ECLI:NL:RBOBR:2024:3378

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
18 juli 2024
Publicatiedatum
17 juli 2024
Zaaknummer
24/2011
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig beslissen door UWV, onredelijk laat ingesteld

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van Jumbo Supermarkten B.V. tegen het UWV wegens het niet tijdig beslissen op een aanvraag van 3 februari 2022. De aanvraag betreft een verzoek om herbeoordeling van het uitkeringsrecht van een (ex-)werknemer, dat eerder was toegekend op basis van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). De rechtbank oordeelt dat het beroep onredelijk laat is ingesteld, omdat eiseres na de laatste communicatie met het UWV meer dan een jaar heeft gewacht voordat zij beroep instelde. De rechtbank wijst erop dat, hoewel het begrijpelijk is dat eiseres het UWV de tijd wilde geven om te beslissen, dit niet betekent dat zij geen periodiek contact had moeten onderhouden. De rechtbank concludeert dat het beroep niet-ontvankelijk is, omdat het te laat is ingediend. De uitspraak is gedaan zonder zitting, op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT
Bestuursrecht
zaaknummer: SHE 24/2011

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 18 juli 2024 in de zaak tussen

Jumbo Supermarkten B.V., uit Eindhoven, eiseres

(gemachtigde: mr. A.M. Wuisman),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, het UWV
(gemachtigde: mr. T.P.A.W. Hanenberg).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep dat eiseres heeft ingesteld omdat het UWV volgens haar niet op tijd heeft beslist op haar aanvraag van 3 februari 2022. De aanvraag van eiseres ziet op een verzoek om herbeoordeling van het uitkeringsrecht van haar (ex-)werknemer [naam] dat hem eerder is toegekend op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA).
1.1.
Omdat het beroep kennelijk niet-ontvankelijk is doet de rechtbank uitspraak zonder zitting. Artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dat mogelijk.

Beoordeling door de rechtbank

2. Als een bestuursorgaan niet op tijd beslist op een aanvraag of bezwaarschrift, kan de betrokkene daartegen in beroep gaan. Voordat hij beroep kan instellen, moet de betrokkene per brief aan het bestuursorgaan laten weten dat binnen twee weken alsnog beslist moet worden op zijn aanvraag of bezwaar (de zogenoemde ingebrekestelling). Als er na die twee weken nog steeds geen besluit is, dan kan de betrokkene beroep instellen. [1]
3. Een beroep gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit is niet aan een termijn gebonden. [2] Een dergelijk beroep is evenwel niet-ontvankelijk is als het beroepschrift onredelijk laat is ingediend. [3] In de wetsgeschiedenis bij die bepaling is verwezen naar rechtspraak waarin een beroep als onredelijk laat werd aangemerkt in het geval waarin een belanghebbende na de laatste brief van het bestuursorgaan ruim een jaar lang niets van zich liet horen en toen alsnog beroep instelde. [4]
Is het beroep ontvankelijk?
4. Eiseres heeft haar aanvraag gedateerd op 3 februari 2022 en die is door het UWV ontvangen op 4 februari 2022. Eiseres heeft het UWV met een op 18 oktober 2022 gedateerde brief – door het UWV ontvangen op 19 oktober 2022 – in gebreke gesteld. Deze ingebrekestelling heeft geleid tot een dwangsombesluit van het UWV van 21 december 2022 waarbij eiseres de maximale wettelijke dwangsom van € 1.442 is toegekend. Uit de beschikbare zaakstukken blijkt niet dat na dat besluit en voor het instellen van dit beroep tussen partijen is gecommuniceerd over het verzoek om herbeoordeling.
5. Eiseres heeft met een brief van 19 april 2024 beroep ingesteld gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit op haar aanvraag van 3 februari 2022. Dit betekent dat eiseres na de laatste brief van het bestuursorgaan (van 21 december 2022) ruim een jaar lang niets van zich liet horen en toen alsnog een beroep gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit instelde.
6. De rechtbank heeft met een brief van 11 juni 2024 zowel eiseres als het UWV in de gelegenheid gesteld om een gemotiveerd standpunt in te nemen met betrekking tot de vraag of het beroep van eiseres wegens niet tijdig beslissen al dan niet moet worden aangemerkt als onredelijk laat ingesteld en om die reden niet-ontvankelijk moet worden verklaard. Beide partijen hebben hiertoe een termijn gekregen van vier weken. Het UWV heeft hierop niet (binnen de gestelde termijn) gereageerd.
7. Eiseres heeft in haar brief van 18 juni 2024 aangegeven dat zij ervan op de hoogte is dat het UWV een nijpend tekort aan verzekeringsartsen heeft en dat zij daarom het UWV ruim de tijd heeft willen geven om te beslissen op haar aanvraag van 3 februari 2022. Zij vindt het in strijd met het rechtszekerheidsbeginsel om die door eiseres betrachte coulance nu tegen haar te gebruiken. Verder wijst eiseres op een aantal andere zaken waarin een beroep gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit is ingesteld waarna (pas) bij het UWV tot een inhoudelijke beoordeling werd overgegaan. Het instellen van dit beroep is voor eiseres dan ook het uiterste middel om het UWV tot besluitvorming te bewegen.
8. Het siert eiseres dat zij zich rekenschap geeft van de door haar geschetste lastige positie waarin het UWV zich bevindt en daar ook naar handelt. Die houding kan evenwel hand in hand gaan met het periodiek onderhouden van (telefonisch) contact met het UWV over de voortgang van de zaak, wat – zo is de rechtbank ambtshalve bekend – (het kantoor van) de gemachtigde van eiseres in andere zaken ook doet.
9. Eiseres weerspreek verder niet het beeld dat uit de zaakstukken naar voren komt, namelijk dat zij dit beroep pas heeft ingesteld ruim een jaar na de laatste brief van het UWV in deze zaak. Dit laat geen andere conclusie toe dan dat het beroep van eiseres onredelijk laat is ingediend. Het beroep moet om die reden niet-ontvankelijk worden verklaard.

Conclusie en gevolgen

10. Het beroep is niet-ontvankelijk.
11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.F. Vink, rechter, in aanwezigheid van mr. P. van Berkel, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 18 juli 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over verzet

Als partijen het niet eens zijn met deze uitspraak, kunnen zij een verzetschrift sturen naar de rechtbank waarin zij uitleggen waarom zij het niet eens zijn met deze uitspraak. Het verzetschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Als partijen graag een zitting willen om het verzetschrift toe te lichten, moeten zij dit in het verzetschrift vermelden.

Voetnoten

1.Dit staat (onder andere) in artikel 6:12, tweede lid, van de Awb.
2.Dit staat in artikel 6:12, eerste lid, van de Awb.
3.Dit staat in artikel 6:12, vierde lid, van de Awb.
4.Kamerstukken II 2005-06, 30435, nr. 3, p. 17-18.