ECLI:NL:RBOBR:2024:2365

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
19 april 2024
Publicatiedatum
4 juni 2024
Zaaknummer
03-138422-23
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor belaging en belediging van de advocaat van de ex-partner van verdachte met gevangenisstraf en terbeschikkingstelling

Op 19 april 2024 heeft de Rechtbank Oost-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zijn ex-partner's advocaat heeft belaagd en beledigd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte gedurende een periode van meer dan drie maanden stelselmatig inbreuk heeft gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van de advocaat door hem te bellen en beledigende berichten te sturen via WhatsApp, sms en e-mail. De verdachte heeft de advocaat onder andere uitgemaakt voor 'pedoadvocaat' en 'kinderverkrachter'. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 310 dagen, met aftrek van voorarrest, en heeft daarnaast de maatregel van terbeschikkingstelling (TBS) met voorwaarden opgelegd. De rechtbank oordeelde dat de verdachte een antisociale en borderline persoonlijkheidsstoornis heeft, wat zijn gedrag verklaart, maar dat dit niet betekent dat hij niet strafbaar is. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie om TBS op te leggen, gegrond verklaard, gezien het hoge recidiverisico en de noodzaak voor behandeling. De rechtbank heeft ook de vordering van de benadeelde partij gedeeltelijk toegewezen, waarbij de verdachte is veroordeeld tot betaling van 500 euro aan immateriële schade.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Locatie 's-Hertogenbosch
Strafrecht
Parketnummer: 03-138422-23
Parketnummer vordering TUL: 03-211165-21
Datum uitspraak: 19 april 2024
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [1991] ,
zonder vaste woon- of verblijfplaats hier te lande,
thans gedetineerd te: P.I. Zuid Oost, locatie Roermond.
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 19 september 2023, 12 december 2023, 21 februari 2024 en 5 april 2024.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.
De rechtbank heeft voorts kennisgenomen van hetgeen door:
  • [slachtoffer] , benadeelde partij en
  • dhr. J. Schmitz, reclasseringswerker bij Reclassering Nederland,
naar voren is gebracht

De tenlastelegging

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 17 augustus 2023.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
T.a.v. feit 1:
hij in of omstreeks de periode van 21 februari 2023 tot en met 05 juni 2023 te Heerlen en/of Boxmeer, althans in Nederland en/of Spanje
(telkens)
wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op eens anders persoonlijke levenssfeer, te weten die van [slachtoffer] , door
- veelvuldig, althans een of meerdere malen, te bellen naar het telefoonnummer van die [slachtoffer] en/of
- veelvuldig, althans een of meerdere malen, (dreigende en/of intimiderende en/of beledigende) sms- en/of WhatsApp berichten te sturen aan die [slachtoffer] en/of
- meermalen, althans een of meerdere malen, (dreigende en/of intimiderende en/of beledigende) e-mails te sturen aan die [slachtoffer] ,
met het oogmerk die [slachtoffer] , te dwingen iets te doen, niet te doen, te dulden en/of vrees aan te jagen;
T.a.v. feit 2:
hij in of omstreeks de periode van 21 februari 2023 tot en met 05 juni 2023 te Heerlen en/of Boxmeer, althans in Nederland en/of Spanje
opzettelijk
[slachtoffer]
in zijn tegenwoordigheid,
mondeling,
heeft beledigd
door hem de woorden toe te voegen: “pedo” en/of “kinderverkrachter”, althans woorden van gelijke beledigende aard en/of strekking en/of
door (een) toegezonden of aangeboden geschrift(en),
heeft beledigd,
door die [slachtoffer] veelvuldig, althans een of meerdere malen, sms-berichten en/of WhatsApp-berichten en/of e-mails te sturen en hem daarin de woorden toe te voegen:
- “pedoadvocaat” en/of
- “afperser” en/of
- “crimineel” en/of
- “(vuile) (kanker) pedofiel” en/of
- “(vieze) kinderverkrachter” en/of
- “kindermoordenaar”, althans woorden van gelijke beledigende aard en/of strekking.

De vordering na voorwaardelijke veroordeling

De zaak met parketnummer 03-211165-21 is aangebracht bij vordering van 20 juli 2023. Deze vordering heeft betrekking op het vonnis van de politierechter in de rechtbank Limburg van 30 november 2021.

De formele voorvragen

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in zijn vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.
De vordering na voorwaardelijke veroordeling voldoet aan alle wettelijke eisen. Krachtens de wettelijke bepalingen is de rechtbank bevoegd tot behandeling van deze vordering. Uit onderzoek ter terechtzitting zijn geen omstandigheden gebleken die aan de ontvankelijkheid van de officier van justitie in de weg staan.

Bewijs

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht op grond van de bewijsmiddelen, waaronder de bekennende verklaring van verdachte, wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank ten aanzien van het bewijs van het ten laste gelegde onder feit 1 en feit 2, met dien verstande dat verdachte ten aanzien van feit 1 van het meermalen verzenden van e-mailberichten partieel vrijgesproken moet worden. Zij heeft daartoe, zoals vervat in een aan de rechtbank overgelegde pleitnota, in de kern het navolgende aangevoerd.
Verdachte heeft slechts twee e-mailberichten naar aangever gestuurd. Dit kan niet worden gezien als stelselmatig. Op 23 mei 2023 heeft verdachte wederzijds e-mailcontact met aangever. Aangever heeft op dat moment niet aangegeven géén contact te willen op die manier. Hierop reageert verdachte op 24 mei 2023 met een e-mailbericht waarvan de inhoud geen aanleiding geeft om aan te nemen dat daardoor een inbreuk is gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van aangever. Hierdoor is niet voldaan aan de criteria voor belaging die door de Hoge Raad zijn gesteld. Derhalve is er geen sprake van belaging voor zover het de verzonden e-mailberichten betreft.
Het oordeel van de rechtbank [1]

Bewijsmiddelen

Feit 1
1. Een proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer] , opgemaakt door verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] d.d. 13 mei 2023, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven (pagina 23 t/m 50, met bijlagen):
Vanaf 21 februari 2023 begon [verdachte] mij berichtjes te sturen via WhatsApp naar mijn mobiele telefoon. Ik ben rond die datum ook nog een aantal keren gebeld door [verdachte] . Dus vanaf 21 februari 2023 valt [verdachte] mij lastig. De berichten zijn voornamelijk beledigend.
Ik word nu dagelijks door [verdachte] lastig gevallen met WhatsApp-berichten.
Ik zag dat hij nu op zoek is naar mijn adres en gegevens van mijn dochter en andere familieleden. Ik zag vandaag dat [verdachte] een bericht had gestuurd met een foto van mij en een foto van een vrouw met een jongere vrouw. Hierbij vraagt hij of de jongere vrouw mijn dochter is.
[verdachte] heeft mij op 21 en 28 februari, 6, 7, 8, 21 en 28 maart en 12 en 13 mei 2023 berichten gestuurd. Ik maak mij nu vooral zorgen over de aard van de berichten dat hij mij naar mij en mijn familieleden op zoek is. Ik voel mij geïntimideerd, ongemakkelijk door de berichten die [verdachte] mijn schrijft. Ik ben nu zover dat ik mij ernstig zorgen maak dat hij een dezer dagen bij mij op kantoor staat, of voor mijn woning of dat hij mij of mijn gezinsleden iets aan gaat doen.
2) Een proces-verbaal van een aanvullend gehoor van aangever [slachtoffer] , opgemaakt door verbalisanten [verbalisant 3] en [verbalisant 4] d.d. 24 mei 2023, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven (pagina 59 t/m 69, met bijlagen):
Op dinsdag 23 mei 2023, om 16.21 uur, zag ik dat ik werd gebeld door een Spaans telefoonnummer. Ik nam de telefoon. Ik hoorde dat de persoon die mij belde [verdachte] was. Ik hoorde dat [verdachte] mij uitschold voor pedo en kinderverkrachter.
Later die dag zag ik dat dit nummer mij, tussen 13.48 uur en 15.44 uur, tien keer had gebeld.
Op 24 mei 2023 kreeg ik een e-mail terug van [verdachte] . Ik zag dat in deze e-mail stond dat hij het heft in eigen handen gaat nemen en dat hij niet bang is om naar de gevangenis te gaan of om te sterven.
[verdachte] < [e-mailadres 1] >[de rechtbank begrijpt: het e-mailadres van verdachte]
Aan: " [e-mailadres 2] "[de rechtbank begrijpt: het e-mailadres van aangever [slachtoffer] ]
24 mei 2023
Ik probeer het keer op keer op de goeie manier te doen maar als dat niet lukt dan neem ik als vader het heft in eigen handen. Ik ben dan ook niet bang om de gevangenis in te gaan of om te sterven. Want als ik er niet voor mijn dochter kan zijn, heeft het leven voor mij gewoon geen waarde, en dat meen ik oprecht. Als u oprecht wilt helpen dan adviseer ik u om u hier niet mee te bemoeien.
3) Een proces-verbaal van een aanvullend gehoor van aangever [slachtoffer] , opgemaakt door verbalisant [verbalisant 5] d.d. 6 juni 2023, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven (pagina 70 t/m 75, met bijlagen):
In de nacht van afgelopen zondag op maandag[de rechtbank begrijpt: van 4 op 5 juni 2023]
werd ik door [verdachte] ongeveer twintig keer gebeld in de nacht. Dit was zeer vervelend omdat hierdoor ook mijn nachtrust werd verstoord. Naast dat [verdachte] telefonisch contact zocht, deed hij dit ook via WhatsApp. Dit gebeurde dan gelijktijdig met het regulier bellen. Als ik hier niet op reageerde werd ik via WhatsApp gebeld of werd getracht te videobellen. Overdag, tijdens mijn werk, ondervond ik ook hinder van de vele telefoontjes afkomstig van [verdachte] .
4) De bekennende verklaring van de verdachte, afgelegd ter terechtzitting van 5 april 2024, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Ik heb in de periode van 21 februari 2023 tot en met 5 juni 2023 in Heerlen en Boxmeer veelvuldig gebeld naar het telefoonnummer van aangever [slachtoffer] . Daarnaast heb ik hem veelvuldig sms- en WhatsApp-berichten gestuurd. Hierin schreef ik bedreigende en intimiderende teksten. Ook heb ik hem twee e-mailberichten verstuurd.
Feit 2
De rechtbank overweegt dat er sprake is van een bekennende verdachte in de zin van artikel 359, derde lid, laatste volzin, van het Wetboek van Strafvordering en de raadsvrouw heeft voor dit feit geen vrijspraak bepleit. De rechtbank zal daarom volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen:
Een proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer] , opgemaakt door verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] d.d. 13 mei 2023 (pagina 23 t/m 50, met bijlagen);
Een proces-verbaal van een aanvullend gehoor van aangever [slachtoffer] , opgemaakt door verbalisanten [verbalisant 3] en [verbalisant 4] d.d. 24 mei 2023 (pagina 59 t/m 69, met bijlagen);
Een proces-verbaal van een aanvullend gehoor van aangever [slachtoffer] , opgemaakt door verbalisant [verbalisant 5] d.d. 6 juni 2023 (pagina 70 t/m 75, met bijlagen);
De bekennende verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting van 5 april 2024.

Bewijsoverweging

Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij aangever gedurende een langere periode heeft lastig gevallen door hem meermalen te bellen en bedreigingen te uiten in zijn richting via WhatsApp-, sms- en e-mailberichten.
Bij de beoordeling van de vraag of sprake is van belaging als bedoeld in artikel 285b, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht zijn verschillende factoren van belang: de aard, de duur, de frequentie en de intensiteit van de gedragingen van de verdachte, de omstandigheden waaronder deze hebben plaatsgevonden en de invloed daarvan op het persoonlijke leven en de persoonlijke vrijheid van het slachtoffer.
Verdachte heeft aangever gedurende ongeveer drieënhalve maand op verschillende manieren – telefonisch, met Whatsapp- en sms-berichten en met een e-mailbericht – en op diverse dagen met hoge intensiteit lastiggevallen. Aangever werd daardoor in zijn persoonlijke vrijheid beperkt. Dat deze confrontaties met verdachte door aangever als zeer intimiderend en bedreigend zijn ervaren, blijkt genoegzaam uit zijn aangifte en slachtofferverklaring. Aangever heeft immers verklaard dat hij bang was dat verdachte daadwerkelijk hem of zijn gezinsleden iets zou aandoen. Oók in het e-mailbericht van 24 mei 2023 heeft verdachte bedreigende woorden geuit. Zo heeft hij aangegeven dat hij als vader het heft in eigen handen gaat nemen en dat hij niet bang is de gevangenis in te gaan of te sterven. Het intimiderende en bedreigende karakter van deze tekst komt ook terug in de door verdachte gestuurde sms- en WhatsApp-berichten.
De rechtbank is van oordeel dat verdachte met zijn gedrag zoals hiervoor besproken stelselmatig inbreuk heeft gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van aangever en dat daarmee sprake is van belaging. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat de beoordelingsfactoren zoals hiervoor omschreven geen van allen op zichzelf doorslaggevend zijn, maar in samenhang en onderling verband moeten worden beoordeeld. Het betoog van de raadsvrouw dat het versturen van één e-mailbericht met een bedreigend karakter geen belaging oplevert, laat onverlet dat die gedraging in combinatie met andere gedragingen zoals het veelvuldig bellen en het versturen van sms- en WhatsApp-berichten maakt dat kan worden gesproken van een stelselmatige inbreuk op de levenssfeer.
Partiële vrijspraak
De rechtbank is van oordeel dat er onvoldoende bewijs voorhanden is om tot een bewezenverklaring te komen van het
‘’meerdere malen’’versturen van (dreigende en/of intimiderende en/of beledigende) e-mails. Verdachte zal van dit deel van de tenlastelegging worden vrijgesproken.

De bewezenverklaring

Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierboven uitgewerkte bewijsmiddelen komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte:
Ten aanzien van feit 1
in de periode van 21 februari 2023 tot en met 5 juni 2023 in Nederland,
telkens
wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op eens anders persoonlijke levenssfeer, te weten die van [slachtoffer] , door
- veelvuldig te bellen naar het telefoonnummer van die [slachtoffer] en
- veelvuldig dreigende, intimiderende en beledigende sms- en WhatsApp-berichten te sturen aan die [slachtoffer] en
- eenmaal een dreigende en intimiderende e-mail te sturen aan die [slachtoffer] ,
met het oogmerk die [slachtoffer] , te dwingen iets niet te doen, te dulden en vrees aan te jagen;
Ten aanzien van feit 2
in de periode van 21 februari 2023 tot en met 5 juni 2023 in Nederland,
opzettelijk
[slachtoffer]
in zijn tegenwoordigheid,
mondeling,
heeft beledigd
door hem de woorden toe te voegen: “pedo” en “kinderverkrachter”, en
door toegezonden geschriften,
heeft beledigd,
door die [slachtoffer] veelvuldig sms-berichten en WhatsApp-berichten te sturen en hem daarin de woorden toe te voegen:
- “pedoadvocaat” en
- “afperser” en
- “crimineel” en
- “vuile kanker pedofiel” en
- “vieze kinderverkrachter” en
- “kindermoordenaar”.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.

De strafbaarheid van het feit

Het bewezen verklaarde levert op de in de uitspraak vermelde strafbare feiten.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

De strafbaarheid van verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

Oplegging van straf en maatregel

De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 310 dagen, met aftrek van voorarrest. Deze straf is gelijk aan het voorarrest. Daarnaast heeft de officier van justitie gevorderd dat aan verdachte de maatregel van terbeschikkingstelling (hierna: TBS) met voorwaarden, zoals geadviseerd door de reclassering, zal worden opgelegd, met de gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel (hierna: GVM). Zij heeft tevens verzocht om de dadelijke uitvoerbaarheid hiervan te bevelen.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich primair op het standpunt gesteld dat aan verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf gelijk aan de duur van het voorarrest moet worden opgelegd, met daarnaast een groot voorwaardelijk strafdeel (bijvoorbeeld acht maanden gevangenisstraf) met daaraan gekoppeld de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering. De ernst van de ten laste gelegde feiten is niet zodanig dat dit oplegging van TBS met voorwaarden rechtvaardigt. Dit wordt door de deskundigen van het Pieter Baan Centrum ook bevestigd. Zij zien geen aanleiding om behandeling in het kader van TBS met voorwaarden te adviseren. Verder heeft de raadsvrouw verzocht geen GVM op te leggen omdat niet aan de voorwaarden hiervoor is voldaan. Ten aanzien van de klinische opname heeft zij verzocht een maximale duur van zes maanden te bepalen. Ten slotte heeft zij betoogd dat, mocht de rechtbank tot oplegging van TBS met voorwaarden komen, de TBS wordt gemaximeerd tot een duur van vier jaren.
Het oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd, heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van de door verdachte gepleegde strafbare feiten betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Ernst van de feiten en oordeel over de op te leggen straf
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan nare en vervelende feiten. Hij heeft gedurende een periode van ongeveer drieënhalve maand de advocaat van zijn ex-partner gestalkt. Dit bestond uit het veelvuldig bellen en het sturen van berichten via WhatsApp, sms en e-mail. Deze berichten hadden een zeer intimiderend en bedreigend karakter waardoor aangever zich zorgen heeft gemaakt om de veiligheid van hemzelf en zijn familie. Verdachte schreef daarnaast beledigende teksten in deze berichten.
Door te handelen als voornoemd heeft verdachte een ernstige inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van aangever. Daar komt bij dat aangever werkzaam is als advocaat. Verdachte heeft er met zijn handelen voor gezorgd dat aangever zijn werk niet ongestoord kon uitvoeren. Dit acht de rechtbank zeer kwalijk en zij rekent dit verdachte ook zwaar aan.
De persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte
Met betrekking tot de persoon van verdachte heeft de rechtbank kennis genomen van het op naam van verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie, gedateerd 13 februari 2024, waaruit blijkt dat hij op 27 augustus 2021 reeds is veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor onder meer belaging. Ook voor belediging is hij eerder onherroepelijk veroordeeld. Dit heeft hem er kennelijk niet van weerhouden opnieuw de fout in te gaan.
De rechtbank slaat verder acht op het persoonlijkheidsonderzoek van het Pieter Baan Centrum dat over verdachte is opgesteld. Uit het pro Justitia rapport van K.M. ten Brinck (GZ-psycholoog), E. Sikking (arts in opleiding tot psychiater) en T.A. Wouters (psychiater), gedateerd 2 februari 2024, blijkt dat er bij verdachte sprake is van een antisociale en borderline persoonlijkheidsstoornis. Die stoornis was ook aanwezig ten tijde van het bewezen verklaarde, waardoor wordt geadviseerd de feiten in verminderde mate toe te rekenen. De rechtbank neemt deze conclusie over. Met de officier van justitie en de raadsvrouw is de rechtbank van oordeel dat de bewezenverklaarde feiten in verminderde mate aan verdachte dienen te worden toegerekend.
De kans op recidive wordt als hoog ingeschat. De onderzoekers beschrijven dat het starten van een klinische behandeling de voorkeur heeft. Zij stellen dat dit kan plaatsvinden door oplegging van voorwaarden binnen het geschetste kader van een deels voorwaardelijke straf. Mocht er hiervoor onvoldoende strafrestant zijn, dan zien zij ook mogelijkheden voor een TBS-maatregel met voorwaarden.
Ten aanzien van de mogelijke interventies ter beperking van recidive en de eventuele juridische kaders houdt het rapport – zakelijk weergegeven en voor zover hier van belang – in:
Gelet (…) op de (relatief beperkte) ernst van de huidige ten laste gelegde feiten en omdat een escalatie van gevaar niet goed kan worden onderbouwd wordt er - ondanks het beschreven risico op recidive - geen aanleiding gezien om een behandeling in het kader van een TBS te adviseren. Daarom adviseert het onderzoekend team om betrokkene de mogelijkheid te geven zich binnen een voorwaardelijk strafdeel te laten behandelen.
Vanwege de aard van de problematiek en behandeldoelen, zou het daarbij echter dan wel de voorkeur hebben om daarmee klinisch te starten. Het is daarbij niet het doel om de persoonlijkheidsproblematiek 'op te lossen’ omdat dat een zeer langdurig proces is en waarschijnlijk een moeilijk te behalen doel, omdat deze problematiek in de loop van vele jaren reeds bestendigd is en verankerd is geraakt in het persoonlijk functioneren van betrokkene. De focus zal daarom beter kunnen liggen op het behandelen van de risicofactoren in het hier en nu. Onderdelen hiervan zijn: losmaken van zijn criminele netwerk, het vinden van werk en eventueel een opleiding, huisvesting en behandeling voor het gebruik van middelen. Ook is het nodig dat betrokkene middels psycho-educatie en motiverende gespreksvoering een meer realistisch beeld gaat krijgen van zijn rol als vader en stappen kan gaan zetten in het acceptatieproces dat hij voorlopig zijn leven moet gaan inrichten zonder zijn dochter. Het zal hem daarbij helpen als hij andere doelen in zijn leven kan gaan stellen. Dit alles zou kunnen plaatsvinden in voorwaarden binnen het geschetste kader van een deels voorwaardelijke straf. Mocht er onvoldoende strafrestant zijn om betrokkene in het kader van een voorwaardelijk strafdeel te behandelen, dan rest de juridische mogelijkheid van een TBS- maatregel. Zou uw college besluiten een TBS-maatregel op te leggen, dan zien onderzoekers mogelijkheden voor een TBS-maatregel met voorwaarden.
De reclassering heeft in haar rapport van 21 maart 2024 geadviseerd TBS met voorwaarden op te leggen en heeft voorwaarden geformuleerd waaronder de maatregel kan worden opgelegd. Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard te willen meewerken aan al de voorwaarden als deze worden opgelegd.
Het reclasseringsadvies, opgesteld en ondertekend door A. Lenders, reclasseringswerker, Advies & Toezichtunit 6 Zuid verbonden aan Reclassering Nederland, houdt zakelijk weergegeven onder meer het volgende in:
Op vraag van het OM zien we mogelijkheden om uitvoering te geven aan een TBS voorwaarden traject, dit geniet ook de voorkeur omwille van het hoge recidive risico en de grote stok achter de deur die betrokkene nodig blijkt te hebben om behandeling aan te gaan. Indien uw rechtbank besluit tot een voorwaardelijke straf, dan kunnen we ook uitvoering geven aan dit kader, mits de voorwaarden uit dit rapport opgenomen worden in het vonnis en er een fors voorwaardelijk deel overblijft.
Als reclassering zijn we van mening dat, willen we inhoud kunnen geven aan een TBS met voorwaarden en om de hoge risico's op recidive op de lange termijn te kunnen terugdringen een klinische opname noodzakelijk is. We schatten in dat betrokkene, als hij zich inzet, kan profiteren van behandeling waardoor risicofactoren verminderen en hij beschermende factoren zoals dagbesteding/wonen kan opbouwen. Ondanks dat de kans op onttrekking aan de voorwaarden groot wordt geacht, zien we toch een mogelijkheid betrokkene te begeleiden in dit kader. Dit omdat eerder in een reclasseringstoezicht een groot voorwaardelijk deel, 10 maanden gevangenisstraf, er juist voor zorgde dat betrokkene mee bleef werken met de reclassering. Daarnaast lijkt betrokkene de noodzaak van behandeling nu meer in te zien dan voorheen omdat hij heeft ervaren dat zijn vele alcohol en drugs gebruik enkel en alleen tot problemen leidt. Mocht de rechtbank kiezen voor een voorwaardelijke veroordeling dan ziet de reclassering enkel mogelijkheden de risico's te managen wanneer er een fors voorwaardelijk strafdeel overblijft en de voorwaarden, zoals hier beneden in het rapport zijn opgesteld, opgelegd worden. Opmerking hierbij is wel, dat als het voorwaardelijk strafdeel ten uitvoer wordt gelegd, betrokkene zonder behandeling en gedragsverandering terug de maatschappij in komt en de risico onverminderd hoog zal zijn. Om uitvoering te kunnen geven aan een voorwaardelijk strafkader of maatregel heeft de reclassering een indicatie voor een klinische opname aangevraagd. Op 28-02-2024 is een indicatie voor een FPK afdeling, beveiligingsniveau 3, afgegeven.
Ter terechtzitting heeft de getuige-deskundige J. Schmitz, reclasseringswerker, namens de reclassering het rapport nader toegelicht. Hij blijft bij de in het rapport opgenomen conclusies en adviezen. Hij heeft aanvullend verklaard dat er voor wat betreft de overbruggingsplek op 10 april 2024 een plaats voor verdachte beschikbaar is bij de Forensisch Psychiatrische Kliniek in Assen. Verder heeft hij desgevraagd verklaard dat de reclassering de kans van slagen van de maatregel van TBS met voorwaarden groter acht dan een klinische behandeling in het kader van bijzondere voorwaarden bij een voorwaardelijk strafdeel. Verdachte heeft namelijk een stevige stok achter de deur nodig. Hiervoor is een stringenter kader nodig. Daarom verdient TBS met voorwaarden de sterke voorkeur.

Onvoorwaardelijke gevangenisstraf

De rechtbank is van oordeel dat in verband met een juiste normhandhaving niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of geringere straf dan een gevangenisstraf voor de duur van 310 dagen met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank zal dezelfde straf opleggen als de door de officier van justitie gevorderde straf. De gevorderde straf is in overeenstemming met de ernst van het bewezen verklaarde. De rechtbank ziet geen ruimte om naast het onvoorwaardelijk strafdeel ook nog een voorwaardelijk strafdeel op te leggen.

Maatregel van terbeschikkingstelling met voorwaarden

De rechtbank stelt vast dat aan de wettelijke voorwaarden voor het opleggen van TBS met voorwaarden is voldaan: het door verdachte onder 1 begane feit is een misdrijf dat is genoemd in artikel 37a, lid 1 onder 2, van het Wetboek van Strafrecht (Sr) en tijdens het begaan van dit feit bestond bij verdachte een ziekelijke stoornis van de geestvermogens. De rechtbank is daarenboven van oordeel dat de veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen, de oplegging van deze maatregel vereist en overweegt hiertoe als volgt.
Het hoge recidiverisico van verdachte kan onvoldoende worden ondervangen door aan verdachte een voorwaardelijk strafdeel met bijzondere voorwaarden op te leggen. De rechtbank baseert zich hierbij op de eerdergenoemde rapportages van de psycholoog, psychiaters en de reclassering. Uit deze rapportages blijkt dat het recidiverisico voortkomend uit de stoornissen van verdachte zodanig is dat het vanuit veiligheidsoogpunt onverantwoord is om verdachte onbehandeld terug te laten keren in de maatschappij. Daarnaast is gebleken dat eerdere reclasseringstoezichten met bijzondere voorwaarden niet hebben geleid tot gedragsverandering, waardoor het twijfelachtig is of de behandeldoelen bij een voorwaardelijk strafdeel kunnen worden bereikt. De kans is groot dat verdachte zonder behandeling en begeleiding weer terugvalt in oude patronen, waarin hij onmachtig is om zijn leven vorm te geven, waarbij hij gemakkelijk terugvalt op zijn oude criminele netwerk en negatieve gevoelens gaat dempen met alcohol en drugs. De reclassering heeft daarnaast
ter terechtzitting benadrukt dat er voor het slagen van de behandeling, te beginnen met een klinische opname, een stringenter kader dan een voorwaardelijke straf met bijzondere voorwaarden noodzakelijk is.
De rechtbank onderschrijft de conclusie van de deskundigen dat behandeling van de verdachte en aansluitende begeleiding noodzakelijk is. Gezien de ernst van de problematiek van verdachte dient deze behandeling klinisch plaats te vinden. De rechtbank acht een klinische behandeling in het kader van een TBS met voorwaarden het meest passend gelet op het stringente kader dat ook naar het oordeel van de rechtbank noodzakelijk is. Bovendien ziet de rechtbank zoals hiervoor al overwogen geen ruimte meer voor oplegging van een voorwaardelijk strafdeel.
De TBS met voorwaarden kan in het uiterste geval (tijdelijk) worden omgezet naar dwangverpleging en vormt aldus een hele stevige stok achter de deur voor verdachte om zich te houden aan de voorwaarden.
Gelet op de inhoud van de rapporten, het strafblad van verdachte en de aangehaalde persoonlijke omstandigheden van verdachte, is de rechtbank van oordeel dat TBS met voorwaarden passend en geboden is en zal zij dit opleggen.
Gemaximeerde TBS ingeval van omzetting
Ingeval van omzetting naar TBS met dwangverpleging is de maximale duur van de dwangverpleging beperkt tot vier jaar (in de zin van artikel 38e van het Wetboek van Strafrecht), omdat het bewezenverklaarde feit geen misdrijf betreft dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen.
Dadelijke uitvoerbaarheid
Het is, onder meer gelet op het risico op recidive en vanwege de omstandigheid dat verdachte ten tijde van de uitspraak reeds verblijft in een FPK in het kader van bijzondere voorwaarden verbonden aan de schorsing van de voorlopige hechtenis, onwenselijk dat er een toezichtloze periode ontstaat tussen de beëindiging van de voorlopige hechtenis en de start van de TBS met voorwaarden. Gelet op het bepaalde in artikel 38, zesde lid 6 Sr beveelt de rechtbank dan ook dat de TBS-maatregel met voorwaarden dadelijk uitvoerbaar is.
Maatregel strekkende tot gedragsbeïnvloeding of vrijheidsbeperking
Uit het reclasseringsrapport blijkt dat naast de TBS met voorwaarden wordt geadviseerd aan verdachte een GVM op te leggen conform artikel 38z van het Wetboek van Strafrecht. Met deze maatregel kan verdachte, na beëindiging van de TBS-maatregel, in een forensisch kader worden ondersteund, begeleid en gemonitord door de reclassering.
Ondanks het advies van de reclassering acht de rechtbank een aan de TBS-maatregel aansluitende GVM in deze zaak niet proportioneel. Verdachte is, zoals ter terechtzitting is gebleken, op dit moment gemotiveerd om te worden behandeld en kan ook worden behandeld. Het is aannemelijk dat een behandeling van verdachte, zeker in het ingrijpende kader van een TBS-maatregel met voorwaarden, het recidiverisico zal laten afnemen. Dat verdachte mogelijk levenslang ondersteuning nodig zal hebben, betekent niet dat enkel om die reden de ingrijpende maatregel van een GVM moet worden opgelegd.
Contact- en locatieverbod
Voor oplegging van het geadviseerde contactverbod als bijzondere voorwaarde geldt een uitzonderingssituatie, namelijk dat contact wel is toegestaan via briefpost of een advocaat.
Het locatieverbod zal worden opgelegd zoals geadviseerd door de reclassering met uitzondering van de elektronische monitoring. De rechtbank is van oordeel dat elektronische monitoring niet nodig is omdat de op te leggen TBS met voorwaarden naar verwachting als voldoende stevige stok achter de deur zal fungeren.
Motivering van de beslissing na voorwaardelijke veroordeling (parketnummer 03-211165-21)
De officier van justitie en de raadsvrouw hebben ter terechtzitting de afwijzing van de vordering bepleit.
De rechtbank zal de vordering tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke straf afwijzen. Toewijzing van de vordering acht de rechtbank niet opportuun, omdat aan verdachte de TBS-maatregel met voorwaarden wordt opgelegd en de rechtbank het belangrijk vindt dat de behandeling snel kan aanvangen.

De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]

De benadeelde partij [slachtoffer] vordert 138,88 euro aan vergoeding van materiële schade en 2.500 euro aan vergoeding van immateriële schade te vermeerderen met de wettelijke rente.
De rechtbank merkt met betrekking tot de materiële schade op voorhand op dat het berekende aantal kilometers niet kan kloppen. De benadeelde partij heeft aangegeven dat dit aantal gehalveerd moet worden omdat het een rekenfout is.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd de verzochte immateriële schade geheel toe te wijzen omdat deze voldoende is onderbouwd. De materiële schade dient voor de helft toegewezen te worden.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de vordering niet-ontvankelijk moet worden verklaard, omdat verdachte met de belaging niet het oogmerk heeft gehad om immaterieel nadeel toe te brengen in de zin van artikel 6:106 lid 1 sub a van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW). Ten aanzien van zowel de belaging als de belediging is er ook geen sprake van een situatie zoals bedoeld in artikel 6:106 lid 1 sub b van het Burgerlijk Wetboek. Immers, het bestaan van geestelijk letsel kan niet worden vastgesteld. Dit is niet door de benadeelde partij onderbouwd. Daarnaast is er geen sprake van een uitzonderingssituatie waardoor alsnog sprake kan zijn van aantasting in de persoon op andere wijze. Subsidiair heeft de raadsvrouw bepleit dat de vordering met het oog op vergelijkbare zaken wordt gematigd naar 900 euro.
Beoordeling
Belaging
De rechtbank overweegt dat in gevallen waarbij geen sprake is van fysiek letsel, slechts in een beperkt aantal gevallen immateriële schade kan worden toegekend. Deze gevallen zijn limitatief in de wet opgesomd (artikel 6:106, lid 1 BW). Dit artikel bepaalt onder andere dat de benadeelde partij recht heeft op schadevergoeding indien hij in zijn eer of goede naam is geschaad of op andere wijze in zijn persoon is aangetast.
Het deel van de vordering dat ziet op de belaging zal niet-ontvankelijk worden verklaard, omdat deze op grond van artikel 6:106 lid 1 BW niet in aanmerking komt voor vergoeding. De benadeelde beschrijft dat hij zich als gevolg van de belaging minder veilig voelde, alerter was en een slechtere nachtrust had. Deze gevolgen zijn op zichzelf invoelbaar, maar de wet stelt strenge eisen aan het verhalen op daders van dergelijke schade. Verhaal is alleen dan mogelijk als sprake is van dusdanig geestelijk letsel dat dit kan worden aangemerkt als een aantasting van de persoon. Hiervan is slechts sprake als het geestelijk letsel een voldoende ernstig karakter heeft. Gevoelens van psychisch onbehagen, angst en verdriet vallen volgens vaste rechtspraak hier niet onder. Eventuele ernstigere psychische schade is op basis van de door de benadeelde partij aangevoerde gegevens onvoldoende onderbouwd. Ook als het bestaan van geestelijk letsel in voornoemde zin niet kan worden aangenomen, is niet uitgesloten dat de aard en de ernst van de normschending en van de gevolgen daarvan voor de benadeelde, meebrengen dat van de in artikel 6:106, aanhef en onder b, BW bedoelde aantasting in zijn persoon ‘op andere wijze’ sprake is. In zo een geval zal degene die zich hierop beroept de aantasting in zijn persoon met concrete gegevens moeten onderbouwen. Dat is slechts anders indien de aard en de ernst van de normschending meebrengen dat de in dit verband relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde zo voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon kan worden aangenomen. Van een aantasting in de persoon ‘op andere wijze’ als bedoeld in artikel 6:106, aanhef en onder b, BW is niet reeds sprake bij de enkele schending van een fundamenteel recht.
In dit geval is de rechtbank op grond van het dossier en de vordering tot schadevergoeding van oordeel dat geen van de hierboven genoemde situaties zich voordoet. De benadeelde partij zal om die reden voor dit deel niet-ontvankelijk in haar vordering worden verklaard. Dit deel van de vordering kan bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Belediging
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk dat de benadeelde partij immateriële schade heeft geleden door de bewezenverklaarde belediging. De grondslag voor de geleden immateriële schade is gelegen in de aantasting van de eer en goede naam van de benadeelde. Verdachte heeft de benadeelde gedurende een periode van drieënhalve maand via de telefoon en via berichten veelvuldig uitgemaakt voor onder andere
‘’pedoadvocaat’’, ‘’pedofiel”, ‘’kinderverkrachter”en
“kindermoordenaar”.
Gelet hierop en het feit dat de vordering alleen toewijsbaar is ten aanzien van de belediging, zal de rechtbank de vordering naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid toewijzen tot een bedrag van 500 euro.
De benadeelde partij heeft gevorderd het te vergoeden bedrag te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag vermeerderd wordt met wettelijke rente vanaf 5 juni 2023.
Reis/proceskosten
De opgegeven materiële kosten die de benadeelde partij stelt te hebben gemaakt om aanwezig te zijn bij de terechtzitting vallen blijkens het voegingsformulier onder reiskosten. Deze kosten heeft de benadeelde partij kennelijk gemaakt in het kader van de voegingsprocedure als bedoeld in art. 51a e.v. van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) en kunnen dan ook niet worden aangemerkt als schade die rechtstreeks het gevolg is van het strafbare feit. Dergelijke kosten kunnen derhalve niet in diezelfde voegingsprocedure als materiële schadepost worden toegewezen. Om die reden zal de rechtbank de benadeelde partij in dit deel van de vordering niet-ontvankelijk verklaren.
Deze kosten komen wel voor vergoeding in aanmerking als proceskosten als bedoeld in art. 592a Sv. Ingevolge het bepaalde in artikel 592a Sv dient de rechtbank in de daar bedoelde gevallen een afzonderlijke beslissing te geven. Daarvoor geldt dat zoveel mogelijk aangesloten moet worden bij de civiele proceskostenregeling. Die regeling, onder verwijzing naar artikel 238 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, kent een vergoeding toe voor de door de benadeelde partij gevorderde reiskosten die zijn gemaakt voor het bijwonen van de zitting als hij of zij in persoon geprocedeerd heeft. Hier is in deze zaak sprake van. De rechtbank zal deze kosten derhalve toewijzen.
Nu de vordering van de benadeelde partij gedeeltelijk zal worden toegewezen, zal verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op 69,44 euro en in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
Schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank zal voor het toegewezen bedrag aan immateriële schade tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen, nu de rechtbank het wenselijk acht dat de Staat schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf datum delict tot de dag der algehele voldoening.
Aangezien aan verdachte meer verplichtingen tot vergoeding van dezelfde schade worden opgelegd, zal de rechtbank bepalen dat als verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij komt te vervallen en andersom, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij, daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat komt te vervallen.

Beslag

De rechtbank zal de teruggave gelasten van het in het dictum nader te noemen inbeslaggenomen voorwerp aan verdachte nu naar het oordeel van de rechtbank het belang van strafvordering zich niet meer verzet tegen de teruggave van de inbeslaggenomen goederen.

Toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op de artikelen:
36f, 37a, 38, 38a, 57, 266, 285b Wetboek van Strafrecht.

DE UITSPRAAK

De rechtbank:
Verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op de misdrijven:
Ten aanzien van feit 1:
belaging.
Ten aanzien van feit 2:
eenvoudige belediging, meermalen gepleegd.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Legt op de volgende straf en maatregelen.
 T.a.v. feit 1, feit 2:
Een gevangenisstraf voor de duur van 310 dagen met aftrek overeenkomstig artikel 27 Wetboek van Strafrecht.
 T.a.v. feit 1, feit 2:
Een terbeschikkingstelling met voorwaarden.
Als algemene voorwaarden gelden dat veroordeelde:
- zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen.
En stelt als bijzondere voorwaarden dat veroordeelde:
1. meewerkt aan het reclasseringstoezicht.
Deze medewerking houdt onder andere in:
 Veroordeelde meldt zich op afspraken bij de reclassering. De reclassering bepaalt hoe vaak dat nodig is.
 Veroordeelde houdt zich aan de aanwijzingen van de reclassering. De reclassering kan aanwijzingen geven die nodig zijn voor de uitvoering van het toezicht of om veroordeelde te helpen bij het naleven van de voorwaarden.
 Veroordeelde helpt de reclassering aan een actuele foto waarop zijn/haar gezicht herkenbaar is.
 Veroordeelde werkt mee aan huisbezoeken.
 Veroordeelde geeft de reclassering inzicht in de voortgang van begeleiding en/of behandeling door andere instellingen of hulpverleners.
 Veroordeelde vestigt zich niet op een ander adres zonder toestemming van de reclassering.
 Veroordeelde werkt mee aan het uitwisselen van informatie met personen en instanties die contact hebben met veroordeelde, als dat van belang is voor het toezicht;
2. niet naar het buitenland of het Caribisch deel van het Koninkrijk der Nederlanden gaat, zonder toestemming van de reclassering;
3. zich laat opnemen in FPK de Woenselse Poort of een soortgelijke zorginstelling, te bepalen door de justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing. De opname start na uitspraak van de rechtbank. De opname duurt zolang de reclassering dat nodig acht. Veroordeelde werkt ook mee aan de door DIZ verzorgde overbruggingszorg, indien veroordeelde niet meteen geplaatst kan worden bij FPK de Woenselse Poort of soortgelijke zorginstelling. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorginstelling geeft voor de behandeling. Gelet op de problematiek kan hieronder ook het innemen van medicijnen vallen, als de zorginstelling dat nodig vindt. Als de reclassering een overgang naar ambulante zorg, begeleid wonen of maatschappelijke opvang gewenst vindt, werkt veroordeelde mee aan de indicatiestelling en plaatsing;
3. zich laat behandelen door Ambulante team van de Woenselse Poort of een soortgelijke zorgverlener, indien dit na afloop van de klinische behandeling als noodzakelijk wordt geacht, te bepalen door de reclassering. De behandeling duurt zolang de reclassering dat nodig vindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Gelet op de problematiek kan hieronder ook het innemen van medicijnen vallen, als de zorgverlener dat nodig vindt;
4. verblijft in een instelling voor beschermd wonen of maatschappelijke opvang, indien dit na afloop van de klinische behandeling als noodzakelijk wordt geacht, te bepalen door de reclassering. Het verblijf duurt zolang de reclassering dat nodig vindt.
Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de reclassering voor hem heeft opgesteld;
5. geen drugs gebruikt en meewerkt aan controle op dit verbod. De controle gebeurt met
urineonderzoek. De reclassering bepaalt hoe vaak veroordeelde wordt gecontroleerd;
6. geen alcohol gebruikt en meewerkt aan urineonderzoek en ademonderzoek (blaastest)
om dit alcoholverbod te controleren. De reclassering bepaalt met welke controlemiddelen en hoe vaak veroordeelde wordt gecontroleerd;
7. op geen enkele wijze - direct of indirect - contact heeft of zoekt met [slachtoffer] , geboren op [1967] , een en ander met dien verstande dat onder dit contactverbod niet vallen contacten van of door tussenkomst van de advocaat van veroordeelde en correspondentie via briefpost met genoemde persoon;
8. zich gedurende de toezichtstermijn niet bevindt binnen een straal van één (1) kilometer van het advocatenkantoor ( [adres] te Heerlen) van [slachtoffer] , zolang het Openbaar Ministerie dit verbod nodig vindt;
9. zich inspant voor het vinden en behouden van betaald werk, onbetaald werk en/of vrijetijdsbesteding, met een vaste structuur. De dagbesteding draagt bij aan het voorkomen van delictgedrag;
10. meewerkt aan het aflossen van zijn schulden en het treffen van afbetalingsregelingen, ook als dit inhoudt meewerken aan schuldhulpverlening in het kader van de Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen of bewindvoering. Veroordeelde geeft de reclassering inzicht in zijn financiën en schulden.
Geeft aan voornoemde reclasseringsinstelling de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Bepaalt dat sprake is van een gemaximeerde terbeschikkingstelling.
Beveelt dat de op grond van artikel 38 lid 1 van het Wetboek van Strafrecht gestelde voorwaarden en het op grond van artikel 38 lid 2 van het Wetboek van Strafrecht uit te oefenen toezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn
Heft op het tegen verdachte verleende en reeds geschorste bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van het tijdstip waarop veroordeelde feitelijk is geplaatst in een kliniek.
 Teruggave inbeslaggenomen goed, vermeld op de lijst van inbeslaggenomen voorwerpen:
- 1 STK GSM (G1612286),
aan degene bij wie het in beslag is genomen: [verdachte] .
 T.a.v. feit 2:
  • Legt aan de verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van [slachtoffer] , van een bedrag van 500,00 euro.
  • Bepaalt dat indien volledig verhaal niet mogelijk blijkt gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 10 dagen. De toepassing van deze gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
  • Voormeld bedrag bestaat uit immateriële schade.
  • De immateriële schade te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 5 juni 2023 tot aan de dag der algehele voldoening.
T.a.v. feit 2:
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] :
Wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij gedeeltelijk toe en veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij, [slachtoffer] , van een bedrag van 500,00 euro, bestaande uit immateriële schade.
De immateriële schade te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 5 juni 2023 tot aan de dag der algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot heden begroot op 69,44 euro, en in de proceskosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken;
bepaalt dat de benadeelde partij in de vordering voor het overige niet ontvankelijk is en de vordering in zoverre slechts bij de burgerlijk rechter kan aanbrengen.
Verdachte is van zijn schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde bevrijd voor zover hij heeft voldaan aan een van de hem opgelegde verplichtingen tot vergoeding van deze schade.
Beslissing na voorwaardelijke veroordeling:
Wijst af de vordering met parketnummer 03-211165-21 van de officier van justitie d.d. 20 juli 2023.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. T. Kraniotis, voorzitter,
mr. M.L.W.M. Viering en mr. R.B.H. Hebbink, leden,
in tegenwoordigheid van mr. S. Durmuş, griffier,
en is uitgesproken op 19 april 2024.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt – tenzij anders vermeld – bedoeld een proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren. Waar wordt verwezen naar bijlagen betreffen dit de bijlagen bij het proces-verbaal van de politie eenheid Limburg, districtsrecherche Parkstad - Limburg, BVH nummer PL2300-2023072819, afgesloten op 25 juni 2023, doorgenummerde pagina’s: 1 tot en met 120.