Uitspraak
RECHTBANK OOST-BRABANT
1.De kern van de zaak
2.Het procesverloop
- het verzoekschrift met bijlagen 1 tot en met 14, ter griffie ontvangen op 13 oktober 2023;
- het verweerschrift met bijlagen 1 en 2, ter griffie ontvangen op 1 december 2023.
- het verzoekschrift met bijlagen 1 tot en met 25, ter griffie ontvangen op 18 oktober 2023;
- het (herziene) verweerschrift met bijlagen 1 tot en met 18, ter griffie ontvangen op 30 november 2023.
- het e-mailbericht van de zijde van [Verzoekster in EJ 23-538 en verweerster in EJ 23-551] van 2 december 2023 met bijlagen 19 en 20;
- de brief van de zijde van [verweerder in EJ 23-538 en verzoeker in EJ 23-551] van 5 december 2023;
- het e-mailbericht van de zijde van [Verzoekster in EJ 23-538 en verweerster in EJ 23-551] van 7 december 2023 met bijlage 21;
- het e-mailbericht van de zijde van [verweerder in EJ 23-538 en verzoeker in EJ 23-551] van 28 december 2023.
3.De feiten
- Iedereen ervaart een gespannen, onveilige en verziekte werksfeer door uw toedoen;
- U schreeuwt en scheldt tegen medewerkers, zelfs en plein public. Iedereen is de gehele dag op zijn qui-vive omdat ze bang zijn voor een persoonlijke aanval;
- Uitspraken als domme hond, stelletje bejaarden en godverdomme zijn aan de orde van dag;
- U houdt medewerkers klein, ze mogen niets zelf doen of beslissen. U bemoeit zich overal mee, op een ongezonde manier zonder respect voor uw collega’s;
- Zelfs klanten, leveranciers, importeurs en [K] collega’s uit het cluster moeten het ontgelden. Normen en waarden zijn ver te zoeken;
- U meet met twee maten. Zo heeft [A] aangepaste werktijden en de beste leads worden naar [A] geschoven. Uw verkopen komen op haar conto, dit wordt in de avonduren door jullie zo in het systeem verwerkt;
- Quotes; u wordt “der kleine Hitler” genoemd en het voelt hier als “arbeid macht frei”.
4.De verzoeken en verweren
5.De beoordeling
.
(verzoek a.).
- i) aan de opzegging moet een dringende reden ten grondslag liggen (in de zin van artikel 7:678/7:679 van het Burgerlijk Wetboek);
- ii) de opzegging moet onverwijld geschieden;
- iii) de dringende reden moet onverwijld aan de wederpartij worden medegedeeld.
ultimum remedium. Naast het feit dat de arbeidsovereenkomst (en dus ook de loondoorbetaling) onmiddellijk eindigt, zal de werknemer die op staande voet is ontslagen veelal verwijtbaar werkloos zijn geworden en om die reden geen werkloosheidsuitkering ontvangen. Blijkt het ontslag op staande voet achteraf niet rechtsgeldig te zijn, dan kan dit andersom ook grote gevolgen voor de werkgever hebben. Als de werknemer het ontslag op staande voet aanvecht, loopt de werkgever het risico dat de opzegging wordt vernietigd. In dat geval herleeft de arbeidsovereenkomst. Eindigt de arbeidsovereenkomst alsnog door ontbinding (omdat de werkgever een voorwaardelijk ontbindingsverzoek heeft gedaan), dan is de werkgever in ieder geval het loon tot aan de einddatum, en mogelijk ook een transitievergoeding en/of billijke vergoeding aan de werknemer verschuldigd. Het ontslag op staande voet kent dus voor beide partijen juridische en financiële risico’s. Daarnaast heeft het ontslag op staande voet op zichzelf al - dus ook los van de juridische en financiële gevolgen - een sterk diffamerend karakter en in veel gevallen zonder meer een ontwrichtende werking op de arbeidsrelatie ongeacht of het ontslag op staande voet in stand blijft. Het is dan ook zowel in het belang van de werkgever als van de werknemer dat zorgvuldig te werk wordt gegaan bij een ontslag op staande voet. De eis van zorgvuldigheid vloeit ook voort uit het beginsel van goed werkgeverschap (artikel 7:611 BW) en brengt ook mee dat de werkgever de reden(en) voor het ontslag op staande voet voldoende concretiseert zodat het voor de werknemer duidelijk is wat hem wordt verweten en de werknemer zich daar in het kader van hoor en wederhoor adequaat tegen kan verweren.
.
(verzoeken 1 en 2).Het verzoek van [verweerder in EJ 23-538 en verzoeker in EJ 23-551] tot betaling door [Verzoekster in EJ 23-538 en verweerster in EJ 23-551] van de gefixeerde schadevergoeding vanwege de onregelmatige opzegging zal worden beoordeeld onder
verzoek g.
“uit het rapport blijkt dat bij één of meerdere verkooptrajecten die [verweerder in EJ 23-538 en verzoeker in EJ 23-551] heeft begeleid zijn naam op de verkooporder als betrokken [functie 2] is doorgehaald en is vervangen door de naam van zijn echtgenote. Voorbeelden daarvan zijn de recente verkooptrajecten met [naam 2] en [naam 3] , maar gelet op de verkooporders waarop jouw naam is doorgehaald en de naam van [A] is vermeld, zijn dat er vermoedelijk nog (veel) meer.”
(verzoek 3) en om [verweerder in EJ 23-538 en verzoeker in EJ 23-551] te veroordelen tot betaling van een vergoeding op grond van artikel 7:677 lid 2 BW
(verzoek 4)worden afgewezen. Het verzoek van [verweerder in EJ 23-538 en verzoeker in EJ 23-551] tot toekenning van een vergoeding op grond van artikel 7:672 lid 11 BW
(verzoek g)is toewijsbaar. Rekening houdend met een opzegtermijn van twee maanden voor de werkgever tegen het einde van de kalendermaand (artikel 7:672 lid 1 en 2 sub b BW) bedraagt de gefixeerde schadevergoeding het door [verweerder in EJ 23-538 en verzoeker in EJ 23-551] genoemde (en door [Verzoekster in EJ 23-538 en verweerster in EJ 23-551] niet betwiste) bedrag van € 14.618,00. Dit bedrag zal worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 30 november 2023 zoals verzocht.
(verzoek b.)zal worden toegewezen als verzocht.
(verzoek c.)zal gelet op de omstandigheden van het geval worden gematigd tot 20%.
(verzoek d.)is op grond van artikel 6:119 BW toewijsbaar. Omdat [verweerder in EJ 23-538 en verzoeker in EJ 23-551] geen aanvangsdatum heeft genoemd zal de kantonrechter de wettelijke rente toewijzen van de dag van indiening van het verzoekschrift (18 oktober 2023).
(verzoek j.). [Verzoekster in EJ 23-538 en verweerster in EJ 23-551] heeft hiertegen geen inhoudelijk verweer gevoerd zodat deze verzoeken, inclusief de verzochte dwangsom zullen worden toegewezen.
.Daarbij moet de kantonrechter, mede in het licht van het partijdebat, alle omstandigheden van het geval meewegen, waaronder de gevolgen van het ontslag voor zover deze gevolgen zijn toe te rekenen aan het aan [Verzoekster in EJ 23-538 en verweerster in EJ 23-551] van het ontslag te maken verwijt. Daarbij kunnen volgens de Hoge Raad onder meer de volgende gezichtspunten van belang zijn:
(verzoek f.). Daarbij gaat hij er vanuit dat het dienstverband bij een regelmatige opzegging nog 27 maanden zou hebben voortgeduurd (leidend tot gemiste inkomsten van € 204.407,00 bruto), waarbij de WW-uitkering over 24 maanden in mindering wordt gebracht (zijnde een bedrag van € 97.245,44 bruto) en een correctiefactor van 1,5 wordt toegepast vanwege zeer verwijtbaar handelen van [Verzoekster in EJ 23-538 en verweerster in EJ 23-551] (leidend tot 1,5 x € 107.161,-- bruto = € 160.741,00 bruto).
(verzoek e.)en becijfert die vergoeding op € 21.856,00 bruto, uitgaande van een regelmatige beëindiging van het dienstverband per 30 november 2023. [Verzoekster in EJ 23-538 en verweerster in EJ 23-551] stelt dat geen aanspraak op de vergoeding bestaat omdat sprake is van ernstig verwijtbaar handelen van [verweerder in EJ 23-538 en verzoeker in EJ 23-551] . Uit dat wat hiervoor is geoordeeld volgt dat de kantonrechter dit standpunt niet deelt. Daarom bestaat recht op een transitievergoeding. De kantonrechter zal, conform de berekening van [verweerder in EJ 23-538 en verzoeker in EJ 23-551] , waartegen [Verzoekster in EJ 23-538 en verweerster in EJ 23-551] overigens geen verweer heeft gevoerd, de verzochte transitievergoeding van € 21.856,00 bruto toewijzen. De wettelijke rente is gelet op artikel 7:686a lid 1 BW toewijsbaar vanaf de verzochte datum van 31 oktober 2023.
(verzoek i.). Hij stelt dat hij deze kosten heeft moeten maken als gevolg van het ernstig verwijtbare handelen van [Verzoekster in EJ 23-538 en verweerster in EJ 23-551] . In het verweerschrift heeft [verweerder in EJ 23-538 en verzoeker in EJ 23-551] 4 declaraties van zijn gemachtigde overgelegd met betrekking tot de werkzaamheden tot en met 30 november 2023 in de beide procedures. Daarbij geeft hij aan dat rechtsbijstandverzekeraar DAS waarschijnlijk een (deel van het) bedrag van € 5.000,00 ex btw zal vergoeden, zijnde het maximumbedrag waarvoor de polis dekking biedt. De facturen dateren van 12 september 2023, 13 oktober 2023, 15 november 2023 en 1 december 2023 en bevatten alleen de niet gespecificeerde omschrijving “honorarium”. Daarmee kan niet worden vastgesteld of deze juridische kosten betrekking op juridische bijstand voorafgaand aan deze procedure of tijdens deze procedure. Evenmin heeft [verweerder in EJ 23-538 en verzoeker in EJ 23-551] daar iets over gesteld.
(verzoek h.)
(verzoek k.)ingetrokken. Op dit verzoek behoeft daarom niet meer te worden beslist.
6.De beslissing
- onder overlegging van een deugdelijke specificatie, het aan [verweerder in EJ 23-538 en verzoeker in EJ 23-551] verschuldigde loon van € 6.549,54 bruto per maand over de periode 17 augustus 2023 tot 28 september 2023, te vermeerderen met 8% vakantiebijslag en de gemiddelde maandelijkse bonus van € 497,00 bruto;
- de wettelijke verhoging van 20% over het aan hem verschuldigde achterstallige loon over de periode 17 augustus 2023 tot 28 september 2023;
- de wettelijke rente over zowel het aan hem verschuldigde achterstallige loon als over de aan hem verschuldigde wettelijke verhoging vanaf de dag van indiening van het verzoekschrift (18 oktober 2023) tot de dag van betaling;
- de transitievergoeding van € 21.856 bruto, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 31 oktober 2023;
- een billijke vergoeding ten bedrage van € 134.000,00 bruto;
- de gefixeerde schadevergoeding ten bedrage van € 14.618,00 te vermeerderen met de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW daarover vanaf 30 november 2023 tot de dag van betaling;