ECLI:NL:RBOBR:2024:459

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
9 februari 2024
Publicatiedatum
9 februari 2024
Zaaknummer
10800562 \ EJ VERZ 23-533
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om verklaring voor recht inzake ontslag op staande voet en schadevergoeding

In deze zaak heeft de kantonrechter op 9 februari 2024 uitspraak gedaan over het verzoek van [verzoekster] inzake de rechtsgeldigheid van haar ontslag op staande voet door [verweerster]. [Verzoekster], die sinds 2016 als administratief medewerkster bij [verweerster] werkte, werd op 26 september 2023 op staande voet ontslagen. Dit ontslag werd door [verweerster] gerechtvaardigd met de claim dat [verzoekster] belangrijke poststukken, waaronder deurwaardersexploiten, had achtergehouden. [Verzoekster] betwistte de rechtsgeldigheid van het ontslag en verzocht om een billijke vergoeding, transitievergoeding en betaling van niet genoten vakantie-uren en andere vergoedingen. De kantonrechter oordeelde dat het ontslag op staande voet rechtsgeldig was, omdat er sprake was van een dringende reden. [Verzoekster] had zich schuldig gemaakt aan ernstig verwijtbaar handelen door belangrijke post niet aan de directeur van [verweerster] te overhandigen, wat leidde tot schade voor [verweerster]. De verzoeken van [verzoekster] om een billijke vergoeding en transitievergoeding werden afgewezen, maar de kantonrechter kende wel de niet genoten vakantie-uren en andere vergoedingen toe. In het tegenverzoek van [verweerster] om schadevergoeding werd de vordering afgewezen, omdat onvoldoende bewijs was geleverd voor opzettelijk of bewust roekeloos handelen van [verzoekster].

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK OOST-BRABANT

Civiel Recht
Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Zaaknummer: 10800562 \ EJ VERZ 23-533
Beschikking van 9 februari 2024
in de zaak van:
[verzoekster] ,
wonende te [woonplaats] , gemeente [gemeente] ,
verzoekster in de zaak van het verzoek,
verweerster in de zaak van het tegenverzoek,
gemachtigde: mr. J.J. Lauwen,
tegen:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [verweerster] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] , gemeente [gemeente] ,
verweerster in de zaak van het verzoek,
verzoekster in de zaak van het tegenverzoek,
gemachtigde: mr. H.J.A. Janssen.
Partijen worden hierna genoemd “ [verzoekster] ” en “ [verweerster] ”.

1.Het procesverloop

1.1.
Op 24 november 2023 heeft de kantonrechter het verzoekschrift van [verzoekster] met 9 producties ontvangen. Bij verweerschrift van 2 januari 2024 met 10 producties heeft [verweerster] tegen het verzoek verweer gevoerd. Bij dit verweerschrift heeft [verweerster] een tegenverzoek gedaan.
1.2.
Op 12 januari 2024 heeft de mondelinge behandeling plaatsgevonden. Daarbij was [verzoekster] aanwezig, bijgestaan door mr. Lauwen voornoemd. Namens [verweerster] is [A] (directeur van [verweerster] ) (hierna: [A] ) verschenen, bijgestaan door mr. Janssen voornoemd. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat partijen ter toelichting van hun standpunten naar voren hebben gebracht. De gemachtigde van [verzoekster] heeft spreekaantekeningen overgelegd en voorgedragen.
1.3.
Voorafgaande aan de mondelinge behandeling heeft (de gemachtigde van) [verzoekster] bij brief van 10 januari 2024 productie 10 overgelegd.
1.4.
Aan het einde van de mondelinge behandeling heeft de kantonrechter aan partijen meegedeeld dat er een beschikking zal worden gegeven.

2.De feiten

In de zaak van het verzoek en in de zaak van het tegenverzoek
2.1.
[verzoekster] , geboren op [geboortedatum] 1969, is op [datum] 2016 in dienst getreden bij [verweerster] . De laatste functie die [verzoekster] vervulde, is die van administratief medewerkster, met een salaris van € 3.400,- bruto per maand, te vermeerderen met 8% vakantietoeslag (bij een arbeidsomvang van 36 uur per week). Tussen partijen is een arbeidsovereenkomst aangegaan voor onbepaalde tijd.
2.2.
Tijdens het gesprek met [A] op 26 september 2023 is [verzoekster] door [verweerster] op staande voet ontslagen. Dit is bevestigd in de brief van diezelfde datum, waarin – voor zover hier van belang – staat vermeld:
2.3.
Per brief van 3 oktober 2023 heeft [verweerster] [verzoekster] voorwaardelijk op staande voet ontslagen. In die brief staat als volgt vermeld:

3.Het verzoek, het verweer en het tegenverzoek

3.1.
[verzoekster] verzoekt de kantonrechter bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
A: voor recht te verklaren dat het ontslag op staande voet en het voorwaardelijk ontslag op staande voet niet rechtsgeldig is, waardoor er sprake is van een onregelmatige opzegging en daarmee ernstig verwijtbaar handelen van [verweerster] ;
[verweerster] te veroordelen tot betaling aan [verzoekster] van een billijke vergoeding ex artikel 7:681 lid 1 BW ad € 15.000,- bruto, of zoveel meer of minder als de rechter in goede justitie meent te moeten toewijzen;
[verweerster] te veroordelen tot betaling aan [verzoekster] van een bedrag ad € 7.956,00 bruto wegens onregelmatige opzegging;
[verweerster] te veroordelen tot betaling aan [verzoekster] van een bedrag ad € 8.464,11 bruto ter zake de transitievergoeding ex artikel 7:673 BW;
[verweerster] te veroordelen om aan [verzoekster] te betalen de niet genoten vakantie-uren ad € 929,56 bruto;
[verweerster] te veroordelen om aan [verzoekster] te betalen het vakantiegeld over de periode mei 2023 tot 26 september 2023;
[verweerster] te veroordelen om aan [verzoekster] te betalen het loon over de periode 1 september 2023 tot 26 september 2023, zijnde een bedrag ad € 2.833,33 bruto;
[verweerster] te veroordelen om aan [verzoekster] te betalen de reiskostenvergoeding over de periode 1 september 2023 tot 26 september 2023 zijnde een bedrag ad € 233,73 netto;
[verweerster] te veroordelen tot betaling aan [verzoekster] van de wettelijke rente over de in sub 1 tot en met 7 genoemde bedragen, vanaf 26 september 2023, althans vanaf datum opeisbaarheid tot aan de dag der algehele voldoening;
[verweerster] te veroordelen tot verstrekking aan [verzoekster] van een schriftelijke en deugdelijke netto/bruto specificatie binnen 10 dagen na dagtekening van de beschikking, waarin het bedrag en betaling van sub 1 tot en met 6 is verwerkt, op straffe van een dwangsom ter hoogte van € 100,- per dag met een maximum van € 10.000,- voor elke dag na betekening van de beschikking dat werkgever niet voldoet aan de beschikking;
[verweerster] te veroordelen tot afgifte aan [verzoekster] van de One-drive binnen 10 dagen na dagtekening van de beschikking, op straffe van een dwangsom ter hoogte van € 100,- per dag met een maximum van € 10.000,- voor elke dag na betekening van de beschikking dat werkgever niet voldoet aan de beschikking;
[verweerster] te veroordelen tot betaling van de kosten van deze procedure, vermeerderd met de nakosten voor een bedrag ad € 13 l,- dan wel, indien betekening plaats vindt, van € 199,-.
3.2.
Daarnaast verzoekt [verzoekster] , bij wege van voorlopige voorziening ex artikel 223 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv), [verweerster] te veroordelen tot betaling aan haar van een gefixeerde schadevergoeding, zijnde een bedrag van € 7.956,00 bruto en [verweerster] te veroordelen tot betaling van de kosten van deze procedure, zoals vermeld in het verzoekschrift.
3.3.
[verzoekster] legt aan haar verzoeken het volgende ten grondslag.
Het ontslag op staande voet is onterecht gegeven. Op 21 september 2023 heeft [verzoekster] de brievenbus van [verweerster] geleegd en de post die daarin zat in haar tas gedaan. In verband met het plotseling overlijden van haar tante, heeft [verzoekster] er niet aan gedacht om de post direct te openen en aan (de directeur van) [verweerster] te geven. [verzoekster] betwist dat zij reeds eerder poststukken van [verweerster] heeft achtergehouden. Daarnaast betwist [verzoekster] dat zij de enige persoon is die over de sleutel van de brievenbus beschikt en is [verzoekster] niet de enige werknemer die de brievenbus leegt. In de brief van 3 oktober 2023, waarin [verweerster] [verzoekster] - voor het geval het ontslag op staande voet geen stand houdt - voorwaardelijk op staande voet ontslaat, staat vermeld dat [verweerster] [verzoekster] ook verwijt dat zij diverse e-mails heeft doorgezonden naar “haar” mailbox. [verzoekster] beheerde een zestal mailboxen. [verzoekster] verplaatste regelmatig e-mails uit de verschillende mailboxen, om de e-mails met af te handelen zaken op één plek te houden. [verweerster] was hiervan op de hoogte. Ook was [verweerster] ervan op de hoogte dat [verzoekster] schulden heeft en van het door het CAK onder [verweerster] gelegde derdenbeslag. [verzoekster] werkt al ruim 7 jaar voor [verweerster] en doet dat naar volle tevredenheid. [verzoekster] is nooit eerder aangesproken op fouten of niet goed functioneren.
[verzoekster] maakt aanspraak op betaling van een billijke vergoeding van € 15.000,-. [verzoekster] heeft nog geen ander werk gevonden en de arbeidsovereenkomst had niet op een andere wijze rechtmatig beëindigd kunnen worden. Het lag in de lijn der verwachting dat de arbeidsovereenkomst nog jaren had voortgeduurd. Ook maakt [verzoekster] aanspraak op de transitievergoeding en een vergoeding wegens onregelmatige opzegging (het loon over de periode vanaf 26 september 2023 tot 1 december 2023). Ook is het loon over de periode vanaf 1 tot 26 september 2023 nog niet aan [verzoekster] betaald. Dat geldt ook voor de niet-genoten vakantie uren ad € 929,56 bruto. Over de maand september 2023 heeft [verzoekster] geen reiskostenvergoeding ontvangen. [verzoekster] maakt aanspraak op uitbetaling van het vakantiegeld over de periode van mei 2023 tot einde dienstverband (26 september 2023). [verweerster] heeft nog een persoonlijke One-drive van [verzoekster] in haar bezit. Daarvan vordert [verzoekster] afgifte.
3.4.
[verweerster] verweert zich tegen het verzoek. Zij voert aan – samengevat – dat het ontslag op staande voet rechtsgeldig is gegeven. De gedragingen van [verzoekster] kwalificeren als een dringende reden die een ontslag op staande voet rechtvaardigen.
[verzoekster] had een solistische functie binnen [verweerster] en zat het grootste deel van de tijd alleen op kantoor. [verzoekster] was als enige persoon binnen [verweerster] verantwoordelijk voor de verwerking van de ingekomen post en had als enige de sleutel van de brievenbus. Van het vonnis van 29 juli 2020 van de rechtbank Gelderland, waarbij een vordering van VGZ tegen [verzoekster] is toegewezen en waarvoor op 20 januari 2021 executoriaal derdenbeslag is gelegd onder [verweerster] , heeft (de directeur van) [verweerster] nooit kennis kunnen nemen. De overbetekening van het derdenbeslag van het vonnis op 13 oktober 2021 van de rechtbank Gelderland ten aanzien van een vordering van Infomedics op [verzoekster] (waarvoor bij exploot van 10 januari 2022 executoriaal derdenbeslag onder [verweerster] is gelegd), heeft plaatsgevonden toen [A] toevallig op kantoor was. [A] heeft [verzoekster] gesommeerd om dit in orde te maken en af te wikkelen. [verzoekster] gaf aan dat zij dat voor haar rekening zou nemen. Uiteindelijk bleek dat [verzoekster] niets had geregeld. Dit heeft ertoe geleid dat VGZ en Infomedics [verweerster] in een procedure hebben betrokken. [A] heeft geen kennis genomen van de dagvaarding van 6 juli 2023 en daarom niet gereageerd op de dagvaarding. Dit heeft geleid tot het verstekvonnis van 3 augustus 2023, dat [A] nooit heeft gezien. Dat geldt ook voor de betekening van het vonnis door de deurwaarder op 29 augustus 2023. Pas nadat [A] op 24 september 2023 probeerde om de salarissen van het personeel over te maken en bericht kreeg dat dit onmogelijk was, heeft ING Bank hem meegedeeld dat er executoriaal derdenbeslag was gelegd op de rekening. [A] heeft [verzoekster] uitgenodigd voor een gesprek op 26 september 2023 om tekst en uitleg te geven en haar vervolgens op staande voet ontslagen. Uit nader onderzoek is gebleken dat al eerder sprake is geweest van meerdere beslagleggingen onder [verweerster] . Ook is gebleken dat [verzoekster] op 19 februari 2019 een ‘verklaring derdenbeslag’ heeft ingevuld op naam van [A] , waarbij zij de handtekening van [A] heeft vervalst.
3.5.
[verweerster] verzoekt [verzoekster] te veroordelen tot betaling van een bedrag van € 5.271,17. [verzoekster] dient dit bedrag als schadevergoeding aan [verweerster] te betalen. Dit is het bedrag dat door [verweerster] is betaald in het kader van de afwikkeling van het gelegde executoriaal derdenbeslag.
3.6.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, verder ingegaan.

4.De beoordeling

In de zaak van het verzoek
Het gegeven ontslag op staande voet
4.1.
Het gaat in deze zaak om de vraag of het ontslag op staande voet terecht is gegeven en of [verweerster] moet worden veroordeeld tot betaling van een billijke vergoeding, een vergoeding wegens onregelmatige opzegging en de transitievergoeding.
4.2.
[verzoekster] heeft het verzoek tijdig ingediend, omdat het is ontvangen binnen twee maanden na de dag waarop de arbeidsovereenkomst is geëindigd. Voor zover het verzoek betrekking heeft op de transitievergoeding, is het tijdig ingediend, omdat het is ontvangen binnen drie maanden na de dag waarop de arbeidsovereenkomst is geëindigd.
4.3.
Of het ontslag op staande voet rechtsgeldig is gegeven, moet worden getoetst aan de criteria van artikel 7:677 lid 1 BW: er moet sprake zijn van een dringende reden en de opzegging moet onverwijld zijn gegeven, met gelijktijdige mededeling van de dringende reden voor dat ontslag aan de werknemer. Voor de werkgever worden als dringende redenen beschouwd zodanige daden, eigenschappen of gedragingen van de werknemer dat van de werkgever redelijkerwijs niet gevergd kan worden de arbeidsovereenkomst te laten voortduren (artikel 7:678 lid 1 BW). De aanwezigheid van een dringende reden moet met zeer grote terughoudendheid worden aangenomen en gebaseerd zijn op bewijsbare feiten. De stelplicht en bewijslast van de gestelde dringende reden rusten op de werkgever.
4.4.
Bij de beoordeling van de vraag of van een dringende reden sprake is, moeten alle omstandigheden van het geval, in onderling verband en samenhang, in aanmerking worden genomen. Daarbij moeten ook de persoonlijke omstandigheden van de werknemer worden betrokken, zoals zijn leeftijd, de aard en duur van het dienstverband, de wijze waarop de werknemer tijdens het dienstverband heeft gefunctioneerd en de gevolgen die een ontslag op staande voet voor hem zou hebben. Ook als de gevolgen ingrijpend zijn, kan een afweging van deze persoonlijke omstandigheden tegen de aard en de ernst van de dringende reden tot de conclusie leiden dat een onmiddellijke beëindiging van de arbeidsovereenkomst gerechtvaardigd is.
4.5.
Voor de beantwoording van de vraag of sprake is van een dringende reden, zijn (primair) de aan [verzoekster] opgegeven redenen zoals vermeld in de op 26 september 2023 door [verweerster] aan haar verzonden brief maatgevend. Uit die brief blijkt dat [verzoekster] is ontslagen omdat zij – samengevat – zeer belangrijke brieven van (onder meer) deurwaarders niet aan (de directeur van) [verweerster] heeft gegeven en haar daar niet over heeft bericht. Daardoor heeft [verzoekster] zich – aldus [verweerster] – schuldig gemaakt aan een ernstige schending van het vertrouwen en integriteit. Vervolgens is [verzoekster] bij brief van 3 oktober 2023 voorwaardelijk op staande voet ontslagen, voor het geval het ontslag op staande voet van 26 september 2023 geen stand zou houden. Daaraan heeft [verweerster] (subsidiair) ten grondslag gelegd dat uit nader onderzoek is gebleken dat [verzoekster] belangrijke e-mails uit de mailbox van [verweerster] heeft verwijderd en heeft doorgestuurd naar haar eigen mailbox, waardoor de directeur van [verweerster] geen zicht meer had op de inhoud van deze e-mails. Ook daarbij ging het (met name) om documenten betreffende de persoonlijke financiële situatie van [verzoekster] en de gerechtelijke procedures die tegen haar en [verweerster] aanhangig waren gemaakt. Aan de vraag of het voorwaardelijk ontslag rechtsgeldig is gegeven, komt de kantonrechter pas toe indien de omstandigheden zoals deze zijn genoemd in de brief van 26 september 2023 onvoldoende dringende reden zijn om een onverwijld ontslag te rechtvaardigen.
4.6.
Naar het oordeel van de kantonrechter is sprake van een dringende reden, op grond waarvan [verzoekster] op 26 september 2023 terecht op staande voet is ontslagen. Daarover wordt het volgende overwogen.
4.6.1.
Vast staat dat [verzoekster] het deurwaardersexploot dat op 19 september 2023 bij [verweerster] is bezorgd op 21 september 2023 uit de brievenbus heeft gehaald, in haar tas heeft gestopt en mee naar huis heeft genomen. [verzoekster] voert aan dat zij, wegens het plots overlijden van haar tante, is vergeten om het exploot aan (de directeur van) [verweerster] te overhandigen. [verzoekster] heeft niet weersproken dat zij [A] op 22 september 2023 heeft gezien tijdens een training. De kantonrechter vindt dat [verzoekster] het exploot in ieder geval op dat moment, of kort daarna, aan [A] had moeten overhandigen. Zij wist immers dat het ging om een belangrijk stuk, omdat het afkomstig was van een deurwaarder. Daarnaast wist [verzoekster] , althans had zij behoren te weten, dat het poststuk betrekking zou kunnen hebben op de eerder in het kader van haar slechte financiële situatie gevoerde procedures en het onder [verweerster] gelegde beslag. Maar zelfs als [verzoekster] , zoals zij stelt, niet op de hoogte was van de precieze inhoud van het stuk, had [verzoekster] – als administratief medewerker die reeds geruime tijd voor [verweerster] werkzaam was en als zodanig als enige verantwoordelijk voor het afhandelen van de post – in ieder geval moeten begrijpen dat dit een stuk was waarvan (de directeur van) [verweerster] zo spoedig mogelijk na ontvangst kennis diende te nemen.
4.6.2.
[verzoekster] heeft het verweer van [verweerster] , dat [verzoekster] reeds eerder poststukken die betrekking hadden op haar persoonlijke financiële situatie en de daaromtrent gevoerde procedures voor [verweerster] heeft achtergehouden, onvoldoende gemotiveerd betwist. Weliswaar heeft [verzoekster] bestreden dat zij deze stukken heeft gezien, maar [verzoekster] heeft tijdens het gesprek met [A] op 26 september 2023 (zoals blijkt uit de overgelegde geluidsopname) expliciet erkend dat zij vaker poststukken van [verweerster] mee naar huis heeft genomen. Daarbij komt dat [verzoekster] tijdens de mondelinge behandeling heeft verklaard dat zij de post die zij thuis of bij [verweerster] ontving en die aan haar was gericht, helemaal niet heeft geopend en heeft weggegooid. Het valt niet uit te sluiten dat [verzoekster] ook een aantal poststukken die zij vanuit [verweerster] mee naar huis heeft genomen, niet heeft geopend en/of heeft weggegooid. Daarnaast heeft [verzoekster] ook niet kunnen verklaren waarom zij als administratief medewerkster poststukken van het bedrijf waar zij werkzaam is, mee naar huis neemt. [verzoekster] heeft – buiten die ene keer op 21 september 2023 – niet toegelicht waarom zij dit vaker deed. Het enkele feit dat, zoals [verzoekster] is gesteld en door [verweerster] is betwist, niet enkel [verzoekster] over een sleutel van de brievenbus beschikte, maakt de conclusie van de kantonrechter ook niet anders. Vast staat immers dat [verzoekster] met enige regelmaat op kantoor was en de post van [verweerster] dan uit de brievenbus haalde. Voorts heeft [verzoekster] tijdens het gesprek met [A] op 26 september 2023 met geen woord gerept over de mogelijkheid dat wellicht een andere medewerker voornoemde belangrijke poststukken niet aan (de directeur van) [verweerster] zou hebben overhandigd. De kantonrechter vindt die verklaring dan ook niet geloofwaardig. Daarnaast is van belang dat de poststukken waarvan [verweerster] stelt dat zij daarvan geen kennis heeft kunnen nemen, allen betrekking hebben op de persoonlijke financiële situatie van [verzoekster] . [verzoekster] had er dan ook belang bij om de inhoud van juist deze stukken niet onder de aandacht van [verweerster] te brengen. Ook om die reden acht de kantonrechter het voldoende aannemelijk dat [verzoekster] een aantal voor [verweerster] relevante poststukken uit het zicht van [verweerster] heeft willen houden.
4.6.3.
[verzoekster] stelt dat [A] op de hoogte was van haar financiële situatie omdat er ook bedragen op haar loon werden ingehouden vanwege een daarop gelegd loonbeslag. Die stelling is door [verweerster] betwist. Wat daar ook van zij, ook dat maakt het achterhouden van relevante poststukken door [verzoekster] voor [verweerster] niet minder ernstig. Daarnaast maakt dit niet dat [verweerster] ook op de hoogte was van (onder meer) de onder haar gelegde executoriale derdenbeslagen, de dagvaarding waarbij [verweerster] door VGZ en Infomedics is opgeroepen om voor de rechter te verschijnen en het uit die procedure voortgevloeide verstekvonnis. Dat geldt ook voor de overbetekening die op 10 januari 2022 aan [A] in persoon heeft plaatsgevonden. [A] heeft bij ontvangst, zoals onweersproken door hem is gesteld, tegen [verzoekster] gezegd dat zij het in orde moest maken en af moest wikkelen. Weliswaar is door [verzoekster] betwist dat [A] daarbij het stuk aan haar heeft overhandigd, niet is weersproken dat [verzoekster] wist over welke vordering het ging. Daarna heeft [A] , aldus [verweerster] , niets meer daarover van [verzoekster] vernomen, zodat hij ervan uit ging dat [verzoekster] dit op de juiste wijze had afgehandeld. Later bleek dat, gelet op de daarna tegen [verweerster] gevoerde procedure, niet het geval te zijn.
4.6.4.
[verzoekster] handelde in haar functie geheel zelfstandig en met een grote mate van autonomie. Zij had dus een verantwoordelijke en zelfstandige functie. [verweerster] mocht terecht hechten aan integriteit en professioneel gedrag. [verzoekster] had behoren te weten dat zij poststukken van (in ieder geval) overheidsinstanties en deurwaarders direct aan (de directeur van) [verweerster] moest overhandigen. Dat zij dat bij herhaling niet heeft gedaan valt haar dan ook ernstig aan te rekenen. Voor zover [verzoekster] tijdens de mondelinge behandeling heeft aangevoerd dat zij in 2018 36 uur per week samenwerkte met de oude directeur, dat zij samen de taken verdeelden en dat zij, vanaf het moment dat [A] [verweerster] over heeft genomen, feitelijk alle werkzaamheden alleen moest uitvoeren, is niet gesteld of gebleken dat [verzoekster] daarvan haar beklag heeft gedaan bij [A] dan wel andere daartoe aangewezen werknemers van [verweerster] . De kantonrechter neemt in zijn beoordeling tevens in aanmerking dat [verzoekster] jegens [verweerster] maar ook tijdens de mondelinge behandeling er op geen enkele wijze blijk van heeft gegeven dat zij de ernst van haar handelen inziet, in tegendeel.
4.6.5.
[verweerster] is gespecialiseerd is in het geven van cursussen op onder meer het gebied van ondermijning. [verzoekster] had zich derhalve dienen te realiseren dat het voor de reputatie van een bedrijf als [verweerster] van groot belang is dat zij adequaat reageert daar waar het aankomt op het op correcte wijze afhandelen van belangrijke stukken en het reageren op bijvoorbeeld een oproep van een rechtbank of het reageren op een sommatie tot het afgeven van stukken aan een deurwaarder. Vast staat dat [verzoekster] door haar handelen schade aan [verweerster] heeft berokkend. Omdat [verweerster] niet voldeed aan het bevel van de deurwaarder om binnen twee weken na de datum van het beslag verklaring te doen aan de beslagleggende deurwaarder van alle gelden en zaken die door het beslag zijn getroffen, is [verweerster] immers in een procedure betrokken waardoor zij de nodige kosten heeft moeten maken.
4.7.
De kantonrechter vindt, gelet op al hetgeen hiervoor is overwogen, dat sprake is van een dringende reden. De kantonrechter gaat derhalve niet meer in op de vraag of de redenen die zijn genoemd in de brief waarbij [verzoekster] voorwaardelijk, voor het geval het ontslag op staande voet van 26 september 2023 geen stand zou houden, zijn genoemd.
4.8.
Tussen partijen staat vast dat het ontslag op staande voet onverwijld aan [verzoekster] is gegeven en dat de reden van het ontslag onverwijld aan haar is meegedeeld. Op grond van het voorgaande oordeelt de kantonrechter daarom dat het ontslag op staande voet rechtsgeldig is gegeven. De kantonrechter zal het verzoek van [verzoekster] om voor recht te verklaren dat het ontslag op staande voet en het voorwaardelijk ontslag op staande voet niet rechtsgeldig is, waardoor er sprake is van een onregelmatige opzegging en daarmee ernstig verwijtbaar handelen van [verweerster] , dan ook afwijzen. Dat geldt ook voor het verzoek om toekenning van een billijke vergoeding en een vergoeding wegens onregelmatige opzegging.
Transitievergoeding
4.9.
[verzoekster] heeft voorts verzocht om [verweerster] te veroordelen een transitievergoeding te betalen van € 8.464,11 bruto. Op grond van artikel 7:673 lid 7, onderdeel c, BW is de transitievergoeding niet verschuldigd, indien het eindigen van de arbeidsovereenkomst het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werknemer. [verweerster] heeft met een beroep op dit artikel betaling van de transitievergoeding geweigerd. Uit de wetsgeschiedenis blijkt dat het bij ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werknemer gaat om bijvoorbeeld de situatie waarin de werknemer zich schuldig maakt aan diefstal, waardoor hij het vertrouwen van de werkgever onwaardig wordt, of de situatie waarin de werknemer controlevoorschriften bij ziekte herhaaldelijk, ook na toepassing van loonopschorting, niet naleeft en hiervoor geen gegronde reden bestaat (zie:
Kamerstukken II, 2013-2014, 33 818, nr. 3, pag. 39).
4.10.
De kantonrechter heeft hiervoor geoordeeld dat het ontslag op staande voet terecht is gegeven, omdat daarvoor een dringende reden aanwezig was. Hoewel een dringende reden niet zonder meer samenvalt met ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werknemer, leveren de feiten en omstandigheden die de dringende reden vormen in dit geval ook een dergelijke ernstige verwijtbaarheid op. Immers, die feiten en omstandigheden zijn van dien aard dat het eindigen van de arbeidsovereenkomst het gevolg is van handelen of nalaten van de werknemer dat, mede gezien de voorbeelden genoemd in de wetsgeschiedenis, als ernstig verwijtbaar moet worden aangemerkt. Daarbij neemt de kantonrechter in aanmerking dat, zoals hiervoor is geoordeeld, vast is komen te staan dat [verzoekster] diverse belangrijke poststukken verband houdend met haar persoonlijke financiële situatie, de procedures die daaromtrent zijn gevoerd waarbij ook [verweerster] als werkgever betrokken is geraakt, uit het zicht van [verweerster] heeft gehouden door deze niet aan (de directeur van) [verweerster] te overhandigen. Hierdoor is [verweerster] in (in ieder geval) één procedure bij de rechtbank niet verschenen, heeft verstek laten gaan en daarnaast is er beslag gelegd onder [verweerster] waardoor [verweerster] de salarissen van haar werknemers niet meer kon voldoen. Pas op dat moment is (de directeur van) [verweerster] van het executoriaal derdenbeslag en van de daarvoor gevoerde procedure(s) op de hoogte geraakt. De kantonrechter vindt, met name omdat [verzoekster] een verantwoordelijke en zelfstandige functie had binnen [verweerster] , als enige verantwoordelijk was voor de afhandeling van de post en zij wist of in ieder geval had behoren te weten dat post afkomstig van de rechtbank en deurwaarders direct aan (de directeur van) [verweerster] overhandigd moest worden, dat [verzoekster] ernstig verwijtbaar heeft gehandeld.
4.11.
De kantonrechter ziet geen aanleiding om de transitievergoeding aan [verzoekster] toe te kennen met toepassing van artikel 7:673 lid 8 BW, zoals door haar is verzocht. Volgens dit artikel kan de kantonrechter de transitievergoeding in afwijking van artikel 7:673 lid 7, onderdeel c, BW toekennen, indien het niet toekennen ervan naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. Hetgeen [verzoekster] heeft aangevoerd is in dit verband onvoldoende om de transitievergoeding toe te kennen. [verzoekster] heeft zich beperkt tot de blote stelling dat het niet toekennen naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. Iedere toelichting ontbreekt. Dat betekent dat de kantonrechter de transitievergoeding niet kan toekennen en het verzoek van [verzoekster] zal worden afgewezen.
Niet genoten vakantie-uren
4.12.
[verzoekster] verzoekt [verweerster] te veroordelen om aan haar de niet genoten vakantie-uren ad € 929,56 bruto te voldoen. [verzoekster] heeft toegelicht dat het gaat om 39,5 uren ad € 21,79 bruto per uur. [verweerster] heeft tegen dit verzoek geen verweer gevoerd, zodat de kantonrechter het verzoek toewijst.
Vakantiegeld
4.13.
Voorts verzoekt [verzoekster] om aan haar het vakantiegeld over de periode mei 2023 tot 26 september 2023 te betalen. Niet weersproken is dat het vakantiegeld over die periode nog niet aan [verzoekster] is betaald, zodat de kantonrechter ook dit verzoek toewijst.
Loon
4.14.
[verzoekster] heeft onweersproken gesteld dat [verweerster] het loon over de periode vanaf 1 september tot 26 september 2023 ad € 2.833,33 nog niet aan [verzoekster] heeft voldaan. Nu vast staat dat de arbeidsovereenkomst op 26 september 2023 is geëindigd, is [verweerster] tot die datum op grond van de arbeidsovereenkomst gehouden om het loon aan [verzoekster] te voldoen. De kantonrechter wijst het verzoek daarom toe.
Reiskostenvergoeding
4.15.
Verder verzoekt [verzoekster] om [verweerster] te veroordelen tot het betalen van de reiskostenvergoeding over de periode van 1 september tot 26 september 2023. Niet weersproken is dat het genoemde bedrag van € 233,73 netto correct is, zodat de kantonrechter daarvan uitgaat. Door [verweerster] is tegen dit verzoek geen verweer gevoerd. De kantonrechter wijst het verzoek daarom toe.
Wettelijke rente
4.16.
Ook tegen de gevorderde wettelijke rente over de aan [verzoekster] toegekende bedragen, is geen afzonderlijk verweer gevoerd, zodat de kantonrechter dat verzoek toewijst.
Verstrekken deugdelijke bruto-netto specificatie
4.17.
Het voorgaande geldt ook voor de verzochte veroordeling tot het verstrekken van een deugdelijke bruto-netto specificatie. Dat verzoek wijst de kantonrechter daarom toe. [verzoekster] heeft verzocht om daaraan een dwangsom te verbinden. De kantonrechter ziet daartoe geen aanleiding. Niet is immers gesteld of gebleken dat [verweerster] niet aan een veroordeling tot het verstrekken daarvan zal voldoen. De kantonrechter wijst dat verzoek daarom af.
Afgifte van de One-drive
4.18.
[verzoekster] verzoekt [verweerster] te veroordelen tot afgifte van de aan haar toebehorende One-drive. Zij stelt dat zich op die One-drive persoonlijke documenten van [verzoekster] bevinden en dat [verweerster] weigert, ondanks dat [verzoekster] daar al meerdere keren om heeft gevraagd, om de One-drive aan [verzoekster] af te geven. Door [verweerster] is ook tegen dit verzoek geen verweer gevoerd, zodat de kantonrechter het verzoek toewijst. Dat geldt niet voor het verzoek tot het daaraan verbinden van een dwangsom. Niet is immers gesteld of gebleken dat [verweerster] niet aan de veroordeling tot afgifte zal voldoen. De kantonrechter wijst dat verzoek daarom af.
Voorlopige voorziening
4.19.
Nu in deze beschikking al een beslissing wordt gegeven over het verzoek van de werknemer, is er geen reden meer om met toepassing van artikel 223 Rv een voorlopige voorziening te treffen. Een voorlopige voorziening op grond van dat artikel kan immers alleen worden getroffen voor de duur van het geding.
Proceskosten
4.20.
De proceskosten komen voor rekening van [verzoekster] , omdat zij grotendeels ongelijk krijgt.
In de zaak van het tegenverzoek
4.21.
[verweerster] verzoekt de kantonrechter om [verzoekster] te veroordelen tot betaling van de schade die door [verweerster] is geleden door haar handelwijze. [verzoekster] heeft de stukken van de deurwaarder onthouden door deze in ieder geval niet te verstrekken aan [A] en hem van het bestaan hiervan in het ongewisse te laten. Dit is – aldus [verweerster] – een opzettelijke handeling, maar in ieder geval te beschouwen als bewust roekeloos.
4.22.
Artikel 7:661 BW bevat een risicoverdeling voor aansprakelijkheid. De werknemer wordt hiermee beschermd: als uitgangspunt komt het voor rekening van de werkgever als de werknemer schade veroorzaakt bij de uitvoering van zijn arbeidsovereenkomst. Dat is anders bij opzet of bewuste roekeloosheid, of wanneer sprake zou zijn van de uitzondering in de tweede zin van het eerste lid van artikel 7:661 BW (omstandigheden van het geval). Van bewuste roekeloosheid is sprake wanneer [verzoekster] zich onmiddellijk voorafgaand aan het schadeveroorzakend handelen daadwerkelijk bewust is geweest van het roekeloze karakter van haar gedrag. De bewijslast hiervan rust op [verweerster] en [verweerster] zal dan ook feiten en omstandigheden moeten aanvoeren die aannemelijk maken dat [verzoekster] zich (steeds) bewust was haar schadeveroorzakend handelen (vgl. HR 14 oktober 2005, ECLI:NL:HR:2005:AU2235 en HR 1 februari 2008, ECLI:NL:HR:2008:BB6175).
4.23.
[verweerster] heeft haar stelling dat [verzoekster] door opzettelijk dan wel bewust roekeloos handelen schade heeft veroorzaakt, naar het oordeel van de kantonrechter onvoldoende onderbouwd. [verweerster] heeft niet gesteld welk specifieke handelingen van [verzoekster] als “opzettelijk of bewust roekeloos handelen” kunnen worden geduid. Zij heeft enkel gesteld dat [verzoekster] [verweerster] stukken van de deurwaarder heeft onthouden door deze in ieder geval niet te verstrekken aan [A] en hem van het bestaan hiervan in het ongewisse te laten, zonder daarbij dit handelen nader te specificeren. Verder heeft zij niet uitgelegd waarom dit handelen als “opzettelijk of bewust roekeloos handelen” moet worden aangemerkt. [verweerster] heeft daarmee niet aan haar stelplicht voldaan. Daarom zal het verzoek worden afgewezen. Nu [verweerster] op dit punt niet aan haar stelplicht heeft voldaan, is voor bewijslevering geen plaats.
Proceskosten
4.24.
Gelet op het feit dat [verzoekster] in de zaak van het verzoek reeds in de proceskosten is veroordeeld en gelet op de uitkomst van dit verzoek, ziet de kantonrechter aanleiding om de proceskosten in de zaak van het tegenverzoek te compenseren, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

5.De beslissing

De kantonrechter:
in de zaak van het verzoek
5.1.
veroordeelt [verweerster] om aan [verzoekster] de niet genoten vakantie-uren ad € 929,56 bruto;
5.2.
veroordeelt [verweerster] om aan [verzoekster] te betalen te betalen het vakantiegeld over de periode mei 2023 tot 26 september 2023;
5.3.
veroordeelt [verweerster] om aan [verzoekster] te betalen het loon over de periode 1 september 2023 tot 26 september 2023, zijnde een bedrag ad € 2.833,33 bruto;
5.4.
veroordeelt [verweerster] om aan [verzoekster] te betalen de reiskostenvergoeding over de periode 1 september 2023 tot 26 september 2023 zijnde een bedrag ad € 233,73 netto;
5.5.
veroordeelt [verweerster] tot betaling aan [verzoekster] van de wettelijke rente over de hiervoor onder 5.1 tot en met 5.4 genoemde bedragen, vanaf 26 september 2023 tot aan de dag der algehele voldoening;
5.6.
veroordeelt [verweerster] tot verstrekking aan [verzoekster] van een schriftelijke en deugdelijke netto/bruto specificatie binnen 10 dagen na dagtekening van de beschikking, waarin het bedrag en betaling van de hiervoor genoemde bedragen onder 5.1 tot en met 5.4 is verwerkt;
5.7.
veroordeelt [verweerster] tot afgifte aan [verzoekster] van de One-drive binnen 10 dagen na dagtekening van de beschikking;
5.8.
veroordeelt [verzoekster] tot betaling van de proceskosten, die de kantonrechter aan de kant van [verweerster] tot en met vandaag vaststelt op € 793,00 aan salaris gemachtigde (niet met btw belast);
in de zaak van het tegenverzoek
5.9.
wijst het verzoek af;
5.10.
compenseert de proceskosten, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
in de zaak van het verzoek en in de zaak van het tegenverzoek
5.11.
verklaart deze beschikking, voor zover het de veroordelingen betreft, uitvoerbaar bij voorraad;
5.12.
wijst af wat meer of anders is verzocht.
Deze beschikking is gewezen door mr. J.A.M. van den Berk, kantonrechter en op 9 februari 2024 in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.