ECLI:NL:RBOBR:2024:14

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
3 januari 2024
Publicatiedatum
4 januari 2024
Zaaknummer
C/01/367658 / HA ZA 21-101
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing vordering tot voeging in civiele procedure wegens verwachte vertraging en gebrek aan risico op tegenstrijdige beslissingen

In deze civiele procedure, behandeld door de Rechtbank Oost-Brabant, heeft de rechtbank op 3 januari 2024 een vordering tot voeging afgewezen. De eiser in het incident, aangeduid als [eiser in het incident], verzocht om voeging van zijn zaak tegen W&S B.V. en [A] bij de rechtbank, met het argument dat er een nauwe samenhang was tussen deze zaak en de onderhavige procedure. De vrouw, de verweerster in het incident, betwistte echter de samenhang en stelde dat voeging zou leiden tot onredelijke vertraging van de procedure. De rechtbank heeft de argumenten van beide partijen overwogen en geconcludeerd dat de vordering tot voeging moest worden afgewezen. De rechtbank oordeelde dat de onderhavige zaak zich in de laatste fase bevond, terwijl de zaak tegen de notaris nog in een vroeg stadium was. De rechtbank benadrukte dat de belangen van de voortgang van de procedure zwaarder wogen dan het risico op tegenstrijdige beslissingen. De rechtbank heeft ook vastgesteld dat er geen voldoende bewijs was voor het risico op tegenstrijdige uitspraken, aangezien de rechtsvragen in beide zaken wezenlijk verschilden. De eiser in het incident werd veroordeeld in de proceskosten van de vrouw, die zijn vastgesteld op € 598,-. De rechtbank heeft het vonnis uitvoerbaar bij voorraad verklaard en de zaak opnieuw op de rol gezet voor beraad over de mondelinge behandeling.

Uitspraak

RECHTBANK Oost-Brabant
Civiel recht
Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Zaaknummer: C/01/367658 / HA ZA 21-101
Vonnis in incident van 3 januari 2024
in de zaak van
[eiseres],
te [plaats] ,
eiseres,
verweerster in het incident,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. J.A.M. van Weely te Waalwijk,
tegen
[gedaagde],
te [plaats] ,
gedaagde partij,
verweerder in het incident,
hierna te noemen: de man,
advocaat: mr. M.A.J. Kemps te Eindhoven,
en na oproeping ex artikel 118 Rv in het geding verschenen
[eiser in het incident],
te [plaats] ,
eiser in het incident,
hierna te noemen: [eiser in het incident] ,
advocaat: mr. J.M. Molkenboer.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 23 augustus 2023 en de daarin genoemde processtukken,
- het exploot van oproeping van [eiser in het incident] van 5 september 2023,
- de conclusie van antwoord tevens houdende incidentele conclusie strekkende tot voeging van [eiser in het incident] , met producties 1 t/m 3,
- de akte van de man,
- de conclusie van antwoord in het incident van de vrouw, met producties 11 t/m 13,
- de akte in het geding brengen van producties van [eiser in het incident] , met producties 4 en 5,
- de akte van [eiser in het incident] , waarin [eiser in het incident] zich uitlaat over de door de vrouw overgelegde producties 11 t/m 13.
1.2.
Vervolgens heeft de rechtbank bepaald dat vonnis zal worden gewezen.

2.De beoordeling in het incident

2.1.
[eiser in het incident] vordert in het incident deze zaak te voegen met een door hem aangespannen zaak tegen W&S B.V. en [A] , die aanhangig is bij deze rechtbank met zaak-/rolnummer 397733 HA ZA 23-664 (hierna: de zaak tegen de notaris). Hij legt hieraan ten grondslag dat de onderhavige zaak en de zaak tegen de notaris zeer nauw met elkaar samenhangen, voor zover [eiser in het incident] daarbij betrokken is.
2.2.
Volgens de vrouw moet de vordering tot voeging worden afgewezen. Volgens haar is er geen althans onvoldoende samenhang tussen beide zaken, onder meer omdat het andere partijen en andere rechtsbelangen betreft. Bovendien is voeging in strijd met de goede procesorde en leidt het tot een onredelijke vertraging van de onderhavige procedure, aldus de vrouw.
2.3.
De man heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
2.4.
De rechtbank heeft ambtshalve kennisgenomen van de stukken in de zaak tegen de notaris en overweegt als volgt.
2.5.
In artikel 222 lid 1 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) is bepaald dat voeging kan worden gevorderd in het geval voor dezelfde rechter verknochte zaken aanhangig zijn [1] . De rechtbank kan ook ambtshalve zaken voegen.
2.6.
Voor de vraag of zaken moeten worden gevoegd is een belangenafweging op haar plaats. Doel van de voeging is het voorkomen van tegenstrijdige beslissingen en het voorkomen van dubbel werk door het voeren van meerdere procedures over hetzelfde onderwerp. De rechtbank dient daartegenover, mede vanwege de belangen van partijen, ook de voortgang van de procedure te bewaken (artikel 20 Rv).
2.7.
In het licht van dit beoordelingskader is de rechtbank van oordeel dat de vordering tot voeging moet worden afgewezen.
2.8.
De voeging van beide zaken zal vertragend werken.
2.9.
De onderhavige zaak (die al lang loopt) bevindt zich naar het zich laat aanzien in de laatste fase, aangezien de oorspronkelijke partijen (de vrouw en de man) schriftelijk en mondeling hun standpunten weer hebben kunnen geven en de rechtbank de door haar benodigde inlichtingen heeft kunnen verkrijgen van die partijen. Alleen dient er nog een mondelinge behandeling te worden gepland zodat ook van de recent opgeroepen derde ( [eiser in het incident] ) inlichtingen kunnen worden verkregen en hij zich kan uitlaten. Naar verwachting kan daarna een vonnis worden gewezen.
2.10.
In de zaak tegen de notaris dient daarentegen meer te gebeuren, aangezien de notaris nog geen conclusie in antwoord heeft genomen en er nog geen mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden. Verder is in de zaak tegen de notaris bij wijze van incident (mede) gevorderd om een derde (de man uit de onderhavige zaak) in vrijwaring op te roepen. Als dat zou worden toegewezen, zou dat verdere vertraging van die zaak betekenen aangezien ook die derde moet worden opgeroepen en de gelegenheid moet krijgen zich uit te laten.
2.11.
Aangezien de voeging van beide zaken vertragend zal werken, is er belang om beide zaken niet te voegen. Zeker omdat de onderhavige zaak al lang loopt en de vrouw verweer heeft gevoerd tegen de voeging vanwege het vertragende effect, is dit een belang dat naar het oordeel van de rechtbank in acht moet worden genomen.
2.12.
Hiertegenover is van een belang om beide zaken te voegen onvoldoende gebleken.
2.13.
Dat er een risico is voor tegenstrijdige beslissingen of dat er dubbel werk moet worden verricht is de rechtbank niet gebleken (en ook niet gesteld). De zaken gaan immers over verschillende rechtsvragen:
  • gezien het gevoerde verweer gaat het voor de voeging relevante deel van de onderhavige zaak over de vraag of het beroep van de vrouw op het ontbreken van de rechtsgeldigheid / vernietiging / nietigheid van de levering(akte) als misbruik van recht/bevoegdheid kan worden gekwalificeerd,
  • de zaak tegen de notaris gaat het over de vraag of de notaris een beroepsfout heeft gemaakt (doordat hij een onjuiste leveringsakte heeft opgemaakt) en of de notaris gehouden is schade te vergoeden aan [eiser in het incident] .
2.14.
Weliswaar zal de rechtsgeldigheid van de koopovereenkomst / leverings(akte) in beide zaken aan de orde zijn, maar dat dit betekent dat er een reëel risico is voor tegenstrijdige beslissingen is niet gebleken. De vrouw heeft in onderhavige zaak gesteld dat de koopovereenkomst / levering(sakte) niet rechtsgeldig is. Met dit standpunt zijn de man, de notaris en [eiser in het incident] bekend. Zij hebben ook allen (in een van beide zaken) stukken ingediend, nadat zij bekend waren met dit standpunt. Uit geen van de door deze partijen ingediende stukken is gebleken dat zij gemotiveerd het ontbreken van rechtsgeldigheid van de koopovereenkomst / leverings(akte) (zullen) betwisten.
2.15.
De rechtbank geeft bovendien partijen mee dat zij de uitkomst in de ene zaak aan de rechtbank in de andere zaak kunnen mededelen, ter beperking van het risico op tegenstrijdige (delen van) uitspraken.
2.16.
Aangezien er een belang is tegen voeging en van een belang voor voeging onvoldoende is gebleken, is de rechtbank van oordeel dat de vordering tot voeging moet worden afgewezen.
2.17.
[eiser in het incident] heeft aangevoerd dat de onderhavige zaak zeer nauw samenhangt met de zaak tegen de notaris. Los van het feit dat dit standpunt niet is geconcretiseerd, is het, in het licht van voornoemde belangenafweging, onvoldoende voor toewijzing van de vordering.
2.18.
[eiser in het incident] krijgt ongelijk en zal daarom in de proceskosten worden veroordeeld. Tot aan dit vonnis worden de proceskosten aan de zijde van de vrouw vastgesteld op € 598,- aan salaris advocaat (1,0 punt x tarief van € 598,-). Ook de nakosten en wettelijke rente over de proceskosten (inclusief nakosten) zullen worden toegewezen zoals gevorderd. Voor een veroordeling in de proceskosten van de man ziet de rechtbank geen aanleiding aangezien de man geen verweer heeft gevoerd.

3.De beslissing

De rechtbank
in het incident
3.1.
wijst het gevorderde af,
3.2.
veroordeelt [eiser in het incident] tot betaling aan de vrouw van € 598,- aan proceskosten, te vermeerderen met de wettelijke rente in de zin van artikel 6:119 BW hierover vanaf de vijftiende dag na de datum van het vonnis tot aan de dag van volledige betaling,
3.3.
veroordeelt [eiser in het incident] tot betaling aan de vrouw van de na dit vonnis ontstane kosten (de nakosten), begroot op:
- € 173,- aan salaris advocaat,
- te vermeerderen, onder de voorwaarde dat [eiser in het incident] niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, met € 90,- aan salaris advocaat, met de explootkosten van betekening van het vonnis en met de wettelijke rente in de zin van artikel 6:119 BW over de nakosten vanaf de vijftiende dag na de datum van het vonnis tot de dag van volledige betaling,
3.4.
verklaart dit vonnis, wat betreft de veroordelingen genoemd in r.o. 3.1. en 3.2., uitvoerbaar bij voorraad,
in de hoofdzaak
3.5.
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van
17 januari 2024voor beraad rolrechter omtrent het bepalen van een mondelinge behandeling.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.J.C. Adang en in het openbaar uitgesproken op 3 januari 2024.

Voetnoten

1.In artikel 222 lid 1 Rv is ook de situatie beschreven dat voor eenzelfde rechter zaken aanhangig zijn tussen dezelfde partijen die procederen over hetzelfde onderwerp, maar die situatie is hier niet aan de orde.