Uitspraak
RECHTBANK OOST-BRABANT
1.Het procesverloop
2.De feiten
3.Het verzoek, het verweer en het tegenverzoek
4.De beoordeling
Kamerstukken II, 2013-2014, 33 818, nr. 3, pag. 39).
Rechtbank Oost-Brabant
In deze zaak heeft de kantonrechter op 9 februari 2024 uitspraak gedaan over het verzoek van [verzoekster] inzake de rechtsgeldigheid van haar ontslag op staande voet door [verweerster]. [Verzoekster], die sinds 2016 als administratief medewerkster bij [verweerster] werkte, werd op 26 september 2023 op staande voet ontslagen. Dit ontslag werd door [verweerster] gerechtvaardigd met de claim dat [verzoekster] belangrijke poststukken, waaronder deurwaardersexploiten, had achtergehouden. [Verzoekster] betwistte de rechtsgeldigheid van het ontslag en verzocht om een billijke vergoeding, transitievergoeding en betaling van niet genoten vakantie-uren en andere vergoedingen. De kantonrechter oordeelde dat het ontslag op staande voet rechtsgeldig was, omdat er sprake was van een dringende reden. [Verzoekster] had zich schuldig gemaakt aan ernstig verwijtbaar handelen door belangrijke post niet aan de directeur van [verweerster] te overhandigen, wat leidde tot schade voor [verweerster]. De verzoeken van [verzoekster] om een billijke vergoeding en transitievergoeding werden afgewezen, maar de kantonrechter kende wel de niet genoten vakantie-uren en andere vergoedingen toe. In het tegenverzoek van [verweerster] om schadevergoeding werd de vordering afgewezen, omdat onvoldoende bewijs was geleverd voor opzettelijk of bewust roekeloos handelen van [verzoekster].