15.2De redelijke termijn is aangevangen op de dag van ontvangst van het bezwaarschrift (12 april 2021). Vanaf deze datum tot aan de datum van deze uitspraak zijn 3 jaren verstreken. Ondanks de kluwen van procedures heeft de rechtbank in dit geval geen aanknopingspunten gevonden voor het oordeel dat de lengte van de gehele procesgang langer dan twee jaar zou mogen duren. De rechtbank beschouwt in dit verband de kluwen van procedures als één zaak. De termijn is aangevangen medio 2020 na het bezwaarschrift tegen de exploitatievergunning van 30 juli 2020 voor het huisvesten van arbeidsmigranten in het hoofdgebouw. De redelijke termijn is aldus met 15 maanden overschreden. Uitgaande van een uit de jurisprudentie af te leiden vergoeding van € 500,00 per half jaar dat de redelijke termijn is overschreden, waarbij het totaal van de overschrijding naar boven wordt afgerond, bedraagt het aan eisers toe te kennen bedrag aan schadevergoeding € 1.500,00. Deze schade moet volledig worden toegerekend aan de rechtbank. Daarom zal de rechtbank de Staat opdragen deze schade te vergoeden.
16. Omdat de rechtbank de beroepen gegrond verklaart, bepaalt zij dat het college het door eisers betaalde griffierecht moet vergoeden. De rechtbank veroordeelt het college verder in de door eisers gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht vast. De rechtbank beschouwt de beroepen tegen de omgevingsvergunningen en de exploitatievergunningen als samenhangende zaken. Omdat de primaire besluiten worden herroepen wegens een aan het college te wijten onrechtmatigheid veroordeelt de rechtbank het college ook in de proceskosten van de bezwaarfase. In dit verband stelt de rechtbank vast dat de gemachtigden van alle eisers dezelfde proceshandelingen hebben verricht in ieder geval in de zaken rond de exploitatievergunning van 30 juli 2020. De proceskostenvergoeding voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand wordt als volgt berekend: (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen op de zitting, 0,5 punt voor het geven van een reactie op het herstelbesluit, met een waarde per punt van € 875,00 en een wegingsfactor 1 en 1 punt voor het indienen van een bezwaarschrift en 1 punt voor het bijwonen van de hoorzitting, met een waarde per punt van € 624,00 en een wegingsfactor 1).
verklaart de beroepen van eisers 2, 4, 5 en 7 tegen de bestreden besluiten op de bezwaren tegen de exploitatievergunningen (SHE 22/1150 en SHE 21/526) ongegrond;
verklaart de overige beroepen gegrond;
vernietigt de bestreden besluiten op bezwaar, het herstelbesluit en het besluit van 22 juli 2022 voor zover de in rechtsoverweging 4.1 genoemde voorschriften niet aan dit besluit zijn toegevoegd;
herroept de omgevingsvergunning van 21 januari 2021 voor het verbouwen van het hoofdgebouw met het primaire besluit;
herroept de omgevingsvergunning van de omgevingsvergunning van 5 januari 2021 voor het gebruik van het bijgebouw ten behoeve van de huisvesting van arbeidsmigranten en de exploitatievergunningen van 25 oktober 2021 en 30 juli 2020 voor zover de in rechtsoverweging 4.1 genoemde voorschriften niet aan deze besluiten zijn toegevoegd
voegt de in rechtsoverweging 4.1 genoemde voorschriften toe aan de omgevingsvergunningen van 5 januari 2021 en 22 juli 2022 en de exploitatievergunningen van 25 oktober 2021 en 30 juli 2020;
bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde bestreden besluiten en het vernietigde herstelbesluit en het besluit van 22 juli 2022 voor zover dit is vernietigd;
bepaalt dat het college aan eisers 1 tot en met 8 het griffierecht ten bedrage van € 181,00 in de procedures SHE 21/1865 en SHE 21/526 vergoedt en het griffierecht ten bedrage van € 184,00 in de procedure SHE 22/1150 vergoedt;
bepaalt dat het college aan eiser 9 het griffierecht ten bedrage van € 181,00 in de procedure SHE 21/567 vergoedt en het griffierecht ten bedrage van € 184,00 in de procedure SHE 22/1082 vergoedt
veroordeelt het college in de proceskosten van eisers 3, 6 en 8, vastgesteld op € 3.435,50;
veroordeelt het college in de proceskosten van eiser 9, vastgesteld op € 3.435,50;
veroordeelt de Staat tot betaling aan eisers van een vergoeding van € 1.500,00.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.J.H.M Verhoeven, voorzitter, en mr. H.M.H. de Koning en mr. J.H.G van den Broek, leden, in aanwezigheid van mr. A.F. Hooghuis, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 12 april 2024.
griffier
voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak of de tussenuitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen