoeld in artikel 7:677 lid 2 BW, zijnde een bedrag van € 10.609,15, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover gerekend vanaf 17 augustus 2023, althans vanaf het instellen van het verzoek tot aan de dag der algehele voldoening;
en in het geval wordt geoordeeld dat het ontslag op 17 augustus 2023 niet terecht is verleend:
3. voor recht wordt verklaard dat [verweerder in EJ 23-538 en verzoeker in EJ 23-551] op 28 september 2023 terecht door [Verzoekster in EJ 23-538 en verweerster in EJ 23-551] op staande voet is ontslagen;
4. [verweerder in EJ 23-538 en verzoeker in EJ 23-551] wordt veroordeeld tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [Verzoekster in EJ 23-538 en verweerster in EJ 23-551] te
voldoen een vergoeding als bedoeld in artikel 7:677 lid 2 BW, zijnde een bedrag van
€ 7.765,30, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover gerekend vanaf 28 september 2023, althans vanaf de dag van het instellen van het verzoek tot aan de dag der algehele voldoening;
en in alle gevallen:
5. [verweerder in EJ 23-538 en verzoeker in EJ 23-551] te veroordelen in de kosten van het geding, te vermeerderen met de wettelijke rente indien deze kosten niet binnen veertien dagen na betekening van de beschikking aan [Verzoekster in EJ 23-538 en verweerster in EJ 23-551] zijn voldaan, alsmede de nakosten.
4.2.
[Verzoekster in EJ 23-538 en verweerster in EJ 23-551] legt het volgende aan haar verzoek ten grondslag.
[Verzoekster in EJ 23-538 en verweerster in EJ 23-551] heeft [verweerder in EJ 23-538 en verzoeker in EJ 23-551] tweemaal op staande voet ontslagen; voor de eerste keer op 17 augustus 2023 en daarna nogmaals (voorwaardelijk, voor zover het eerder gegeven ontslag op staande voet geen stand houdt waardoor de arbeidsovereenkomst zou herleven) op 28 september 2023.
4.3.
Aan het eerste ontslag heeft [Verzoekster in EJ 23-538 en verweerster in EJ 23-551] grensoverschrijdend gedrag van [verweerder in EJ 23-538 en verzoeker in EJ 23-551] en financiële onregelmatigheden door [verweerder in EJ 23-538 en verzoeker in EJ 23-551] ten grondslag gelegd. Zij heeft daarbij aangegeven dat beide aspecten ieder voor zich, als ook gezamenlijk, een dringende reden voor ontslag op staande voet vormen.
4.4.
Aan het tweede ontslag heeft [Verzoekster in EJ 23-538 en verweerster in EJ 23-551] blijkens de ontslagbrief ten grondslag gelegd dat [verweerder in EJ 23-538 en verzoeker in EJ 23-551] een of meer verkooporders op naam van zijn echtgenote heeft gezet met als kennelijk doel om haar bonussen te laten ontvangen en/of haar verkoopprestaties mooier te presenteren dan die daadwerkelijk zijn en waardoor financiële schade is toegebracht aan [Verzoekster in EJ 23-538 en verweerster in EJ 23-551] en het vertrouwen in [verweerder in EJ 23-538 en verzoeker in EJ 23-551] ernstig is geschaad.
Het verweer
4.5.
[verweerder in EJ 23-538 en verzoeker in EJ 23-551] heeft tegen de verzoeken verweer gevoerd. Hij betwist de feiten en omstandigheden die [Verzoekster in EJ 23-538 en verweerster in EJ 23-551] aan de gestelde dringende redenen ten grondslag heeft gelegd en betwist dat die feiten en omstandigheden een dringende reden opleveren. Ten aanzien van het ontslaggrond met betrekking tot het gestelde grensoverschrijdend gedrag is [verweerder in EJ 23-538 en verzoeker in EJ 23-551] van mening dat het ontslag niet onverwijld is gegeven. Verder stelt hij dat ten onrechte geen wederhoor is toegepast. Tot slot stelt hij dat hij niet eerder door [Verzoekster in EJ 23-538 en verweerster in EJ 23-551] op zijn gedrag is aangesproken. [verweerder in EJ 23-538 en verzoeker in EJ 23-551] vraagt om [Verzoekster in EJ 23-538 en verweerster in EJ 23-551] te veroordelen in de kosten van de procedure. Daarbij heeft hij geen uitvoerbaarverklaring bij voorraad verzocht.
in de zaak 10753928 EJ VRZ 23-551
Het verzoek
4.6.
[verweerder in EJ 23-538 en verzoeker in EJ 23-551] verzoekt de kantonrechter, bij beschikking uitvoerbaar bij voorraad:
a. het door [Verzoekster in EJ 23-538 en verweerster in EJ 23-551] op 17 augustus 2023 aan [verweerder in EJ 23-538 en verzoeker in EJ 23-551] gegeven ontslag op staande voet te vernietigen;
en [Verzoekster in EJ 23-538 en verweerster in EJ 23-551] te veroordelen aan hem te betalen:
het over de periode van 17 augustus 2023 tot 28 september 2023 verschuldigde loon van € 6.549,54 bruto per maand, te vermeerderen met 8% vakantiebijslag en de gemiddelde maandelijkse bonus van € 497,00 bruto, onder overlegging van een deugdelijke specificatie;
de maximale wettelijke verhoging van 50% over het aan hem verschuldigde achterstallige loon over de periode 17 augustus 2023 tot 28 september 2023;
de wettelijke rente over zowel het aan hem verschuldigde achterstallige loon als over de aan hem verschuldigde wettelijke verhoging;
de transitievergoeding ex artikel 7:673 lid 1 BW ten bedrage van € 21.856 bruto, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 31 oktober 2023, althans vanaf een door de kantonrechter in goede justitie te bepalen datum;
per 31 oktober 2023 een billijke vergoeding ten bedrage van € 160.741,00 bruto;
de gefixeerde schadevergoeding ten bedrage van € 14.618,00 te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 30 november 2023, althans vanaf een door de kantonrechter in goede justitie te bepalen datum;
een immateriële schadevergoeding van € 15.000,00 netto, althans een door de kantonrechter in goede justitie vast te stellen bedrag;
een bedrag gelijk aan de door hem gemaakte, nader door [verweerder in EJ 23-538 en verzoeker in EJ 23-551] te specificeren, juridische kosten, althans een door de kantonrechter in goede justitie vast te stellen bedrag;
en verder [Verzoekster in EJ 23-538 en verweerster in EJ 23-551] te veroordelen:
tot het aanmelden van [verweerder in EJ 23-538 en verzoeker in EJ 23-551] bij de op grond van zijn arbeidsovereenkomst geldende pensioenregeling met ingang van 17 augustus 2023 tot 28 september 2023 en tot afdracht van de pensioenpremies dienovereenkomstig, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 500,00 voor iedere dag, een gedeelte van een dag daaronder begrepen, dat [Verzoekster in EJ 23-538 en verweerster in EJ 23-551] in gebreke blijft aan deze veroordeling te voldoen vanaf zeven dagen na de in deze procedure te geven beschikking;
tot het verlenen van medewerking aan het ten name van [verweerder in EJ 23-538 en verzoeker in EJ 23-551] stellen van het mobiele telefoonnummer [nummer] dan wel, indien nodig, daartoe de nodige initiatieven te nemen, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 500,00 voor iedere dag, een gedeelte van een dag daaronder begrepen, dat [Verzoekster in EJ 23-538 en verweerster in EJ 23-551] in gebreke blijft aan deze veroordeling te voldoen vanaf zeven dagen na de in deze procedure te geven beschikking;
in de kosten en nakosten van deze procedure, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 14 dagen na betekening van de in dezen te geven beschikking.
Voornoemde verzoeken trekt [verweerder in EJ 23-538 en verzoeker in EJ 23-551] in, indien de kantonrechter meent dat bij het vaststellen van de billijke vergoeding met betrekking tot het ontslag op staande voet van 28 september 2023 geen rekening dient te worden gehouden met het handelen en nalaten van [Verzoekster in EJ 23-538 en verweerster in EJ 23-551] dat samenhing met (en geleid heeft tot) het ontslag op staande voet van 17 augsutus 2023. In dat geval vordert hij in plaats daarvan:
[Verzoekster in EJ 23-538 en verweerster in EJ 23-551] , bij beschikking uitvoerbaar bij voorraad, te veroordelen aan hem te betalen:
het over de periode tot 17 augustus 2023 verschuldigde loon van € 6.549,54 bruto per maand, te vermeerderen met 8% vakantiebijslag en de gemiddelde maandelijkse bonus van € 497,00 bruto, onder overlegging van een deugdelijke specificatie;
de maximale wettelijke verhoging van 50% over het aan hem verschuldigde achterstallige loon tot 17 augustus 2023;
de wettelijke rente over zowel het aan hem verschuldigde achterstallige loon als over de aan hem verschuldigde wettelijke verhoging;
het bruto equivalent van het netto bedrag dat [Verzoekster in EJ 23-538 en verweerster in EJ 23-551] bij het voortduren van de arbeidsovereenkomst gedurende de periode 17 augustus 2023 tot 28 september 2023 ingevolge de op grond van de arbeidsovereenkomst geldende pensioenregeling aan het betreffende pensioenpremie af had moeten dragen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 14 dagen na de in dezen te geven beschikking;
de wettelijke transitievergoeding ten bedrage van € 21.652 bruto, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 31 oktober 2023, althans vanaf een door de kantonrechter in goede justitie te bepalen datum;
per 31 oktober 2023 een billijke vergoeding ten bedrage van € 160.741 bruto;
de gefixeerde schadevergoeding ten bedrage van € 17.939,10, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 31 oktober 2023, althans vanaf een door de kantonrechter in goede justitie te bepalen datum;
een immateriële schadevergoeding van € 15.000,00 netto, althans een door de kantonrechter in goede justitie vast te stellen bedrag;
een bedrag gelijk aan de door hem gemaakte, nader door [verweerder in EJ 23-538 en verzoeker in EJ 23-551] te specificeren, juridische kosten, althans een door de kantonrechter in goede justitie vast te stellen bedrag;
en verder [Verzoekster in EJ 23-538 en verweerster in EJ 23-551] te veroordelen:
tot het verlenen van medewerking aan het ten name van [verweerder in EJ 23-538 en verzoeker in EJ 23-551] stellen van het mobiele telefoonnummer [nummer] dan wel, indien nodig, daartoe de nodige initiatieven te nemen, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 500,00 voor iedere dag, een gedeelte van een dag daaronder begrepen, dat [Verzoekster in EJ 23-538 en verweerster in EJ 23-551] in gebreke blijft aan deze veroordeling te voldoen vanaf zeven dagen na de in deze procedure te geven beschikking;
in de kosten en nakosten van deze procedure, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 14 dagen na betekening van de in dezen te geven beschikking.
4.7.
[verweerder in EJ 23-538 en verzoeker in EJ 23-551] legt aan zijn verzoeken het volgende ten grondslag. Gelet op hetgeen [verweerder in EJ 23-538 en verzoeker in EJ 23-551] in zijn verweer op de verzoeken van [Verzoekster in EJ 23-538 en verweerster in EJ 23-551] heeft aangevoerd is zowel het eerste als het tweede ontslag op staande voet niet rechtsgeldig gegeven. Hij verzoekt het eerste ontslag op staande voet te vernietigen en in het tweede ontslag berust hij. Wel verzoekt hij om betaling van de transitievergoeding, een billijke vergoeding en een gefixeerde schadevergoeding. Daarnaast verzoekt [verweerder in EJ 23-538 en verzoeker in EJ 23-551] loondoorbetaling over de periode tussen het eerste en het tweede ontslag, vermeerderd met de wettelijke verhoging en de wettelijke rente, aanmelding bij de geldende pensioenregeling met ingang van 17 augustus 20123 tot 28 september 2023 en afdracht van pensioenpremies over deze periode op straffe van een dwangsom, een immateriële schadevergoeding, vergoeding van juridische kosten en veroordeling van [Verzoekster in EJ 23-538 en verweerster in EJ 23-551] in de proceskosten, waaronder de nakosten vermeerderd met wettelijke rente.
Mocht de kantonrechter van oordeel zijn dat bij het vaststellen van de billijke vergoeding met betrekking tot het ontslag op staande voet van 28 september 2023 geen rekening dient te worden gehouden met het handelen en nalaten van [Verzoekster in EJ 23-538 en verweerster in EJ 23-551] dat samenhing met het ontslag op staande voet van 17 augsutus 2023 dan verzoekt hij niet om vernietiging van dit eerse ontslag maar in de plaats daarvan om toewijzing van de vorderingen vanaf m.
Zijn verzoeken onder k en v, met betrekking tot het verlenen van medewerking aan het op naam stellen van de telefoon, heeft [verweerder in EJ 23-538 en verzoeker in EJ 23-551] ter zitting ingetrokken.
Het verweer
4.8.
[Verzoekster in EJ 23-538 en verweerster in EJ 23-551] heeft tegen de verzoeken van [verweerder in EJ 23-538 en verzoeker in EJ 23-551] verweer gevoerd.
4.9.
Op de argumenten zal voor zover nodig in het navolgende worden ingegaan.

5.De beoordeling

5.1.
In zijn verzoekschrift heeft [verweerder in EJ 23-538 en verzoeker in EJ 23-551] de kantonrechter verzocht het eerste ontslag op staande voet te vernietigen.
5.2.
Ten aanzien van het tweede (voorwaardelijk gegeven) ontslag op staande voet heeft [verweerder in EJ 23-538 en verzoeker in EJ 23-551] aangegeven dat hij daarin berust - hoewel hij de door [Verzoekster in EJ 23-538 en verweerster in EJ 23-551] aan het ontslag op staande voet ten grondslag gelegde feiten en omstandigheden betwist en ook betwist dat die feiten en omstandigheden een dringende reden voor ontslag op staande voet opleveren -, zodat in ieder geval per die datum een einde is gekomen aan de arbeidsovereenkomst.
5.3.
De kantonrechter kan op verzoek van de werknemer de opzegging van de arbeidsovereenkomst door de werkgever in bepaalde gevallen vernietigen of op zijn verzoek aan de werknemer ten laste van de werkgever een billijke vergoeding toekennen (artikel 7:681 BW).
De voorwaardelijke switch
5.4.
[verweerder in EJ 23-538 en verzoeker in EJ 23-551] heeft op zitting aangegeven dat hij een voorwaardelijke switch wil maken. Hij stelt zich - zo heeft hij toegelicht - op het standpunt dat de kantonrechter bij het vaststellen van de billijke vergoeding met betrekking tot het tweede ten onrechte gegeven ontslag op staande voet ook rekening moet/mag houden met het handelen en nalaten van de werkgever dat samenhing met het eerste (vernietigde) ontslag op staande voet. Voor zover de kantonrechter die mening niet deelt wil [verweerder in EJ 23-538 en verzoeker in EJ 23-551] een voorwaardelijke switch maken, in die zin dat als de kantonrechter meent dat bij het vaststellen van de billijke vergoeding met betrekking tot het ten onrechte gegeven staande voet ontslag van 28 september 2023 geen rekening moet worden gehouden met het handelen van en nalaten van [Verzoekster in EJ 23-538 en verweerster in EJ 23-551] dat samenhing met (en heeft geleid tot) het staande voet ontslag van 17 augustus 2023, [verweerder in EJ 23-538 en verzoeker in EJ 23-551] zijn primaire verzoeken als weergegeven onder a t/m l intrekt en de kantonrechter verzoekt zijn subsidiaire verzoeken als weergegeven onder m t/m w toe te wijzen
.
5.5.
Daarom moet allereerst worden beoordeeld of bij een eventueel vast te stellen billijke vergoeding met betrekking tot het ontslag van 28 september 2023 rekening mag worden gehouden met het handelen en/of nalaten van [Verzoekster in EJ 23-538 en verweerster in EJ 23-551] dat geleid heeft tot ontslag op staande voet van 17 augustus 2023.
5.6.
De kantonrechter is van oordeel dat bij het vaststellen van een billijke vergoeding in het kader van een tweede voorwaardelijk ontslag op staande voet niet alleen gekeken moet worden naar de feiten en omstandigheden rond het tweede ontslag maar ook naar de feiten en omstandigheden die zich in het kader van het eerste (te vernietigen) ontslag op staande voet hebben voorgedaan. De billijke vergoeding staat namelijk naar haar aard in relatie tot het te beoordelen handelen of nalaten van de werkgever.
5.7.
Dat betekent dat de kantonrechter (alleen) het primaire verzoek van [verweerder in EJ 23-538 en verzoeker in EJ 23-551] (verzoek a t/m l) zal beoordelen. Als eerste zal de kantonrechter de vraag beantwoorden of het eerste ontslag op staande voet vernietigd moet worden
(verzoek a.).
I. Het ontslag op staande voet van 17 augustus 2023
Algemeen
5.8.
Voor een rechtsgeldig ontslag op staande voet moet aan de volgende vereisten zijn voldaan:
  • i) aan de opzegging moet een dringende reden ten grondslag liggen (in de zin van artikel 7:678/7:679 van het Burgerlijk Wetboek);
  • ii) de opzegging moet onverwijld geschieden;
  • iii) de dringende reden moet onverwijld aan de wederpartij worden medegedeeld.
5.9.
Als dringende reden worden beschouwd zodanige daden, eigenschappen of gedragingen van de werknemer, die maken dat van de werkgever redelijkerwijs niet kan verwacht dat hij de arbeidsovereenkomst in stand houdt. Volgens vaste rechtspraak van de Hoge Raad moeten bij de beoordeling van de vraag of sprake is van een dringende reden die het ontslag op staande voet kan dragen, alle omstandigheden van het geval, in onderling verband en samenhang, in aanmerking worden genomen. Daaronder vallen in de eerste plaats de aard en de ernst van wat de werkgever als dringende reden aanmerkt, en verder onder meer de aard van de dienstbetrekking, de duur daarvan en de wijze waarop de werknemer die dienstbetrekking heeft vervuld, alsook de persoonlijke omstandigheden van de werknemer.
5.10.
De door de werkgever medegedeelde dringende reden ‘fixeert’ de ontslagreden en bepaalt daarmee ook de bewijslast van de werkgever ten aanzien van het ontslag op staande voet. Dit betekent dat de werkgever niet nadien nog andere redenen aan het ontslag op staande voet ten grondslag kan leggen. Wel kan de werkgever ná het gegeven ontslag op staande voet (nader) bewijs aanvoeren van de aan het ontslag ten grondslag gelegde dringende reden.
5.11.
Een ontslag op staande voet heeft grote juridische gevolgen en geldt binnen het ontslagrecht als
ultimum remedium. Naast het feit dat de arbeidsovereenkomst (en dus ook de loondoorbetaling) onmiddellijk eindigt, zal de werknemer die op staande voet is ontslagen veelal verwijtbaar werkloos zijn geworden en om die reden geen werkloosheidsuitkering ontvangen. Blijkt het ontslag op staande voet achteraf niet rechtsgeldig te zijn, dan kan dit andersom ook grote gevolgen voor de werkgever hebben. Als de werknemer het ontslag op staande voet aanvecht, loopt de werkgever het risico dat de opzegging wordt vernietigd. In dat geval herleeft de arbeidsovereenkomst. Eindigt de arbeidsovereenkomst alsnog door ontbinding (omdat de werkgever een voorwaardelijk ontbindingsverzoek heeft gedaan), dan is de werkgever in ieder geval het loon tot aan de einddatum, en mogelijk ook een transitievergoeding en/of billijke vergoeding aan de werknemer verschuldigd. Het ontslag op staande voet kent dus voor beide partijen juridische en financiële risico’s. Daarnaast heeft het ontslag op staande voet op zichzelf al - dus ook los van de juridische en financiële gevolgen - een sterk diffamerend karakter en in veel gevallen zonder meer een ontwrichtende werking op de arbeidsrelatie ongeacht of het ontslag op staande voet in stand blijft. Het is dan ook zowel in het belang van de werkgever als van de werknemer dat zorgvuldig te werk wordt gegaan bij een ontslag op staande voet. De eis van zorgvuldigheid vloeit ook voort uit het beginsel van goed werkgeverschap (artikel 7:611 BW) en brengt ook mee dat de werkgever de reden(en) voor het ontslag op staande voet voldoende concretiseert zodat het voor de werknemer duidelijk is wat hem wordt verweten en de werknemer zich daar in het kader van hoor en wederhoor adequaat tegen kan verweren.
5.12.
De werkgever is verplicht de arbeidsovereenkomst onverwijld op te zeggen zodra hij op de hoogte is van een dringende reden tot ontslag. Als er een vermoeden is van een dringende reden, moet een in te stellen onderzoek en/of het inwinnen van advies voortvarend gebeuren. De te vergen voortvarendheid is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waaronder de aard en omvang van eventueel noodzakelijk onderzoek, de behoedzaamheid die bij het instellen van een zodanig onderzoek geboden kan zijn om geen onrust in het bedrijf te veroorzaken, de eventuele noodzaak tot het inwinnen van rechtskundig advies en het verzamelen van bewijsmateriaal en de door de werkgever in acht te nemen zorg om te vermijden dat bij gegrondbevinding van het vermoeden, de werknemer in zijn gerechtvaardigde belangen zou worden geschaad.
Het vereiste van de onverwijlde mededeling heeft tot doel dat de werknemer op de hoogte raakt van de redenen waarom hij op staande voet wordt ontslagen, zodat de werknemer in staat is zijn standpunt ten aanzien van het gegeven ontslag te bepalen. De stelplicht en - bij voldoende gemotiveerde betwisting door de werknemer - bewijslast van de aanwezigheid van de onverwijldheid rust op de werkgever.
5.13.
Het eerste ontslag op staande voet is, zoals al is overwogen, gegeven wegens kort gezegd grensoverschrijdend gedrag en financiële onregelmatigheden, waarbij is aangegeven dat deze gedragingen ieder voor zich en ook gezamenlijk een dringende reden vormen. De kantonrechter zal als eerste de beide gronden afzonderlijk beoordelen en vervolgens ook gezamenlijk.
Grensoverschrijdend gedrag als zelfstandige grondIs sprake van een dringende reden?5.14. Zoals hiervoor al is overwogen zijn de dringende reden als genoemd in de ontslagbrief het uitgangspunt van de beoordeling. [Verzoekster in EJ 23-538 en verweerster in EJ 23-551] stelt in de ontslagbrief dat sprake is van grensoverschrijdend gedrag bestaande uit onder meer het schreeuwen en schelden tegen werknemers waardoor [verweerder in EJ 23-538 en verzoeker in EJ 23-551] een gespannen, onveilige en verziekte werksfeer heeft laten ontstaan en waarmee hij in strijd heeft gehandeld met artikel 2.8 van de Gedragscode. Als bewijs van de gestelde dringende reden verwijst [Verzoekster in EJ 23-538 en verweerster in EJ 23-551] naar de door de twaalf werknemers ondertekende verklaringen.
5.15.
[verweerder in EJ 23-538 en verzoeker in EJ 23-551] betwist het gestelde grensoverschrijdend gedrag en betwist ook dat het gestelde gedrag een dringende reden oplevert. Hij erkent alleen dat hij tegenover medewerkers heeft aangegeven dat het wel een bejaardentehuis leek, waarna hij heeft aangegeven dat de medewerkers die opmerking maar moesten vergeten.
5.16.
De kantonrechter is van oordeel dat de gestelde dringende reden in de ontslagbrief niet of nauwelijks geconcretiseerd is en dat uitsluitend volstaan wordt met (zeer) algemene omschrijvingen en verwijten. Er is niet aangegeven om welke specifieke gedragingen/verwijten het gaat en wanneer die gedragingen/verwijten zich hebben voorgedaan. De later door [Verzoekster in EJ 23-538 en verweerster in EJ 23-551] overgelegde verklaringen kunnen daar niet aan afdoen, nog los van het feit dat ook die verklaringen overigens weinig concreet zijn en hoofdzakelijk algemene stellingen bevatten. Daarmee was het voor [verweerder in EJ 23-538 en verzoeker in EJ 23-551] op het moment van het ontslag op staande voet onduidelijk wat [Verzoekster in EJ 23-538 en verweerster in EJ 23-551] hem nu concreet verwijt en waarom hij op staande voet werd ontslagen en heeft hij zich dan ook alleen in algemene zin kunnen verweren. Op basis van louter algemene verwijten kan niet worden vastgesteld dat sprake is van een dringende reden.
5.17.
De enkele door [verweerder in EJ 23-538 en verzoeker in EJ 23-551] erkende opmerking dat het wel een bejaardentehuis lijkt is onvoldoende grond om een dringende reden aan te nemen. Dat [verweerder in EJ 23-538 en verzoeker in EJ 23-551] , zoals [Verzoekster in EJ 23-538 en verweerster in EJ 23-551] stelt, in het verleden al eerder is gewaarschuwd voor zijn gedrag (zie producties 17 en 18 bij verweer [Verzoekster in EJ 23-538 en verweerster in EJ 23-551] ) leidt niet tot een ander oordeel. Die eerdere waarschuwingen zijn namelijk niet vermeld in de ontslagreden en [verweerder in EJ 23-538 en verzoeker in EJ 23-551] hoefde naar het oordeel van de kantonrechter ook niet te begrijpen dat die eerdere waarschuwingen mede bepalend waren voor het ontslag op staande voet op basis van de door [verweerder in EJ 23-538 en verzoeker in EJ 23-551] erkende opmerking. In de brief over de officiële waarschuwing van 27 augustus 2021 staat namelijk weliswaar dat een volgend incident arbeidsrechtelijke gevolgen kán hebben, maar op 1 juni 2022 heeft de algemeen directeur van [Verzoekster in EJ 23-538 en verweerster in EJ 23-551] aan de HR-afdeling aangegeven dat de door HR-afdeling opgestelde volgende waarschuwingsmail niet meer verstuurd hoefde te worden vanwege de late reactie van de directeur op de opgestelde waarschuwingsmail.
5.18.
Gelet op al het voorgaande kan niet geoordeeld kan worden dat sprake is van een dringende reden die ontslag op staande voet rechtvaardigt. Dat betekent dat het ontslag op staande voet ten aanzien van het gestelde grensoverschrijdend gedrag als zelfstandige grond vernietigbaar is.
Onverwijldheid
5.19.
Los van het voorgaande geldt nog het volgende. [verweerder in EJ 23-538 en verzoeker in EJ 23-551] stelt dat het ontslag ten aanzien van het gestelde grensoverschrijdend gedrag niet onverwijld is gegeven. De kantonrechter deelt die mening. Vast staat dat [Verzoekster in EJ 23-538 en verweerster in EJ 23-551] naar aanleiding van de klacht van vrijdag 4 augustus 2023 op maandag 7 augustus 2023 twaalf van haar medewerkers heeft gehoord over het gedrag van [verweerder in EJ 23-538 en verzoeker in EJ 23-551] en dat de betreffende medewerkers aan het einde van het gesprek de naar aanleiding daarvan opgestelde verklaringen hebben ondertekend. Daarmee was [Verzoekster in EJ 23-538 en verweerster in EJ 23-551] op de hoogte van de feiten die zij aan het ontslag op staande voet ten grondslag heeft gelegd. Na de gesprekken met de medewerkers heeft ook geen nader onderzoek naar het gestelde grensoverschrijdend gedrag meer plaatsgevonden. Pas een week later, op maandag 14 augustus 2023, heeft [Verzoekster in EJ 23-538 en verweerster in EJ 23-551] met [verweerder in EJ 23-538 en verzoeker in EJ 23-551] gesproken. [Verzoekster in EJ 23-538 en verweerster in EJ 23-551] heeft niet gesteld - en evenmin is gebleken - dat dit gesprek over het gestelde grensoverschrijdend gedrag niet eerder had kunnen plaatsvinden. Kennelijk heeft [Verzoekster in EJ 23-538 en verweerster in EJ 23-551] eerst de uitkomst van de interne audit naar de financiële onregelmatigheden afgewacht, maar voor het gestelde grensoverschrijdend gedrag had die audit geen enkele relevantie. Door pas op 14 augustus 2023 een gesprek aan te gaan met [verweerder in EJ 23-538 en verzoeker in EJ 23-551] over het gestelde grensoverschrijdend gedrag en tot 17 augustus 2023 te wachten met het geven van ontslag op staande voet heeft [Verzoekster in EJ 23-538 en verweerster in EJ 23-551] het ontslag niet onverwijld gegeven. Dat betekent dat het ontslag op staande voet ten aanzien van het gestelde grensoverschrijdend gedrag als zelfstandige grond (ook) om die reden vernietigbaar is.
Financiële onregelmatigheden als zelfstandige grond5.20. In de ontslagbrief van 17 augustus 2023 heeft [Verzoekster in EJ 23-538 en verweerster in EJ 23-551] op pagina 2 een achttal verwijten genoemd. [verweerder in EJ 23-538 en verzoeker in EJ 23-551] heeft daar in het eerdere gesprek op 14 augustus 2023 op gereageerd. Vervolgens heeft [Verzoekster in EJ 23-538 en verweerster in EJ 23-551] op pagina 5 van de ontslagbrief aangegeven:
“Ten aanzien van de financiële onregelmatigheden geldt dat u weliswaar een verklaring heeft gegeven, maar dat de creatieve boekhouding ten aanzien van [I] op geen enkele wijze gerechtvaardigd is. Dit betekent dat u - ondanks uw verklaring:
auto's op naam van [naam 1] (of [I] ) heeft gezet, terwijl [Verzoekster in EJ 23-538 en verweerster in EJ 23-551] geen eigenaar was. Dit is tevens in strijd met de werkwijze zoals bij [Verzoekster in EJ 23-538 en verweerster in EJ 23-551] geldt;
auto's hebt ingekocht, deze zonder contract/afspraken aan [I] ter beschikking hebt gesteld en geen kosten heeft gerekend voor het gebruik van de auto's aan [I] ;
Een schade auto hebt ingekocht van [I] en deze hebt gerepareerd op kosten van [Verzoekster in EJ 23-538 en verweerster in EJ 23-551] . De auto is uiteindelijk met verlies via [dochtermaatschappij 2 verzoekster EJ 23-538 en verweerster EJ 23-551] verkocht;
Een RS6 hebt geleverd met als onderpand een Q8, waarbij de juiste procedure niet is gevolgd en niet alle betalingen binnen zijn (slechts een deelbetaling) maar waarbij de auto al wel op naam van [I] is gezet.”
5.21.
Daarmee zijn dit de vier verwijten die ten grondslag zijn gelegd aan het ontslag op staande voet zodat deze verwijten beoordeeld zullen worden
.
[verweerder in EJ 23-538 en verzoeker in EJ 23-551] betwist dat sprake is van financiële onregelmatigheden en heeft in het gesprek van 14 augustus 2023 een verklaring gegeven voor zijn handelwijze. Verder betwist hij dat de gestelde gedragingen een dringende reden opleveren.
De kantonrechter stelt vast dat ook deze verwijten niet of nauwelijks geconcretiseerd zijn en uitsluitend in algemene bewoordingen zijn omschreven zodat [verweerder in EJ 23-538 en verzoeker in EJ 23-551] daar ook alleen globaal op heeft kunnen reageren. Daarmee geldt dat het ook hier op het moment van het ontslag op staande voet onvoldoende duidelijk was en kon zijn wat [Verzoekster in EJ 23-538 en verweerster in EJ 23-551] hem nu precies verwijt en waarom hij op staande voet werd ontslagen. Dat [Verzoekster in EJ 23-538 en verweerster in EJ 23-551] na het ontslag op staande voet in de 17 pagina’s tellende eindrapportage van 5 september 2023 (productie 7 bij het verzoekschrift van [Verzoekster in EJ 23-538 en verweerster in EJ 23-551] ) wel met een groot aantal concrete verwijten komt, waarop [verweerder in EJ 23-538 en verzoeker in EJ 23-551] vervolgens op 7 september 20223 heeft gereageerd, kan daar niet aan afdoen.
5.22.
Bovendien is de kantonrechter van oordeel dat als deze verwijten al vast zouden komen te staan, deze verwijten, mede in het licht van de beoordelingsruimte/ beoordelingsvrijheid die de functie van [functie 1] met zich bracht, onvoldoende grond opleveren voor een ontslag op staande voet en dat [Verzoekster in EJ 23-538 en verweerster in EJ 23-551] dan met een minder ingrijpende maatregel had kunnen - en moeten - volstaan.
Grensoverschrijdend gedrag en financiële onregelmatigheden gezamenlijk5.23. Gelet op het feit dat hiervoor al is geoordeeld dat beide ontslaggronden niet of nauwelijks geconcretiseerd zijn kan, ook - als beide ontslaggronden tezamen worden beschouwd- niet geoordeeld worden dat sprake is van een dringende reden.
Eindconclusie ontslag op staande voet van 17 augustus 2023
5.24.
Gelet op het voorgaande is geen sprake van (een) dringende reden(en) voor ontslag op staande voet. Daarom is het verzoek van [verweerder in EJ 23-538 en verzoeker in EJ 23-551] tot vernietiging van dit ontslag (verzoek onder a.) toewijsbaar en zal het verzoek van [Verzoekster in EJ 23-538 en verweerster in EJ 23-551] om voor recht te verklaren dat het ontslag op 17 augustus 2023 terecht is gegeven worden afgewezen, evenals het verzoek van [Verzoekster in EJ 23-538 en verweerster in EJ 23-551] tot betaling van een vergoeding op grond van artikel 7:677 lid 2 BW door [verweerder in EJ 23-538 en verzoeker in EJ 23-551]
(verzoeken 1 en 2).Het verzoek van [verweerder in EJ 23-538 en verzoeker in EJ 23-551] tot betaling door [Verzoekster in EJ 23-538 en verweerster in EJ 23-551] van de gefixeerde schadevergoeding vanwege de onregelmatige opzegging zal worden beoordeeld onder
verzoek g.
II. Ontslag op staande voet van 28 september 2023
5.25.
De kantonrechter stelt vast dat de voorwaarde waaronder het tweede ontslag op staande voet is gegeven in vervulling is gegaan. [verweerder in EJ 23-538 en verzoeker in EJ 23-551] heeft berust in dit ontslag zodat vast staat dat de arbeidsovereenkomst tussen partijen op 28 september 2023 is geëindigd. Daarom heeft [Verzoekster in EJ 23-538 en verweerster in EJ 23-551] geen belang meer bij haar verzoek om voor recht te verklaren dat [verweerder in EJ 23-538 en verzoeker in EJ 23-551] terecht op staande voet is ontslagen. Wel moet beoordeeld worden of de opzegging door [Verzoekster in EJ 23-538 en verweerster in EJ 23-551] onregelmatig is omdat [Verzoekster in EJ 23-538 en verweerster in EJ 23-551] aanspraak maakt op de vergoeding van artikel 7:677 lid 2 BW en [verweerder in EJ 23-538 en verzoeker in EJ 23-551] aanspraak maakt op de vergoeding van artikel 7:672 lid 11 BW. Daarvoor zal beoordeeld worden of sprake is van een dringende reden voor ontslag op staande voet. Als dat het geval is kan van een onregelmatige opzegging door [Verzoekster in EJ 23-538 en verweerster in EJ 23-551] en een recht van [verweerder in EJ 23-538 en verzoeker in EJ 23-551] op de verzochte vergoeding namelijk geen sprake zijn, terwijl [Verzoekster in EJ 23-538 en verweerster in EJ 23-551] bij een dringende reden (en dus bij een regelmatige opzegging) aanspraak kan maken op de door haar verzochte vergoeding ten laste van [verweerder in EJ 23-538 en verzoeker in EJ 23-551] .
Is sprake van een dringende reden?
5.26.
[verweerder in EJ 23-538 en verzoeker in EJ 23-551] wordt blijkens de ontslagbrief verweten dat hij in samenwerking met zijn echtgenote één of meerdere verkooporders (in ieder geval ten aanzien van [naam 2] en [naam 3] en vermoedelijk zijn het er nog veel meer, aldus [Verzoekster in EJ 23-538 en verweerster in EJ 23-551] ) heeft aangepast of laten aanpassen zodat zijn echtgenote ten onrechte als betrokken [functie 2] is aangemerkt, met als vermoedelijk doel om zijn echtgenote bonussen te laten ontvangen en /of haar verkoopprestaties mooier te presenteren dan die in realiteit zijn. Daardoor is financiële schade toegebracht aan [Verzoekster in EJ 23-538 en verweerster in EJ 23-551] en is het vertrouwen in [verweerder in EJ 23-538 en verzoeker in EJ 23-551] ernstig geschaad. [verweerder in EJ 23-538 en verzoeker in EJ 23-551] heeft hiermee volgens [Verzoekster in EJ 23-538 en verweerster in EJ 23-551] gehandeld in strijd met de integriteit en ethiek die [Verzoekster in EJ 23-538 en verweerster in EJ 23-551] van haar medewerkers verwacht.
Uit de stukken blijkt dat de interne audit afdeling op de dag voor het ontslag op staande voet (namelijk op 27 september 2023) een rapport heeft opgesteld met een zeer groot aantal bijlagen, waaronder diverse mailwisselingen en tientallen verkoopovereenkomsten (productie 9 bij verzoek van [Verzoekster in EJ 23-538 en verweerster in EJ 23-551] ). In het rapport is aangegeven dat over de periode van 18 december 2019 tot en met 2 augustus 2023 voor 64 dossiers is vastgesteld dat de naam van [verweerder in EJ 23-538 en verzoeker in EJ 23-551] op de betreffende verkooporders is doorgestreept en handgeschreven is vervangen door de naam van zijn echtgenote. Ten aanzien van [naam 2] is aangegeven dat het gaat het om een leasevloot van 10 auto’s waarvan is gebleken dat de echtgenote van [verweerder in EJ 23-538 en verzoeker in EJ 23-551] geen enkele betrokkenheid heeft gehad bij de verkoop, waarbij als voorbeeld de kentekens [kenteken 1] en [kenteken 2] worden genoemd en ten aanzien van [naam 3] is aangegeven dat het gaat het om 4 verkooporders waarvoor dezelfde conclusie geldt.
5.27.
De kantonrechter stelt vast dat in de ontslagbrief weliswaar wordt aangegeven dat de interne auditafdeling de avond ervoor een intern rapport heeft afgeleverd, maar dat dit rapport niet bij de ontslagbrief is gevoegd en dat de inhoud van het rapport evenmin met [verweerder in EJ 23-538 en verzoeker in EJ 23-551] is besproken. Pas in het kader van deze procedures is het rapport ter beschikking gesteld aan [verweerder in EJ 23-538 en verzoeker in EJ 23-551] . In de ontslagbrief wordt ook geen melding gemaakt van de in het rapport genoemde 64 dossiers met bijlagen en ook niet van de aantallen auto’s ten aanzien van [naam 2] en [naam 3] . Evenmin zijn in de ontslagbrief kentekens van de auto’s genoemd. Er wordt slechts aangegeven dat
“uit het rapport blijkt dat bij één of meerdere verkooptrajecten die [verweerder in EJ 23-538 en verzoeker in EJ 23-551] heeft begeleid zijn naam op de verkooporder als betrokken [functie 2] is doorgehaald en is vervangen door de naam van zijn echtgenote. Voorbeelden daarvan zijn de recente verkooptrajecten met [naam 2] en [naam 3] , maar gelet op de verkooporders waarop jouw naam is doorgehaald en de naam van [A] is vermeld, zijn dat er vermoedelijk nog (veel) meer.”
5.28.
De kantonrechter overweegt dat uit de ontslagbrief moet blijken wat [verweerder in EJ 23-538 en verzoeker in EJ 23-551] concreet wordt verweten. Gelet op de inhoud van de ontslagbrief is het aan [verweerder in EJ 23-538 en verzoeker in EJ 23-551] gemaakte verwijt niet nader geconcretiseerd. Weliswaar worden twee klanten met name genoemd maar ook ten aanzien van die klanten zijn geen specifieke orders genoemd terwijl in het memo van de auditafdeling wel specifieke aantallen orders worden benoemd (in totaal 64 orders), ook ten aanzien van [naam 2] en [naam 3] .
In feite heeft [Verzoekster in EJ 23-538 en verweerster in EJ 23-551] [verweerder in EJ 23-538 en verzoeker in EJ 23-551] op staande ontslagen op zeer summier en in algemene termen omschreven gronden, terwijl de vele concrete gronden al wel bij [Verzoekster in EJ 23-538 en verweerster in EJ 23-551] bekend waren en die ook de aanleiding waren voor het ontslag op staande voet. Maar [Verzoekster in EJ 23-538 en verweerster in EJ 23-551] heeft die concrete gronden op het moment van het ontslag op staande voet niet met [verweerder in EJ 23-538 en verzoeker in EJ 23-551] gedeeld zodat het [verweerder in EJ 23-538 en verzoeker in EJ 23-551] op dat moment ook niet duidelijk was of kon zijn wat hem precies werd verweten. De kantonrechter is van oordeel dat [Verzoekster in EJ 23-538 en verweerster in EJ 23-551] de gronden van het ontslag onder deze omstandigheden onvoldoende heeft onderbouwd en dat niet geoordeeld kan worden dat sprake is van een dringende reden die ontslag op staande voet rechtvaardigde. Dat betekent dat de opzegging onregelmatig is.
Gefixeerde schadevergoeding5.29. Gelet op het voorgaande zal het verzoek van [Verzoekster in EJ 23-538 en verweerster in EJ 23-551] om voor recht te verklaren dat [verweerder in EJ 23-538 en verzoeker in EJ 23-551] op 28 september 2023 terecht op staande voet is ontslagen
(verzoek 3) en om [verweerder in EJ 23-538 en verzoeker in EJ 23-551] te veroordelen tot betaling van een vergoeding op grond van artikel 7:677 lid 2 BW
(verzoek 4)worden afgewezen. Het verzoek van [verweerder in EJ 23-538 en verzoeker in EJ 23-551] tot toekenning van een vergoeding op grond van artikel 7:672 lid 11 BW
(verzoek g)is toewijsbaar. Rekening houdend met een opzegtermijn van twee maanden voor de werkgever tegen het einde van de kalendermaand (artikel 7:672 lid 1 en 2 sub b BW) bedraagt de gefixeerde schadevergoeding het door [verweerder in EJ 23-538 en verzoeker in EJ 23-551] genoemde (en door [Verzoekster in EJ 23-538 en verweerster in EJ 23-551] niet betwiste) bedrag van € 14.618,00. Dit bedrag zal worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 30 november 2023 zoals verzocht.
Loondoorbetaling, wettelijke verhoging en wettelijke rente5.30. Het verzoek van [verweerder in EJ 23-538 en verzoeker in EJ 23-551] tot doorbetaling van het loon inclusief de gemiddelde maandelijkse bonus van € 497,00 – die [Verzoekster in EJ 23-538 en verweerster in EJ 23-551] niet heeft betwist – en 8% vakantietoeslag over de periode 17 augustus 2023 tot 28 september 2023 inclusief, onder overlegging van een deugdelijke specificatie door [Verzoekster in EJ 23-538 en verweerster in EJ 23-551] ,
(verzoek b.)zal worden toegewezen als verzocht.
5.31.
Uit artikel 7:625 lid 1 BW volgt dat als het loon niet wordt voldaan uiterlijk de derde werkdag na die waarop de voldoening had moeten geschieden, de werknemer aanspraak heeft op een verhoging wegens vertraging, mits dit niet-voldoen aan de werkgever is toe te rekenen. Van dit laatste is in deze zaak sprake. De wettelijke verhoging
(verzoek c.)zal gelet op de omstandigheden van het geval worden gematigd tot 20%.
5.32.
De verzochte wettelijke rente over het achterstallig loon en de wettelijke verhoging
(verzoek d.)is op grond van artikel 6:119 BW toewijsbaar. Omdat [verweerder in EJ 23-538 en verzoeker in EJ 23-551] geen aanvangsdatum heeft genoemd zal de kantonrechter de wettelijke rente toewijzen van de dag van indiening van het verzoekschrift (18 oktober 2023).
Pensioenregeling, pensioenpremies en dwangsom5.33. [verweerder in EJ 23-538 en verzoeker in EJ 23-551] heeft verzocht [Verzoekster in EJ 23-538 en verweerster in EJ 23-551] te veroordelen hem aan te melden bij de op grond van zijn arbeidsovereenkomst geldende pensioenregeling en tot afdracht van de pensioenpremies conform het geldende pensioenreglement voor de periode tussen het eerste (vernietigde) ontslag en het tweede ontslag, op verbeurte van een dwangsom
(verzoek j.). [Verzoekster in EJ 23-538 en verweerster in EJ 23-551] heeft hiertegen geen inhoudelijk verweer gevoerd zodat deze verzoeken, inclusief de verzochte dwangsom zullen worden toegewezen.
Billijke vergoeding
5.34.
Beoordeeld moet worden of aanleiding bestaat om een billijke vergoeding toe te kennen en zo ja, hoe hoog die vergoeding dan moet zijn. Hiervoor is al geoordeeld dat [Verzoekster in EJ 23-538 en verweerster in EJ 23-551] de arbeidsovereenkomst tot tweemaal toe in strijd met de daarvoor geldende regels heeft opgezegd. Hoewel in artikel 7:681 lid 1 sub a BW niet wordt gesproken over ‘ernstig verwijtbaar handelen’ van de werkgever als voorwaarde voor toekenning van de billijke vergoeding blijkt uit de parlementaire geschiedenis dat ernstige verwijtbaarheid besloten ligt in de omstandigheid dat de wettelijke regels die gelden voor opzegging zijn geschonden. Met andere woorden: het opzeggen in strijd met de geldende regels is de werkgever ernstig aan te rekenen. Daarmee is sprake van ernstige verwijtbaarheid van [Verzoekster in EJ 23-538 en verweerster in EJ 23-551] en kan [verweerder in EJ 23-538 en verzoeker in EJ 23-551] dus aanspraak maken op een billijke vergoeding.
5.35.
Bij het bepalen van (de hoogte van de) billijke vergoeding gaat het er om dat de werknemer wordt gecompenseerd voor het feit dat de werkgever de regels voor opzegging niet in acht heeft genomen
.Daarbij moet de kantonrechter, mede in het licht van het partijdebat, alle omstandigheden van het geval meewegen, waaronder de gevolgen van het ontslag voor zover deze gevolgen zijn toe te rekenen aan het aan [Verzoekster in EJ 23-538 en verweerster in EJ 23-551] van het ontslag te maken verwijt. Daarbij kunnen volgens de Hoge Raad onder meer de volgende gezichtspunten van belang zijn:
a. Wat zou de werknemer aan loon hebben ontvangen in de hypothetische situatie van vernietiging van de opzegging? Ofwel wat is ‘de waarde van het dienstverband’. Relevant daarbij kan zijn:
a. of de werkgever de arbeidsovereenkomst ook op rechtmatige wijze zou hebben kunnen beëindigen;
b. zo ja, op welke termijn dit dan had mogen gebeuren en vermoedelijk zou zijn gebeurd;
Wat de mate is van het verwijt dat de werkgever valt te maken;
Welke andere inkomsten de werknemer in redelijkheid in de toekomst kan verwerven;
Of aan de werknemer een transitievergoeding toekomt en wat daarvan de hoogte is.
5.36.
[verweerder in EJ 23-538 en verzoeker in EJ 23-551] maakt aanspraak op een billijke vergoeding van € 160.741,-- bruto
(verzoek f.). Daarbij gaat hij er vanuit dat het dienstverband bij een regelmatige opzegging nog 27 maanden zou hebben voortgeduurd (leidend tot gemiste inkomsten van € 204.407,00 bruto), waarbij de WW-uitkering over 24 maanden in mindering wordt gebracht (zijnde een bedrag van € 97.245,44 bruto) en een correctiefactor van 1,5 wordt toegepast vanwege zeer verwijtbaar handelen van [Verzoekster in EJ 23-538 en verweerster in EJ 23-551] (leidend tot 1,5 x € 107.161,-- bruto = € 160.741,00 bruto).
5.37.
[Verzoekster in EJ 23-538 en verweerster in EJ 23-551] betwist dat uitgegaan moet worden van een periode van 27 maanden. Zij stelt in haar verweerschrift (nr. 203) dat in de hypothetische situatie dat zij het ontslag niet zou hebben gegeven, de feiten en gedragingen die zij aan het ontslag ten grondslag heeft gelegd nog steeds zouden bestaan. [verweerder in EJ 23-538 en verzoeker in EJ 23-551] zou dan, aldus [Verzoekster in EJ 23-538 en verweerster in EJ 23-551] , nog steeds verkooptrajecten aan zijn echtgenote hebben toegerekend ondanks dat zij daar geenszins bij betrokken was. De gedragingen die [Verzoekster in EJ 23-538 en verweerster in EJ 23-551] ten grondslag heeft gelegd aan het ontslag op staande voet hadden er in de hypothetische situatie volgens [Verzoekster in EJ 23-538 en verweerster in EJ 23-551] toe geleid dat zij anderszins beëindiging van de arbeidsovereenkomst had nagestreefd. Zij zou dan een verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst hebben ingediend op grond van (ernstig) verwijtbaar handelen van [verweerder in EJ 23-538 en verzoeker in EJ 23-551] en daarbij verzocht hebben om geen opzegtermijn in acht te nemen. De kantonrechter stelt vast dat aan het ontslag op staande voet alleen ten grondslag is gelegd dat [verweerder in EJ 23-538 en verzoeker in EJ 23-551] ten onrechte een of meer (niet gespecificeerde) verkooporders aan zijn echtgenote heeft toegeschoven. Het had op de weg van [Verzoekster in EJ 23-538 en verweerster in EJ 23-551] gelegen om nader te onderbouwen waarom haar hiervoor vermelde standpunt had kunnen leiden tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst. [Verzoekster in EJ 23-538 en verweerster in EJ 23-551] heeft ook niet gesteld dat sprake is van zodanig handelen van [verweerder in EJ 23-538 en verzoeker in EJ 23-551] dat van haar niet langer gevergd kan worden dat de arbeidsovereenkomst te laten voortduren.
5.38.
[Verzoekster in EJ 23-538 en verweerster in EJ 23-551] heeft in de spreekaantekeningen (nr. 59 e.v.) op de zitting nog in het algemeen betoogd dat de arbeidsovereenkomst zou zijn ontbonden binnen 6 maanden omdat duidelijk is dat de verhouding tussen partijen onherstelbaar is verstoord. De kantonrechter is van oordeel dat [Verzoekster in EJ 23-538 en verweerster in EJ 23-551] dit in een zo laat stadium naar voren heeft gebracht dat dit is strijd is met de goede procesorde. Daarom zal de kantonrechter dit buiten beschouwing laten.
5.39.
Omdat [Verzoekster in EJ 23-538 en verweerster in EJ 23-551] niet aannemelijk heeft gemaakt dat de arbeidsovereenkomst zou zijn ontbonden, moet geoordeeld worden dat de arbeidsovereenkomst niet voortijdig zou zijn geëindigd en dus zou doorlopen. Het argument van [Verzoekster in EJ 23-538 en verweerster in EJ 23-551] dat [verweerder in EJ 23-538 en verzoeker in EJ 23-551] niet aannemelijk heeft gemaakt dat de arbeidsovereenkomst nog 27 maanden zou voortduren doet dan ook niet terzake. Daarom zal de kantonrechter met [verweerder in EJ 23-538 en verzoeker in EJ 23-551] uitgaan van 27 maanden. Zij acht die termijn ook aannemelijk. Uit de berekening van [verweerder in EJ 23-538 en verzoeker in EJ 23-551] blijkt dat het inkomen dat hij over deze periode zou hebben genoten (minus de aftrek van de inkomsten uit een WW-uitkering) € 107.161,00 bruto bedraagt.
Gelet op de al onder 5.34 besproken grote mate van verwijtbaarheid aan de zijde van [Verzoekster in EJ 23-538 en verweerster in EJ 23-551] en om vergelijkbaar handelen van [Verzoekster in EJ 23-538 en verweerster in EJ 23-551] in de toekomst te voorkomen ziet de kantonrechter aanleiding om dit bedrag te corrigeren met een factor 0,25, waarmee het totale bedrag (afgerond) uitkomt op € 134.000,00 bruto.
5.40.
[Verzoekster in EJ 23-538 en verweerster in EJ 23-551] stelt dat [verweerder in EJ 23-538 en verzoeker in EJ 23-551] in de huidige krappe arbeidsmarkt waarschijnlijk op korte termijn nieuw werk kan vinden maar heeft dat in het geheel niet onderbouwd. Daarom zal de kantonrechter geen rekening houden met inkomsten uit arbeid.
5.41.
De hoogte van de toe te kennen transitievergoeding (zie hierna) geeft de kantonrechter geen aanleiding om een lagere billijke vergoeding vast te stellen.
`
5.42.
Uit al het voorgaande volgt dat een billijke vergoeding van € 134.000,00 bruto toewijsbaar is.
Transitievergoeding
5.43.
[verweerder in EJ 23-538 en verzoeker in EJ 23-551] maakt aanspraak op betaling van de transitievergoeding
(verzoek e.)en becijfert die vergoeding op € 21.856,00 bruto, uitgaande van een regelmatige beëindiging van het dienstverband per 30 november 2023. [Verzoekster in EJ 23-538 en verweerster in EJ 23-551] stelt dat geen aanspraak op de vergoeding bestaat omdat sprake is van ernstig verwijtbaar handelen van [verweerder in EJ 23-538 en verzoeker in EJ 23-551] . Uit dat wat hiervoor is geoordeeld volgt dat de kantonrechter dit standpunt niet deelt. Daarom bestaat recht op een transitievergoeding. De kantonrechter zal, conform de berekening van [verweerder in EJ 23-538 en verzoeker in EJ 23-551] , waartegen [Verzoekster in EJ 23-538 en verweerster in EJ 23-551] overigens geen verweer heeft gevoerd, de verzochte transitievergoeding van € 21.856,00 bruto toewijzen. De wettelijke rente is gelet op artikel 7:686a lid 1 BW toewijsbaar vanaf de verzochte datum van 31 oktober 2023.
Juridische kosten
5.44.
Naast de billijke vergoeding heeft [verweerder in EJ 23-538 en verzoeker in EJ 23-551] verzocht om een vergoeding voor de door hem gemaakte en nader te specificeren juridische kosten
(verzoek i.). Hij stelt dat hij deze kosten heeft moeten maken als gevolg van het ernstig verwijtbare handelen van [Verzoekster in EJ 23-538 en verweerster in EJ 23-551] . In het verweerschrift heeft [verweerder in EJ 23-538 en verzoeker in EJ 23-551] 4 declaraties van zijn gemachtigde overgelegd met betrekking tot de werkzaamheden tot en met 30 november 2023 in de beide procedures. Daarbij geeft hij aan dat rechtsbijstandverzekeraar DAS waarschijnlijk een (deel van het) bedrag van € 5.000,00 ex btw zal vergoeden, zijnde het maximumbedrag waarvoor de polis dekking biedt. De facturen dateren van 12 september 2023, 13 oktober 2023, 15 november 2023 en 1 december 2023 en bevatten alleen de niet gespecificeerde omschrijving “honorarium”. Daarmee kan niet worden vastgesteld of deze juridische kosten betrekking op juridische bijstand voorafgaand aan deze procedure of tijdens deze procedure. Evenmin heeft [verweerder in EJ 23-538 en verzoeker in EJ 23-551] daar iets over gesteld.
Voor zover het verzoek betrekking heeft op laatstgenoemde kosten begrijpt de kantonrechter dit verzoek als een verzoek tot veroordeling van [verweerder in EJ 23-538 en verzoeker in EJ 23-551] in de werkelijke proceskosten, hetgeen hierna bij de proceskosten aan de orde zal komen.
De kosten anders dan die van deze procedure kunnen worden aangemerkt als buitengerechtelijke incassokosten, die op grond van artikel 7:611 BW voor vergoeding in aanmerking kunnen komen. Voor zover het verzoek van [verweerder in EJ 23-538 en verzoeker in EJ 23-551] als zodanig bedoeld is geldt dat [verweerder in EJ 23-538 en verzoeker in EJ 23-551] geen inzicht heeft gegeven in de hoogte van de kosten zodat niet getoetst kan worden of die kosten voor vergoeding in aanmerking komen. Bovendien is niet duidelijk geworden of die kosten vergoed worden door de rechtsbijstandverzekeraar, en zo ja tot welk bedrag. Daarom zal het verzoek van [verweerder in EJ 23-538 en verzoeker in EJ 23-551] worden afgewezen.
Immateriële schadevergoeding
5.45.
Voor het toekennen van een afzonderlijke immateriële schadevergoeding
(verzoek h.)
bestaat geen reden. [verweerder in EJ 23-538 en verzoeker in EJ 23-551] stelt dat de ernstig verwijtbare handelwijze van [Verzoekster in EJ 23-538 en verweerster in EJ 23-551] heeft geleid tot veel stress, wat zijn gezondheid niet ten goede is gekomen. Daarmee heeft [verweerder in EJ 23-538 en verzoeker in EJ 23-551] onvoldoende onderbouwd dat voldaan is aan de criteria voor vergoeding van immateriële schade als omschreven in artikel 6:106 BW. De wijze waarop hij door [Verzoekster in EJ 23-538 en verweerster in EJ 23-551] is bejegend en de effecten daarvan in immateriële zin zijn door de kantonrechter al verdisconteerd in de in het kader van de op de toegekende billijke vergoeding toegepaste correctiefactor vanwege het aan [Verzoekster in EJ 23-538 en verweerster in EJ 23-551] te maken ernstige verwijt.
Medewerking op naam zetten van telefoon verzoek
5.46.
Aangezien [Verzoekster in EJ 23-538 en verweerster in EJ 23-551] ter zitting heeft aangegeven haar medewerking te willen verlenen aan het op naam stellen van de betreffende telefoon, heeft [verweerder in EJ 23-538 en verzoeker in EJ 23-551] het verzoek
(verzoek k.)ingetrokken. Op dit verzoek behoeft daarom niet meer te worden beslist.
Proceskosten en nakosten
5.47.
[Verzoekster in EJ 23-538 en verweerster in EJ 23-551] wordt als de in beide procedures in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de kosten van beide procedures.
5.48.
Zoals reeds onder 5.44. is overwogen verzoekt [verweerder in EJ 23-538 en verzoeker in EJ 23-551] , zo begrijpt de kantonrechter, om volledige vergoeding van de proceskosten. Naast het feit dat [verweerder in EJ 23-538 en verzoeker in EJ 23-551] zoals al overwogen onder 5.44 niet inzichtelijk heeft gemaakt welke kosten hebben te gelden als kosten van de procedure, geldt het volgende. Artikel 241 Rv bepaalt dat in beginsel geen vergoeding voor de werkelijke proceskosten open staat, maar dat een forfaitair liquidatietarief geldt. Alleen in bijzondere omstandigheden, in het geval van misbruik van procesrecht of van onrechtmatig handelen door het aanspannen van een procedure door een van partijen, is afwijking van deze regel mogelijk. Bij het aannemen van misbruik van procesrecht of onrechtmatig handelen past terughoudendheid. Een dergelijke buitengewone omstandigheid doet zich hier naar het oordeel van de kantonrechter niet voor. Dat [Verzoekster in EJ 23-538 en verweerster in EJ 23-551] ernstig verwijtbaar heeft gehandeld jegens [Verzoekster in EJ 23-538 en verweerster in EJ 23-551] maakt niet dat voldaan is aan de hiervoor genoemde criteria. Dit betekent dat de proceskosten zullen worden berekend op basis van het gebruikelijke liquidatietarief. Gelet op de omvang van de zaken zal de kantonrechter in beide procedures eenzelfde bedrag aan salaris gemachtigde toekennen.
5.49.
De wettelijke rente over de proceskosten met betrekking tot het verzoek van [verweerder in EJ 23-538 en verzoeker in EJ 23-551] wordt toegewezen vanaf de 15e dag nadat [Verzoekster in EJ 23-538 en verweerster in EJ 23-551] schriftelijk tot betaling van deze kosten is aangemaand.
5.50.
[Verzoekster in EJ 23-538 en verweerster in EJ 23-551] zal worden veroordeeld in de nakosten op de wijze zoals in de beslissing vermeld. De betekeningskosten zullen slechts éénmaal worden toegekend omdat in beide procedures één beschikking wordt gegeven.
Uitvoerbaarverklaring bij voorraad
5.51.
De kantonrechter zal de beschikking (voor zover nodig ambtshalve; zie artikel 288 Rv en MvT, kamerstukken II 1963/64, 7753, 3. p.7) uitvoerbaar bij voorraad verklaren.

6.De beslissing

De kantonrechter:
in de zaak 10749683 EJ VRZ 23-538 (verzoeken [Verzoekster in EJ 23-538 en verweerster in EJ 23-551] )
6.1.
wijst de verzoeken af;
6.2.
veroordeelt [Verzoekster in EJ 23-538 en verweerster in EJ 23-551] tot betaling van de proceskosten, die aan de zijde van [verweerder in EJ 23-538 en verzoeker in EJ 23-551] tot en met vandaag worden vastgesteld op € 1.086,00 voor salaris gemachtigde;
6.3.
veroordeelt [Verzoekster in EJ 23-538 en verweerster in EJ 23-551] in de kosten die na deze beschikking ontstaan, begroot op € 135,00 als bijdrage in het salaris van de gemachtigde (niet met btw belast);
in de zaak 10753928 EJ VRZ 23-551 (verzoeken [verweerder in EJ 23-538 en verzoeker in EJ 23-551] ):
6.4.
vernietigt het door [Verzoekster in EJ 23-538 en verweerster in EJ 23-551] op 17 augustus 2023 aan [verweerder in EJ 23-538 en verzoeker in EJ 23-551] gegeven ontslag op staande voet;
6.5.
veroordeelt [Verzoekster in EJ 23-538 en verweerster in EJ 23-551] om aan [verweerder in EJ 23-538 en verzoeker in EJ 23-551] te betalen:
  • onder overlegging van een deugdelijke specificatie, het aan [verweerder in EJ 23-538 en verzoeker in EJ 23-551] verschuldigde loon van € 6.549,54 bruto per maand over de periode 17 augustus 2023 tot 28 september 2023, te vermeerderen met 8% vakantiebijslag en de gemiddelde maandelijkse bonus van € 497,00 bruto;
  • de wettelijke verhoging van 20% over het aan hem verschuldigde achterstallige loon over de periode 17 augustus 2023 tot 28 september 2023;
  • de wettelijke rente over zowel het aan hem verschuldigde achterstallige loon als over de aan hem verschuldigde wettelijke verhoging vanaf de dag van indiening van het verzoekschrift (18 oktober 2023) tot de dag van betaling;
  • de transitievergoeding van € 21.856 bruto, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 31 oktober 2023;
  • een billijke vergoeding ten bedrage van € 134.000,00 bruto;
  • de gefixeerde schadevergoeding ten bedrage van € 14.618,00 te vermeerderen met de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW daarover vanaf 30 november 2023 tot de dag van betaling;
6.6.
veroordeelt [Verzoekster in EJ 23-538 en verweerster in EJ 23-551] tot het aanmelden van [verweerder in EJ 23-538 en verzoeker in EJ 23-551] bij de op grond van zijn arbeidsovereenkomst geldende pensioenregeling met ingang van 17 augustus 2023 tot 28 september 2023 en tot afdracht van de pensioenpremies dienovereenkomstig, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 500,00 voor iedere dag, een gedeelte van een dag daaronder begrepen, dat [Verzoekster in EJ 23-538 en verweerster in EJ 23-551] in gebreke blijft aan deze veroordeling te voldoen vanaf zeven dagen na de betekening van de beschikking;
6.7.
veroordeelt [Verzoekster in EJ 23-538 en verweerster in EJ 23-551] tot betaling van de proceskosten, die aan de zijde van [verweerder in EJ 23-538 en verzoeker in EJ 23-551] in de beide procedures tot en met vandaag worden vastgesteld op € 693,00 aan griffierecht en € 1.086,00 voor salaris gemachtigde, met de wettelijke rente hierover vanaf de 15e dag nadat [Verzoekster in EJ 23-538 en verweerster in EJ 23-551] schriftelijk tot betaling van deze kosten is aangemaand;
6.8.
veroordeelt [Verzoekster in EJ 23-538 en verweerster in EJ 23-551] in de kosten die na dit vonnis ontstaan, begroot op € 135,00 als bijdrage in het salaris van de gemachtigde (niet met btw belast) en te vermeerderen met de explootkosten als [Verzoekster in EJ 23-538 en verweerster in EJ 23-551] niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan de beschikking heeft voldaan en vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, te vermeerderen met de wettelijke rente over de nakosten vanaf de 15e dag nadat [Verzoekster in EJ 23-538 en verweerster in EJ 23-551] schriftelijk tot betaling van deze kosten is aangemaand tot de dag van betaling;
6.9.
wijst het meer of anders verzochte af;
in beide zaken
6.10.
verklaart deze beschikking voor wat betreft de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mr. J. van der Weij, kantonrechter, en op 1 februari 2024 in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.