ECLI:NL:RBOBR:2024:1108

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
14 maart 2024
Publicatiedatum
19 maart 2024
Zaaknummer
10177882 \ CV EXPL 22-4848
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot terugbetaling van advocaatkosten na intrekking toevoeging en afspraken tussen partijen

In deze civiele zaak, behandeld door de Rechtbank Oost-Brabant, heeft eiseres een vordering ingesteld tegen gedaagde 1 en gedaagde 2, waarbij zij terugbetaling van advocaatkosten vordert. De zaak betreft een alimentatiekwestie waarbij eiseres juridische bijstand heeft ingeroepen van gedaagde 1, die op basis van een toevoeging heeft gewerkt. Echter, na een uitspraak in een kort geding werd de toevoeging ingetrokken, wat leidde tot onenigheid over de declaraties die door gedaagde 1 aan eiseres zijn gepresenteerd. Eiseres stelt dat zij onterecht kosten in rekening zijn gebracht, terwijl gedaagde 1 en gedaagde 2 zich beroepen op een regeling die in 2015 is getroffen, waarin finale kwijting is verleend voor eerdere betalingen. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de toevoeging niet was ingetrokken en dat gedaagde 1 niet had mogen declareren tegen uurtarief. Desondanks heeft de kantonrechter geoordeeld dat de afspraken van 17 augustus 2015, waarin partijen finale kwijting hebben verleend, aan de vordering van eiseres in de weg staan. De vordering van eiseres is afgewezen, evenals de reconventionele vordering van gedaagde 1. Beide partijen zijn veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANKOOST-BRABANT
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Zaaknummer: 10177882 \ CV EXPL 22-4848
Vonnis van 14 maart 2024
in de zaak van:
[eiseres],
te [plaats] ,
eisende partij in conventie,
verwerende partij in reconventie,
hierna te noemen: [eiseres] ,
gemachtigde: mr. drs. P.A.M. Verkuijlen,
tegen

1.[gedaagde 1] B.V.,

te [plaats] , gemeente [gemeente] ,
hierna te noemen: [gedaagde 1] ,
2. [gedaagde 2] ,
te [plaats] , gemeente [gemeente] ,
hierna te noemen: mr. [gedaagde 2] ,
gedaagde partijen in conventie,
eisende partijen in reconventie,
gemachtigde: mr. [A] .

1.De procedure

1.1.
De procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 26 januari 2023;
- de conclusie van antwoord in reconventie;
- de akte uitlating tevens houdende akte wijziging eis reconventie tevens houdende akte overlegging producties (11-14);
- de mondelinge behandeling van 5 februari 2024, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt.
1.2.
Vervolgens is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiseres] heeft zich tot [gedaagde 1] gewend voor juridische bijstand in een kwestie rondom wijziging van partneralimentatie. [gedaagde 1] heeft hiervoor op
29 april 2013 een dossier aangemaakt met nummer
[dossiernummer alimentatiezaak](hierna:
de alimentatiezaak). [eiseres] is in deze zaak bijgestaan door mr. [gedaagde 2] . Door de Raad voor Rechtsbijstand is een toevoeging afgegeven op 17 mei 2013 onder nummer
[toevoegingsnummer 1]voor deze zaak (ook genoemd:
de toevoegingszaak).
2.2.
In de opdrachtbevestiging van [gedaagde 1] van 13 mei 2013 is, voor zover relevant, het volgende vermeld:
“Indien u niet voor gefinancierde rechtsbijstand in aanmerking komt - of de toevoeging
achteraf wordt ingetrokken - zal ik u in deze zaak bijstaan tegen een uurtarief ad € 200,00- jaarlijks te indexeren - exclusief BTW en exclusief 6% bureaukosten en verschotten.”
2.3.
Min of meer gelijktijdig heeft [eiseres] zich tot [gedaagde 1] gewend in het kader van een kort geding met betrekking tot de verdeling van een gezamenlijke woning met haar toenmalige partner. [gedaagde 1] heeft hiervoor op 1 mei 2013 een dossier aangemaakt met nummer
[dossiernummer kort geding](hierna:
het kort geding). [eiseres] is in deze zaak bijgestaan door mr. [A] , ook op basis van toevoeging, namelijk met nummer
[toevoegingsnummer 2].
2.4.
Op 10 juni 2013 is in
het kort gedingten aanzien van de verdeling van de woning een vonnis gewezen. Aan [eiseres] is een bedrag van circa € 350.000,00 althans
€ 322.000,00 toegekomen.
2.5.
Op 23 juli 2013 heeft [gedaagde 1] in
de alimentatiezaakeen brief aan [eiseres] verstuurd en daarin het volgende aan haar meegedeeld:
“In onderhavige zaak ( [dossiernummer alimentatiezaak] ) zal de toevoeging worden ingetrokken vanwege de uitspraak van de voorzieningenrechter van 10 juni 2013. De werkzaamheden zullen dan ook tegen het uurtarief van € 200,00 exclusief BTW en kantoorkosten bij u in rekening worden gebracht. U zult per separate post een declaratie ontvangen voor de tot op heden verrichte werkzaamheden.”
2.6.
Vanwege het behaalde resultaat in
het kort gedingheeft de Raad voor Rechtsbijstand bij brief van 25 juli 2013 aan [eiseres] kenbaar gemaakt voornemens te zijn om de toevoeging met nummer
[toevoegingsnummer 1], afgegeven voor
de alimentatiezaak, met terugwerkende kracht in te trekken, en daarbij aangezegd dat de consequentie daarvan is dat de advocaatkosten met terugwerkende kracht voor haar eigen rekening zouden komen. [eiseres] heeft 14 dagen de mogelijkheid gekregen om schriftelijk te reageren op het voornemen. Bij gebreke van een reactie zou een beslissing op grond van de aanwezige gegevens komen, aldus de Raad.
2.7.
Bij brief van 5 augustus 2013 aan [eiseres] heeft de Raad voor Rechtsbijstand ten aanzien van de toevoeging met nummer
[toevoegingsnummer 1], afgegeven voor
de alimentatiezaak, vervolgens geschreven:
“De beoordeling van het financiële resultaat kan nog niet plaatsvinden. De Raad trekt uw toevoeging daarom nu niet in. Houdt u er wel rekening mee dat het financiële resultaat alsnog beoordeeld moet worden. Het is dus mogelijk dat de toevoeging later alsnog wordt ingetrokken en u daarom de kosten van rechtsbijstand zelf zult moeten betalen.”
2.8.
[gedaagde 1] heeft vervolgens in
de alimentatiezaakeen factuur van 31 augustus 2013 van € 2.461,85 met nummer [factuurnummer 1] en een factuur van 25 oktober 2013 van
€ 974,78 met nummer [factuurnummer 2] bij [eiseres] in rekening gebracht. [eiseres] heeft deze facturen betaald op 7 oktober 2013 respectievelijk 5 maart 2014.
2.9.
In de tussentijd, meer specifiek in de periode van 10 juni 2013 (na het vonnis in het kort geding) tot 8 oktober 2013 heeft [gedaagde 1] voor [eiseres] nog werkzaamheden verricht met het oog op een eventuele bodemprocedure betreffende de boedelverdeling (hierna:
de bodemzaak). De betreffende uren zijn geboekt in de alimentatiezaak en in het kort geding. Op 8 oktober 2013 heeft [gedaagde 1] een nieuw dossier aangemaakt voor de bodemzaak onder nummer
[dossiernummer bodemzaak].
2.10.
Op 29 oktober 2013 is de toevoeging met nummer
[toevoegingsnummer 2], afgegeven voor
het kort geding, vanwege het daarin behaalde resultaat ingetrokken.
2.11.
Op 28 mei 2015 heeft de Raad voor Rechtsbijstand schriftelijk aan [eiseres] meegedeeld dat de toevoeging met nummer
[toevoegingsnummer 1], afgegeven voor
de alimentatiezaak, in stand blijft, omdat het behaalde resultaat in het kort geding te maken had met de boedelverdeling en toetsing daarom niet van toepassing is op de toevoeging voor de alimentatie.
2.12.
[eiseres] heeft na het besluit van 28 mei 2015 een tuchtrechtelijke klacht ingediend tegen [gedaagde 1] . Partijen zijn naar aanleiding daarvan op bemiddelingsgesprek geweest bij de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten in Limburg. Partijen hebben naar aanleiding hiervan, voor zover relevant, op 11, 12 en 17 augustus 2015 de volgende e-mails met elkaar uitgewisseld (met onderstrepingen van de kantonrechter):
e-mail van mr. [A] aan [eiseres] op 11 augustus 2015 om 17:23
“In dealimentatiekwestieheeft de Raad voor Rechtsbijstand bepaald dat de toevoeging[toevoeging door de kantonrechter: met nummer [toevoegingsnummer 1] ]
weer is gaan herleven. Dit betekent dat een deel van de werkzaamheden ten onrechte bij u is gefactureerd. Wij zijn overeengekomen om in dit kader een bedrag van € 1.500,00 te reserveren voor de dagvaardingsprocedure[toevoeging door de kantonrechter:
de bodemzaak].
Dit houdt in dat de eerste € 1.500,00 aan uren niet bij u in rekening zullen worden gebracht, maar met dit voorschot zullen worden verrekend.”
e-mail van mr. [A] aan [eiseres] op 12 augustus 2015 om 9:30:
“Financiële tegemoetkoming:
Ten aanzien van de financiële kant van het verhaal, zijn de uitgangspunten dat we bereid zijn om tot aan het moment van betekening geen kosten bij u in rekening te brengen. Dat is reeds een flinke tegemoetkoming. Daarnaast is tijdens de bespreking aangegeven dat de declaratie inde alimentatiezaakook werkzaamheden in de civielebodemzaakomvatte, vandaar dat niet deze gehele declaratie gecrediteerd kan worden. De schatting is derhalve dat we hiervan € 1.500,- tegemoet kunnen komen. Samen met de gratis werkzaamheden is dat naar onze mening een forse tegemoetkoming.
(..)
Voorstel:
In onderling overleg zijn we bereid om nog eenmaal een aanvullende tegemoetkoming richting u te doen. Deze houdt in dat we bereid zijn om het te crediteren bedrag op te hogen tot € 2.000,00 wat in mindering zal strekken op de eerste te maken uren in de aankomendebodemzaak.”
e-mail van mr. [A] aan [eiseres] op 17 augustus 2015 om 18:28:
“In ons telefoongesprek van hedenavond hebben wij als volgt definitief overeenstemming bereikt:
De dagvaarding inde bodemzaakzal deze week gereed worden gemaakt door mr. [gedaagde 2] ;
Uiterlijk in de maand augustus 2015 zal de dagvaarding door de deurwaarder betekend gaan worden bij de wederpartij;
Tot aan het moment van betekening zult u geen kosten in rekening gebracht krijgen;
U krijgt € 2500,- in mindering gebracht op aankomende declaraties (bestaande uit gewerkte uren);
Vanaf het moment van betekenen zullen de kosten vande[bodem]zaakbij u in rekening worden gebracht, waarbij het uurtarief ad € 200,- exclusief 6% kantoorkosten en exclusief BTW zal gelden, daarbi komen nog deurwaarderskosten, griffierechten en eventuele verschotten;
Partijen verlenen elkaar finale kwijting voor het verleden. Ook de kosten in detoevoegingszaakzijn hiermee verrekend en de discussie over berekende bedragen of kwaliteit van processtukken in het verleden is aldus geheel gestaakt;[vetgedrukt door de kantonrechter]
We zetten ons in voor een goed resultaat, we gaan ervoor! (u mag ook niet minder van ons verwachten)
Ik vertrouw erop hiermee de afspraken deugdelijk te hebben weergegeven, kunt u dit nog even met een enkel woord bevestigen?
e-mail van [eiseres] aan mr. [A] van 17 augustus 2015 om 22:08:
“Onderstaande is wat betreft de voortgang en (aankomende) betalingen in orde. Ik zie graag de dagvaarding tegemoet waarbij ik er nu het vertrouwen in heb dat het goed komt.
Mocht een handelswijze schade berokkenen dan geldt geen finale kwijting. (..)”
2.13.
[eiseres] heeft haar klacht op enig moment voorgelegd aan de Raad van Discipline. Voordat de mondelinge behandeling zou plaatsvinden, hebben partijen elkaar op 4 mei 2017 opnieuw telefonisch gesproken, waarna [gedaagde 1] , voor zover relevant, het volgende per e-mail aan [eiseres] heeft meegedeeld:
“Zoals hedenochtend telefonisch besproken zijn wij tot een minnelijke regeling gekomen voor wat betreft de lopende procedures bij de Raad van Discipline. Dit in reactie op het reeds door mijn collega - mw. mr. [gedaagde 2] - gedane onderstaande voorstel. (..)
De regeling houdt in dat [gedaagde 1] aan u een bedrag zal voldoen ad € 2.000,- als tegemoetkoming in de eventueel door u geleden schade. Deze betaling houdt op geen enkele wijze enige erkenning van aansprakelijkheid of vaststelling van schade in. De betaling is enkel coulance halve bedoeld om het verder voortzetten van de tuchtrechtelijke (klacht) procedures verder te voorkomen.
Hiermee zijn partijen voor wat betreft lopende en toekomstige tuchtrechtelijke (klacht) procedures finaal gekweten, zodat er geen procedure meer doorlopen of gestart zal gaan worden. U gaf wel aan een voorbehoud te willen maken ten aanzien van een eventuele civiele aansprakelijkheidsprocedure, wanneer mocht blijken dat u werkelijk schade heeft geleden en dat deze (mede) te wijten is aan [gedaagde 1] . In dat kader zijn we we overeengekomen dat bij een eventuele civiele aansprakelijkheidsprocedure het thans betaalde bedrag ad € 2.000,- in mindering zal strekken op de eventueel alsdan in te stellen vordering.”
2.14.
Het hiervoor genoemde bedrag van € 2.000,00 is door [gedaagde 1] aan [eiseres] betaald op 24 december 2020.

3.De vordering en het verweer

in conventie:
3.1.
[eiseres] vordert – kort samengevat – hoofdelijke veroordeling van [gedaagde 1] en mr. [gedaagde 2] tot betaling van € 4.091,56, met de wettelijke rente over
€ 3.436,63 vanaf 18 februari 2022, betaling van € 567,00 aan buitengerechtelijke incassokosten, en veroordeling in de proceskosten en de nakosten.
3.2.
[eiseres] legt hieraan het volgende ten grondslag.
Partijen zijn een overeenkomst van opdracht aangegaan, die kort gezegd inhield dat [gedaagde 1] in haar hoedanigheid van advocaat [eiseres] zou bijstaan en haar zou adviseren in verband met een gewenste wijziging van partneralimentatie. De zaak was bij [gedaagde 1] en mr. [gedaagde 2] geregistreerd onder nummer [dossiernummer alimentatiezaak] . Voor de dienstverlening is door de Raad voor Rechtsbijstand aan [eiseres] een toevoeging afgegeven op 17 mei 2013 onder nummer [toevoegingsnummer 1] . Bij beschikking van 28 mei 2015 is uitdrukkelijk bepaald dat deze toevoeging na toetsing in stand bleef. Toch zijn aan [eiseres] twee facturen in rekening gebracht. [eiseres] heeft die facturen betaald. [gedaagde 1] en mr. [gedaagde 2] hebben daardoor onrechtmatig gehandeld tegenover [eiseres] . De schade die [eiseres] heeft geleden bedraagt € 3.436,63. Subsidiair stelt [eiseres] dat zij de facturen onverschuldigd heeft betaald. Meer subsidiair baseert [eiseres] haar vordering op niet nakoming van de overeenkomst tussen partijen die inhield dat [gedaagde 1] en mr. [gedaagde 2] [eiseres] op basis van toevoeging zouden bijstaan, aldus [eiseres] .
3.3.
[gedaagde 1] en mr. [gedaagde 2] voeren verweer.
Partijen zijn op 17 augustus 2015 een regeling overeengekomen tegen finale kwijting. Expliciet vermeld is dat de discussie over de onderhavige vordering door de regeling beslecht is. [gedaagde 1] heeft uitvoering gegeven aan de regeling en is daarom finaal gekweten.
[eiseres] heeft de facturen betaald op de rekening van [gedaagde 1] en dus niet aan mr. [gedaagde 2] , zodat een vordering uit hoofde van onverschuldigde betaling tegenover haar in ieder geval niet kan slagen. mr. [gedaagde 2] betwist ook dat zij op persoonlijke titel een overeenkomst van opdracht is aangegaan met [eiseres] . Zij betwist verder dat zij onrechtmatig zou hebben gehandeld tegenover [eiseres] .
De handelswijze van [gedaagde 1] is evenmin onrechtmatig en ook niet in strijd met de overeenkomst tussen partijen. Als een toevoeging wordt ingetrokken, dan mag het uurtarief worden gerekend. Vanwege het schriftelijk voornemen van de Raad voor Rechtsbijstand van 25 juli 2013 om de toevoeging van [eiseres] ( [toevoegingsnummer 1] ) in te trekken, en het uitblijven van bezwaar daartegen, verkeerde [gedaagde 1] in de veronderstelling dat de toevoeging in augustus 2013 definitief was ingetrokken. Daarom zijn de gewerkte uren in de alimentatiezaak op 31 augustus 2013 en 25 oktober 2013 door [gedaagde 1] aan [eiseres] gefactureerd. [eiseres] verkeerde overigens blijkbaar in dezelfde veronderstelling aangezien bij zonder enig bezwaar de declaraties heeft voldaan.
Van onverschuldigde betaling is geen sprake. Er was ongeveer € 1.500,00 gedeclareerd in de alimentatiezaak voor werkzaamheden ten behoeve van de eventuele bodemzaak. Die kosten zijn hoe dan ook terecht in rekening gebracht. Als tegemoetkoming voor het restant van € 1.936,63 is in de regeling van 17 augustus 2015 afgesproken dat de dagvaarding in de bodemzaak kosteloos zou worden opgesteld en dat andere werkzaamheden tot € 2.500,00 ook niet in rekening zouden worden gebracht. [gedaagde 1] heeft feitelijk in het geheel niets meer in rekening gebracht bij [eiseres] en is de regeling dus nagekomen.
Indien de regeling onvoldoende compensatie zou bieden, dan geldt dat partijen in 2017 nog een regeling hebben getroffen, op grond waarvan [gedaagde 1] een bedrag van € 2.000,00 aan [eiseres] heeft betaald. Zij is dus al ruimschoots gecompenseerd.
[eiseres] heeft zich bovendien voor het eerst in 2015 beklaagd over de facturen uit 2013. Vervolgens zijn er 7 jaar verstreken waarin allerlei tuchtrechtelijke procedures zijn gevoerd, regelingen zijn getroffen en uiteindelijk toch de onderhavige procedure is gestart. [gedaagde 1] meent dat [eiseres] zich zodanig heeft gedragen dat de vordering naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid moet worden afgewezen.
In de toepasselijke algemene voorwaarden van [gedaagde 1] is ook overigens een verjaringstermijn van 1 jaar opgenomen, die ertoe leidt dat de vordering als verjaard beschouwd moet worden.
Kortom, de vordering van [eiseres] moet worden afgewezen, met veroordeling van [eiseres] in de proceskosten, aldus [gedaagde 1] en mr. [gedaagde 2] .
3.4.
Op de (overige) stellingen van partijen wordt hierna bij de beoordeling, voor zover nodig, nader ingegaan.
in reconventie:
3.5.
Kort samengevat vordert [gedaagde 1] , na wijziging van eis, veroordeling van [eiseres] tot betaling aan [gedaagde 1] van € 323,22 aan onbetaalde declaraties, vermeerderd met de contractuele dan wel wettelijke rente, dan wel dat [gedaagde 1] het aan haar verschuldigde bedrag mag verrekenen met een eventuele vordering van [eiseres] op [gedaagde 1] , en veroordeling van [eiseres] in de kosten van het geding.
3.6.
[gedaagde 1] legt hieraan het volgende ten grondslag.
[gedaagde 1] heeft in opdracht van [eiseres] werkzaamheden verricht in het kort geding omtrent verdeling van de woning ( [dossiernummer kort geding] ). De factuur van 2 september 2014 van
€ 323,22 met nummer [factuurnummer 3] over de periode van 2 mei 2013 tot en met 2 augustus 2014 heeft [eiseres] echter onbetaald gelaten. In het kort geding zijn de werkzaamheden, vanwege de intrekking van de aanvankelijk verleende toevoeging, verricht tegen het uurtarief van [gedaagde 1] . Het is wel zo dat de op 2 september 2014 gefactureerde werkzaamheden hoofdzakelijk zijn verricht ten behoeve van de eventuele bodemzaak, en dus per abuis administratief geboekt zijn in het kort geding, maar de werkzaamheden zijn wel degelijk verricht. Overigens zijn de uren van 2 mei 2013 en 7 oktober 2013 op nul gezet en dus niet daadwerkelijk in rekening gebracht. Op grond van de toepasselijke algemene voorwaarden (artikel 4 lid 2) is [eiseres] per 17 september 2014 in verzuim en een rente van 1% per maand verschuldigd geworden, aldus [gedaagde 1] .
3.7.
[eiseres] voert verweer.
Sinds het verzenden van de factuur van 2 september 2014 tot aan het instellen van de eis in reconventie zijn 8 jaar en 4 maanden verstreken zonder dat de vordering is gestuit. De vordering is daarom verjaard. Daarnaast valt niet in te zien dat de in rekening gebrachte werkzaamheden op 10 oktober 2013, 12 mei 2014 en 4 augustus 2014 nog betrekking kunnen hebben op het kort geding omdat dat al was afgerond met een vonnis op 10 juni 2013. Ook om die reden is [eiseres] niets meer verschuldigd. Ten aanzien van de rente en kosten stelt [eiseres] dat zij nooit in verzuim is geraakt door een ingebrekestelling, zij geen kennis heeft kunnen nemen van de algemene voorwaarden, zij deze dus nooit heeft aanvaard en deze dus geen deel uitmaken van de overeenkomst tussen partijen. Van verrekening kan tot slot geen sprake zijn, aldus [eiseres] die concludeert tot afwijzing.
3.8.
Op de (overige) stellingen van partijen wordt hierna bij de beoordeling, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De beoordeling

ten aanzien van mr. [gedaagde 2] :
4.1.
Ten eerste ligt de vraag voor of er tussen [eiseres] en mr. [gedaagde 2] een rechtsbetrekking is ontstaan. Naar het oordeel van de kantonrechter is dat niet het geval. Zij heeft [eiseres] weliswaar bijgestaan in de alimentatiezaak, maar enkel als behandelend advocaat, werkzaam bij [gedaagde 1] . Zowel de vordering in conventie als de vordering in reconventie zal daarom worden afgewezen voor zover deze is ingesteld tegen dan wel door mr. [gedaagde 2] .
in conventie:
4.2.
Om te beginnen stelt de kantonrechter vast dat de vordering van [eiseres] ziet op
de alimentatiezaak.
Inhoud van de overeenkomst
4.3.
Uit de opdrachtbevestiging van 13 mei 2013 blijkt dat de overeenkomst c.q. opdracht aan [gedaagde 1] inhield dat zij [eiseres] zou bijstaan en adviseren in de alimentatiezaak. Er is niet overeengekomen dat dit zou gebeuren op basis van toevoeging. In de brief van 13 mei 2013 is meegedeeld dat een toevoeging zou worden aangevraagd en
indiendeze zou worden verstrekt, [eiseres] zou worden bericht over haar eigen bijdrage.
Kern van het geschil: declaraties ondanks toevoeging
4.4.
Vaststaat dat in de alimentatiezaak een toevoeging is aangevraagd en is verleend met nummer [toevoegingsnummer 1] . De kantonrechter stelt ook vast dat deze toevoeging niet ingetrokken is (geweest). Van niet-nakoming zoals gesteld door [eiseres] is daarom hoe dan ook geen sprake; [gedaagde 1] heeft [eiseres] in de alimentatiezaak bijgestaan op basis van een toevoeging. Waar het in deze zaak om gaat is, zo begrijpt de kantonrechter, dat [gedaagde 1] in de alimentatiezaak facturen bij [eiseres] in rekening heeft gebracht, die [eiseres] ook heeft betaald, terwijl er een toevoeging was. Anders gezegd, er had vanwege de toevoeging niet tegen uurtarief gedeclareerd mogen worden door [gedaagde 1] .
4.5.
De kantonrechter overweegt dat [eiseres] hierin gelijk heeft. Naar het oordeel van de kantonrechter wist althans had [gedaagde 1] ook kunnen weten dat de toevoeging met nummer [toevoegingsnummer 1] niet werd ingetrokken, wat het beleid van de Raad voor Rechtsbijstand daaromtrent was (zoals beschreven onder punt 17 van de conclusie van antwoord tevens houdende eis in reconventie) en dat [gedaagde 1] dus niet mocht declareren tegen uurtarief in de alimentatiezaak. Dit betekent dat [eiseres] in beginsel aanspraak kon maken op creditering c.q. terugbetaling van de factuurbedragen. Dat wordt door [gedaagde 1] ook erkend.
Afspraken tussen partijen; finale kwijting, compensatie, vermindering
4.6.
Naar het oordeel van de kantonrechter is voorts echter voldoende vast komen te staan dat partijen op 17 augustus 2015 onderling afspraken hebben gemaakt tegen finale kwijting. Deze afspraken staan aan toewijzing van de vordering van [eiseres] in de weg. In de e-mail van [gedaagde 1] (mr. [A] ) aan [eiseres] van 17 augustus 2015 is namelijk vermeld dat partijen elkaar finale kwijting verlenen
voor het verleden, en dat ook de kosten in de
toevoegingszaak(c.q.
de alimentatiezaak) hiermee zijn verrekend en de discussie over berekende bedragen (..) in het verleden aldus geheel is gestaakt. In reactie hierop heeft [eiseres] dezelfde dag per e-mail aan [gedaagde 1] (mr. [A] ) meegedeeld dat dit “wat betreft de voortgang en (aankomende) betalingen in orde is”. De kantonrechter overweegt dat “aankomende” tussen haakjes staat en dat daaruit kan worden afgeleid dat het (juist) niet alleen ging om aankomende betalingen maar ook om betalingen in het verleden, zoals de betaling van de facturen in de alimentatiezaak op 7 oktober 2013 en 5 maart 2014. Het voorbehoud van [eiseres] in haar e-mail van 17 augustus 2015 dat finale kwijting niet zou gelden
mochteen handelswijze schade berokkenen, is daarnaast naar het oordeel van de kantonrechter gericht op de toekomst, niet (ook) op het verleden. Dit voorbehoud doet niets af aan de finale kwijting voor (betalingen in) het verleden. Dit alles betekent dat ervan uitgegaan kan worden dat [eiseres] heeft ingestemd met de door [gedaagde 1] omschreven finale kwijting en zij daarom niet langer aanspraak kan maken op creditering c.q. terugbetaling van de factuurbedragen van in totaal € 3.436,63.
4.7.
Daar komt bij dat voldoende vaststaat dat [gedaagde 1] in de alimentatiezaak ook uren heeft gedeclareerd voor werkzaamheden die zijn verricht met het oog op de (eventuele) bodemzaak. De kosten van die werkzaamheden zijn geschat op € 1.500,00. Hiervoor gold de toevoeging met nummer [toevoegingsnummer 1] in ieder geval niet. De kantonrechter volgt [gedaagde 1] in haar stelling dat de kosten die daadwerkelijk in de alimentatiezaak zijn gedeclareerd dus € 1.936,63 bedragen. Vaststaat dat [gedaagde 1] als tegemoetkoming voor eventuele schade een bedrag van € 2.000,00 aan [eiseres] heeft betaald. Naar het oordeel van de kantonrechter kan worden aangenomen dat [eiseres] hierdoor, ook als geen sprake zou zijn van eerdergenoemde finale kwijting, al gecompenseerd c.q. schadeloosgesteld is.
4.8.
Overigens begrijpt de kantonrechter de e-mail van [gedaagde 1] (mr. [A] ) aan [eiseres] van 4 mei 2017 zo dat op dat moment nog niet duidelijk was of (laat staan in hoeverre) [eiseres] schade zou lijden, maar dat
alser een civiele aansprakelijkheidsprocedure gestart zou worden, het bedrag van € 2.000,00 in mindering zou strekken op de vordering. Ook dit betekent dat de vordering van [eiseres] in deze civiele procedure naar het oordeel van de kantonrechter niet toewijsbaar is.
Conclusie
4.9.
Gelet op al het voorgaande komt de kantonrechter tot de conclusie dat de vordering van [eiseres] bij gebrek aan zowel voldoende belang als een deugdelijke grondslag moet worden afgewezen. De overige stellingen tussen partijen kunnen niet tot een ander oordeel leiden en blijven daarom verder onbesproken.
4.10.
[eiseres] krijgt ongelijk en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van [gedaagde 1] worden begroot op:
- salaris gemachtigde
542,00
(2,00 punten × € 271,00)
- nakosten
135,00
(plus de kosten van betekening zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
677,00
in reconventie:
4.11.
Voor de goede orde stelt de kantonrechter vast dat de tegenvordering van [gedaagde 1] ziet op een factuur die door haar ten aanzien van
het kort gedingaan [eiseres] in rekening is gebracht.
4.12.
Vaststaat dat in het kort geding aanvankelijk een toevoeging was verleend met nummer [toevoegingsnummer 2] , maar dat deze vanwege het behaalde resultaat van ruim € 300.000,00 op 29 oktober 2013 is ingetrokken. De werkzaamheden die [gedaagde 1] voor [eiseres] in het kort geding heeft verricht, mocht zij dus tegen uurtarief declareren. De factuur van 2 september 2014 ziet, volgens de eigen stellingen van [gedaagde 1] , op werkzaamheden voor het kort geding, maar per abuis ook op werkzaamheden voor de bodemzaak. Niet gesteld of gebleken is dat aan [eiseres] een toevoeging is verleend voor de bodemzaak, zodat de betreffende werkzaamheden ook tegen uurtarief konden worden gedeclareerd. Dit alles betekent dat [gedaagde 1] in beginsel aanspraak kon maken op betaling van de factuur van 2 september 2014.
Echter, de in conventie genoemde afspraken die partijen op 17 augustus 2015 onderling hebben gemaakt, waarbij partijen
elkaarfinale kwijting hebben verleend, zien naar het oordeel van de kantonrechter ook op deze factuur en staan dus ook aan toewijzing van de vordering van [gedaagde 1] in de weg. [eiseres] heeft de factuur ook overigens specifiek genoemd in haar e-mail van 16 augustus 2015, voorafgaand aan de e-mails van partijen over en weer op 17 augustus 2015. De kantonrechter wijst de vordering dan ook af. In het midden kan verder blijven welke werkzaamheden nu precies op welke zaak zien.
4.13.
[gedaagde 1] krijgt ongelijk en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van [eiseres] worden begroot op:
- salaris gemachtigde
542,00
(2,00 punten × € 271,00)
- nakosten
135,00
(plus de kosten van betekening zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
677,00

5.De beslissing

De kantonrechter,
in conventie:
5.1.
wijst de vorderingen van [eiseres] af,
5.2.
veroordeelt [eiseres] in de proceskosten van € 677,00, te betalen binnen
14 dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening als [eiseres] niet tijdig aan de veroordeling voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
5.3.
verklaart deze veroordeling uitvoerbaar bij voorraad,
in reconventie:
5.4.
wijst de vorderingen van [gedaagde 1] af,
5.5.
veroordeelt [gedaagde 1] in de proceskosten van € 677,00, te betalen binnen
14 dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening als [gedaagde 1] niet tijdig aan de veroordeling voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
5.6.
verklaart deze veroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.A.M. van den Berk en in het openbaar uitgesproken op 14 maart 2024.