In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 21 maart 2024 uitspraak gedaan in een verzoek om schadevergoeding op grond van artikel 10:12 lid 3 van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz). Verzoeker, vertegenwoordigd door mr. A. Houtman, heeft de Staat der Nederlanden aangeklaagd voor schadevergoeding van € 825,00, als gevolg van een overschrijding van de termijn zoals voorgeschreven in artikel 5:16, eerste lid, Wvggz. De rechtbank heeft vastgesteld dat de officier van justitie de termijn heeft overschreden, maar heeft geoordeeld dat de schadevergoeding slechts kan worden toegekend voor een periode van 27 dagen, wat resulteert in een schadevergoeding van € 270,00, oftewel € 10,00 per dag.
De rechtbank heeft de feiten van de zaak in overweging genomen, waaronder de communicatie van de officier van justitie en de geneesheer-directeur met verzoeker. De rechtbank heeft vastgesteld dat de termijn voor het meedelen van de beslissing aan verzoeker is overschreden, maar dat verzoeker niet recht heeft op schadevergoeding voor de periode tussen 20 en 26 september 2023, omdat hij zich daarvoor tot de zorgaanbieder moet wenden. De rechtbank heeft het verzoek om vergoeding van advocaatkosten afgewezen, omdat er wel een last tot toevoeging is verstrekt.
De beslissing van de rechtbank is openbaar uitgesproken en er staat een rechtsmiddel van cassatie open tegen deze beschikking.