ECLI:NL:RBOBR:2024:3900
Rechtbank Oost-Brabant
- Proces-verbaal
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen WOZ-waarde en onroerendezaakbelasting in Eindhoven
In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 27 augustus 2024 uitspraak gedaan in een geschil over de vastgestelde WOZ-waarde van een woning in Eindhoven. Eiser, eigenaar van een rijwoning, had beroep ingesteld tegen de WOZ-beschikking van de heffingsambtenaar, die de waarde voor het kalenderjaar 2023 op € 278.000 had vastgesteld. De rechtbank heeft de zaak behandeld tijdens een mondelinge zitting, waarbij zowel eiser als de gemachtigde van de heffingsambtenaar aanwezig waren. De rechtbank oordeelde dat de heffingsambtenaar voldoende aannemelijk had gemaakt dat de vastgestelde waarde niet te hoog was. De heffingsambtenaar had de waarde onderbouwd met een taxatierapport waarin de vergelijkingsmethode was toegepast. Eiser betwistte de vergelijkbaarheid van de gebruikte objecten en de correctiefactoren voor de toestand van zijn woning, maar de rechtbank volgde de argumenten van de heffingsambtenaar. De rechtbank concludeerde dat de heffingsambtenaar voldoende rekening had gehouden met de relevante verschillen en dat de eerdere WOZ-waarden niet relevant waren voor de huidige beoordeling. Eiser had ook bezwaren tegen de hoogte van de onroerendezaakbelasting, maar de rechtbank wees erop dat dit een politieke keuze van de gemeenteraad is. Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond en gaf geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar gemaakt en partijen kregen de mogelijkheid om in hoger beroep te gaan.