ECLI:NL:RBOBR:2024:4717

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
10 oktober 2024
Publicatiedatum
9 oktober 2024
Zaaknummer
23/1052
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Tussenuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak inzake de toekenning van een WIA-uitkering en de duurzaamheid van arbeidsbeperkingen

In deze tussenuitspraak van de Rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats 's-Hertogenbosch, wordt het beroep van eiseres tegen het besluit van het UWV om geen WIA-uitkering toe te kennen aan werkneemster per 18 april 2022 beoordeeld. Eiseres, vertegenwoordigd door mr. J.P.M. van Zijl, heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van het UWV, dat op 24 februari 2023 het bezwaar ongegrond verklaarde. De rechtbank heeft op 29 augustus 2024 de zaak behandeld, waarbij de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van het UWV aanwezig waren.

De rechtbank oordeelt dat het bestreden besluit onvoldoende is gemotiveerd. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft niet adequaat onderbouwd waarom hij verwacht dat de behandelmogelijkheid die hij noemt effectief zal zijn en dat dit kan leiden tot verbetering van de arbeidsmogelijkheden van werkneemster. De rechtbank stelt vast dat er onvoldoende medische informatie is opgevraagd bij de behandelend specialist, wat in strijd is met de jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep (CRvB). De rechtbank geeft het UWV de gelegenheid om het motiveringsgebrek te herstellen binnen acht weken na verzending van deze tussenuitspraak.

De rechtbank houdt iedere verdere beslissing aan tot de einduitspraak op het beroep, waarbij ook de proceskosten en het griffierecht nog niet worden behandeld. De uitspraak is gedaan door mr. M. Venderbosch en is openbaar uitgesproken op 10 oktober 2024.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT
Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: SHE 23/1052

tussenuitspraak van de enkelvoudige kamer van 10 oktober 2024 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [vestigingsplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. J.P.M. van Zijl),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, het UVW
(gemachtigde: E.A.M. Vervoort).
Als derde-partij neemt aan het geding deel
[belanghebbende]te [woonplaats] , werkneemster.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen het niet toekennen door het UWV van een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) aan werkneemster, naar een mate van volledige en duurzame arbeidsongeschiktheid (‘IVA’) per 18 april 2022.
1.1.
Met het bestreden besluit van 24 februari 2023 (bestreden besluit) heeft het UWV het bezwaar ongegrond verklaard.
1.2.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
1.3.
Het UVW heeft een verweerschrift ingediend.
1.4.
Partijen hebben over en weer op elkaar gereageerd.
1.5.
De rechtbank heeft, onder toepassing van artikel 8:32, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bepaald dat kennisname van medische gegevens van werkneemster uitsluitend is toegestaan aan de gemachtigde van eiseres.
1.6.
De rechtbank heeft het beroep op 29 augustus 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben de gemachtigde van eiseres, vergezeld door [naam] , en de gemachtigde van het UWV deelgenomen.

Beoordeling

2.1.
De rechtbank moet beoordelen of het UWV terecht aan eiseres geen IVA-uitkering heeft toegekend per 18 april 2022, omdat zij weliswaar volledig maar niet duurzaam arbeidsongeschikt is. De rechtbank doet dit aan de hand van de beroepsgronden die eiseres heeft aangevoerd.
2.2
De rechtbank komt tot het oordeel dat het bestreden besluit onvoldoende is gemotiveerd. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel is gekomen en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Feiten en omstandigheden
3.1.
Op 29 januari 2019 is werkneemster uitgevallen voor haar werk als project adviseur voor 41,98 uur per week.
3.2.
Na 104 weken wachttijd heeft het UWV aan werkneemster met het besluit van
11 januari 2021 een loongerelateerde WGA-uitkering toegekend. Werkneemster is daarbij op medische gronden volledig (100%) arbeidsongeschikt verklaard, vanwege de operatie die zij in november 2020 heeft ondergaan.
3.3.
Met het besluit van 25 februari 2022 heeft het UWV aangekondigd dat de loongerelateerde WGA-uitkering van werkneemster met ingang van 18 april 2022 wordt omgezet in een WGA-loonaanvullingsuitkering. Tegen dit besluit heeft eiseres bezwaar gemaakt.
3.4.
Naar aanleiding van het bezwaar van eiseres heeft het UWV medisch en arbeidskundig onderzoek verricht, waarbij ook is gekeken naar de duurzaamheid van de beperkingen. Met de voorgenomen beslissing van 13 juli 2022 heeft het UWV aangekondigd voornemens te zijn de beslissing van 25 februari 2022 te wijzigen. De wijziging zou inhouden dat werkneemster vanaf 18 april 2022 voor 62,86% arbeidsongeschikt is. Eiseres heeft aangegeven het niet eens te zijn met deze voorgenomen wijziging en heeft haar bezwaar gehandhaafd.
3.5.
Vervolgens heeft het UWV opnieuw medisch en arbeidskundig onderzoek verricht. Met het bestreden besluit 24 februari 2023 heeft het UWV bepaald dat werkneemster op arbeidskundige gronden volledig (80-100%) arbeidsongeschikt is. Werkneemster is niet duurzaam arbeidsongeschikt bevonden.
De standpunten van partijen
Het standpunt van eiseres
4.1.
Eiseres voert aan dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep ten onrechte geen informatie bij de behandelend specialist heeft opgevraagd. Volgens eiseres is het, gelet op de aard van de klachten en het ziektebeloop sinds 2019, de vraag of de kans op een relevante mate van verbetering van de belastbaarheid nog wel als redelijk tot goed kan worden beschouwd. Eiseres wijst op rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) waaruit volgt dat van het UWV mag worden verwacht dat informatie bij behandelaren wordt opgevraagd als daarom door een werkgever wordt verzocht en als daardoor gemakkelijk twijfel bij de werkgever kan worden weggegenomen. Ook moet het UWV volgens rechtspraak van de CRvB informatie inwinnen bij de behandelend specialisten van de werknemer als sprake is van ernstige, meervoudige, deels recidiverende, medische problematiek. Deze informatie moet gaan over het verloop en de resultaten van de ingezette behandelingen, de herstelkansen en de termijn waarbinnen kans op herstel en verbetering valt te verwachten. Verder volgt uit rechtspraak van de CRvB dat het UWV overleg moet plegen met behandelaren om na te gaan of een nog mogelijk geachte behandeling voor de werkneemster geschikt is. Het UWV heeft volgens eiseres niet aan de jurisprudentie van het CRvB voldaan.
4.2.
Eiseres vindt dat werkneemster duurzaam arbeidsongeschikt moet worden verklaard. Eiseres voert aan dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep de verwachting van verbetering van de belastbaarheid baseert op een behandeling die nog door geen enkele behandelaar is geadviseerd. Daarnaast voert eiseres aan dat het UWV onvoldoende rekening heeft gehouden met de bijzondere positie die de CRvB aan werkgevers toekent, namelijk dat werkgevers niet de mogelijkheid hebben om medische informatie in te brengen en dat een werkgever niet veel anders kan dan proberen aan te geven dat het onderzoek van het UWV onvoldoende is geweest of dat de door het UWV gegeven motivering het besluit niet kan dragen.
4.3.
Ter onderbouwing van haar standpunt heeft eiseres diverse medische informatie overgelegd, waaronder een deskundigenrapport van medisch adviseur Wolff - Van der Ven van 28 september 2022, met een aanvulling daarop van 23 mei 2023 en een deskundigenrapport van medisch adviseur Derks van 3 juli 2024. Wolff - Van der Ven stelt zich op het standpunt dat bij de behandelend specialist informatie had moeten worden opgevraagd. Derks stelt zich op het standpunt dat er geen wetenschappelijk bewijs is voor de effectiviteit van de behandeling waarvan volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep verbetering te verwachten valt.
Het standpunt van het UWV
4.4.
In reactie op het beroepschrift van eiseres en de diverse deskundigenrapporten van de medisch adviseurs van eiseres heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep van het UWV verschillende keren gerapporteerd en aangegeven geen aanleiding te zien de beperkingen van werkneemster duurzaam te achten. De verzekeringsarts bezwaar en beroep stelt zich op het standpunt dat binnen een jaar na een gespecialiseerde en geïntegreerde behandeling van somatisch onvoldoende verklaarde klachten (SOLK), vermindering van de mentale, visuele en fysieke beperkingen te verwachten is.
De overwegingen van de rechtbank
5. De rechtbank is van oordeel dat het bestreden besluit onvoldoende is gemotiveerd door het UWV. De rechtbank zal hierna uitleggen hoe zij tot dit oordeel is gekomen.
Het beoordelingskader
6.1.
Bij het beoordelen van iemands arbeidsongeschiktheid is de rechtbank gebonden aan een wettelijk kader. Voor de volledige en duurzame arbeidsongeschiktheid is het wettelijk kader vastgelegd in artikel 4, eerste lid, van de Wet WIA. Daarin staat dat iemand volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is als hij duurzaam slechts in staat is om met arbeid ten hoogste 20% te verdienen van het loon dat hij verdiende voordat hij ziek werd. Dit moet het gevolg zijn van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling en moet rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen zijn.
6.2.
In het tweede lid van dit artikel staat dat onder duurzaam wordt verstaan een medisch stabiele of verslechterende situatie. Volgens het derde lid wordt ook onder duurzaam verstaan een medische situatie waarbij op lange termijn een geringe kans op herstel bestaat.
6.3.
Bij het onderzoek naar de duurzaamheid van de arbeidsongeschiktheid hanteert het UWV het beoordelingskader “Beoordeling van de duurzaamheid van arbeidsbeperkingen” (beoordelingskader). Op grond van het beoordelingskader wordt duurzaamheid aangenomen als verbetering van de belastbaarheid is uitgesloten of niet of nauwelijks is te verwachten. De verzekeringsarts spreekt zich uit over de prognose van de arbeidsbeperkingen van de betrokkene, uitgaande van de medische situatie zoals die is op het moment van de beoordeling. In dit kader wordt een stappenplan gebruikt:
Stap 1: De verzekeringsarts beoordeelt of verbetering van de belastbaarheid is uitgesloten. Dat is het geval als sprake is van:
een progressief ziektebeeld zonder behandelmogelijkheden of
een stabiel ziektebeeld zonder behandelmogelijkheden.
Stap 2: Als verbetering van de belastbaarheid niet is uitgesloten, beoordeelt de verzekeringsarts in hoeverre die verbetering in het eerstkomende jaar kan worden verwacht. De verzekeringsarts gaat na of één van de twee volgende mogelijkheden aan de orde is:
er is een redelijke of goede verwachting dat verbetering van de belastbaarheid zal optreden;
verbetering van de belastbaarheid is niet of nauwelijks te verwachten.
Als voor de keuze tussen 2.a en 2.b doorslaggevende argumenten ontbreken gaat de verzekeringsarts uit van een redelijke of goede verwachting dat verbetering van de belastbaarheid zal optreden.
Stap 3: Als in het eerstkomende jaar niet of nauwelijks verbetering van de belastbaarheid kan worden verwacht (2.b is van toepassing) beoordeelt de verzekeringsarts of en zo ja in hoeverre die na het eerstkomende jaar nog kan worden verwacht. Ook nu zijn er twee mogelijkheden:
er is een redelijke of goede verwachting dat verbetering van de belastbaarheid zal optreden; dit is alleen het geval als van een behandeling vaststaat dat die eerst op langere termijn kan zijn gericht op verbetering van de belastbaarheid;
verbetering van de belastbaarheid is niet of nauwelijks te verwachten: alle overige gevallen.
6.4.
De Centrale Raad van Beroep (CRvB) heeft over dit onderwerp een uitspraak gedaan op 4 februari 2009. [1] Hierin heeft de CRvB geoordeeld dat volgens de wetsgeschiedenis de verzekeringsarts zich een oordeel moet vormen over de duurzaamheid van de arbeidsongeschiktheid. Hierbij moet de verzekeringsarts een inschatting maken van de herstelkansen. Met herstelkansen wordt bedoeld een verbetering van de functionele mogelijkheden van de betrokkene. Bij de beoordeling van de duurzaamheid van de arbeidsongeschiktheid gaat het om een inschatting van de toekomstige ontwikkelingen van de arbeidsbeperkingen bij de betrokkene. De inschatting van de verzekeringsarts van de kans op herstel in het eerste jaar en daarna moet daarom berusten op een concrete en deugdelijke afweging van de feiten en omstandigheden die bij de betreffende individuele betrokkene aan de orde zijn. Als de inschatting van de kans op herstel is gebaseerd op een (ingezette) medische behandeling, is een onderbouwing vereist die ziet op het mogelijke resultaat daarvan voor de individuele betrokkene.
De zorgvuldigheid van het onderzoek
7. De primaire verzekeringsartsen en de verzekeringsarts bezwaar en beroep hebben het dossier bestudeerd en werkneemster onderzocht op spreekuren. Er is een anamnese inclusief dagverhaal afgenomen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft kennisgenomen van de bezwaargronden van eiseres. Daarnaast heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep de medische informatie uit het dossier bij de beoordeling betrokken. In het dossier bevindt zich medische informatie uit de periode 2019 tot en met 2022 van onder andere de internist, psycholoog, oogarts, neuroloog, huisarts, neuroloog van de hoofdpijnpoli en klinisch neuropsycholoog. De rechtbank is van oordeel dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep daarmee voldoende medische informatie bij de beoordeling heeft betrokken. Omdat er veel medische informatie van verschillende behandelaars en over een lange periode in het dossier aanwezig is, volgt de rechtbank eiseres niet in haar standpunt dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep meer informatie had moeten opvragen bij behandelaars.
De medisch inhoudelijke beoordeling van het onderzoek
8. De rechtbank stelt vast dat er tussen partijen geen discussie bestaat over de vastgestelde arbeidsbeperkingen per datum in geding. Het geschil richt zich op de vraag of de arbeidsbeperkingen duurzaam zijn. Daarbij is van belang of de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat er een meer dan geringe kans op herstel bestaat.
8.1.
De verzekeringsarts bezwaar en beroep schrijft in zijn rapportage van
20 februari 2023 dat diverse klachten van werkneemster tot nu toe op deelgebieden zijn behandeld, maar dat een gespecialiseerde en geïntegreerde behandeling gericht op SOLK-klachten nog niet gegeven is. Behandeling op en door een SOLK-poli, bij bijvoorbeeld het Canisius Wilhelmina Ziekenhuis in Nijmegen of GGZ Reinier van Arkel in
’s-Hertogenbosch, is volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep aangewezen om alle klachtgebieden te behandelen.
De verzekeringsarts bezwaar en beroep schrijft in zijn rapportage van 19 juni 2019 dat behandeling door een SOLK-poli zinvol is. Er kan dan verkenning plaatsvinden van stressoren, wijze van coping, disfunctionele patronen in de persoonlijkheid, onderzoek naar wisselwerking tussen gedachten, gevoelens en lichamelijke klachten. Ook kan eventueel behandeling plaatsvinden van onderliggende psychische stoornissen. Door deze verkenning en behandeling ligt de focus niet (meer) op somatische behandeling van de hoofdpijn en verlaagde visus. Daarnaast is cognitieve gedragstherapie onmisbaar voor het leren functioneren met en ondanks de hoofdpijn en voor het toenemen van gezichtsscherpte. Dit zou eventueel in dagbehandeling kunnen plaatsvinden.
In zijn rapportage van 15 augustus 2024 voegt de verzekeringsarts bezwaar en beroep daar nog aan toe dat van cognitieve gedragstherapie kan worden gesteld dat hiervoor wetenschappelijk bewijs bestaat. Weliswaar is het effect klein, toch wordt het beschouwd als een zinvolle therapie. Daarbij verwijst de verzekeringsarts bezwaar en beroep op wetenschappelijke artikelen. [2] Het doel van de behandelingen is minder last hebben van lastige gevoelens en klachten en dat duidt er volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep op dat de klachten en beperkingen zullen afnemen. Er zijn dus goede redenen om de therapieën aan te bieden en hij kan en mag niet inzien waarom van werkneemster niet kan worden verlangd dergelijke behandelingen te ondergaan. Van werkneemster mag immers een optimaal herstel gedrag worden verlangd, en zij zal buiten dat een grote intrinsieke motivatie hebben om weer een waardevol leven op te bouwen waaronder ook betaalde arbeid valt te scharen.
8.2.
De medisch adviseurs van eiseres plaatsen vraagtekens bij de effectiviteit van de aangeboden behandelingen en wijzen daarbij op de resultaten van een wetenschappelijk onderzoek. [3] Tijdens de zitting heeft medisch adviseur Derks nog gewezen op een citaat uit het door de verzekeringsarts bezwaar en beroep aangehaalde wetenschappelijke artikel: “
The results based on this meta-analysis indicated that CBT [4] was superior to the usual care or enhanced care or waiting list. It significantly reduced somatic symptoms, anxiety symptoms and depressive symptoms as well as improving physical functioning. The efficacy of CBT on somatic symptoms, anxiety symptoms, and depressive symptoms were maintained from three months to one year of follow up. The efficacy of CBT on improving social functioning and reducing doctor visits were not significant. Possible reasons could be complex aetiology of disability, in addition to the fact that improvement of social functioning needs to take considerable time, given the chronic nature of this disorder.” [5] Hieruit blijkt volgens Derks dat er weliswaar enige verbetering in het functioneren kan worden verwacht door het volgen van cognitieve gedragstherapie, maar dat dit niet geldt voor
social functioning.Daarom kan niet worden gezegd dat het inzetten van cognitieve gedragstherapie zal leiden tot een verbetering van de belastbaarheid.
8.3.
De motivering van de verzekeringsarts bezwaar en beroep dat sprake is van mogelijkheden die leiden tot verbetering van de belastbaarheid overtuigt de rechtbank niet. Dat het effect van cognitieve gedragstherapie klein is, wat ook de conclusie is van het wetenschappelijk onderzoek [6] , daarover zijn partijen het met elkaar eens. Ook zijn partijen het erover eens dat dit desondanks een zinvolle behandeling kan zijn voor werkneemster, al is het maar omdat het mogelijk iets kan opleveren. De rechtbank vindt het voor deze beoordeling minder van belang of van werkneemster al dan niet kan worden verlangd of zij meewerkt aan het volgen van cognitieve gedragstherapie. De nadruk moet volgens de rechtbank liggen op de vraag waarom de medische behandeling in de specifieke gezondheidssituatie van werkneemster meer dan een geringe kans op herstel zal opleveren, dat is iets anders dan dat een behandeling haar mogelijk iets op kan leveren. Daarbij moet rekening gehouden worden met de klachten die werkneemster heeft, de vele therapieën die zij al heeft gevolgd en die (vooralsnog) niet hebben geleid tot een significante verbetering van de belastbaarheid. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende uitgelegd waarom hij verwacht dat de behandelmogelijkheid die hij noemt dusdanig effectief zal zijn dat een verbetering van de klachten in de toekomst, kan leiden tot verbetering van de arbeidsmogelijkheden van werkneemster en de termijn waarbinnen kans op herstel en verbetering van het functioneren van werkneemster zijn te verwachten. Bij dit oordeel vindt de rechtbank mede van belang de conclusie uit het onderzoek van L. Jing e.a. over het niet significante effect van cognitieve gedragstherapie op
social functioning. Hierbij heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep naar het oordeel van de rechtbank miskent dat een verbetering van klachten niet automatisch leidt tot een toename van arbeidsmogelijkheden in het concrete geval.

Conclusie en gevolgen

9.1
Uit wat de rechtbank hiervoor heeft geschreven, volgt dat het bestreden besluit in strijd is met het motiveringsbeginsel zoals dat is opgenomen in artikel 7:12, eerste lid, van de Awb. Volgens artikel 8:51a, eerste lid, van de Awb kan de rechtbank het bestuursorgaan in de gelegenheid stellen een gebrek in het bestreden besluit te herstellen of te laten herstellen. Op grond van artikel 8:80a van de Awb doet de rechtbank dan een tussenuitspraak.
9.2
De rechtbank ziet aanleiding het UWV in de gelegenheid te stellen het motiveringsgebrek te herstellen.
9.3
Dat herstellen kan hetzij met een nader onderzoek door de verzekeringsarts bezwaar en beroep en/of aanvullende motivering, hetzij, voor zover nodig, met een nieuwe beslissing op bezwaar, na of tegelijkertijd met intrekking van het bestreden besluit. De rechtbank bepaalt de termijn waarbinnen het UWV het gebrek kan herstellen op acht weken na verzending van deze tussenuitspraak.
9.4
Het UWV moet op grond van artikel 8:51b, eerste lid, van de Awb én om nodeloze vertraging te voorkomen zo spoedig mogelijk, maar uiterlijk binnen twee weken na de verzending van deze tussenuitspraak, mededelen aan de rechtbank of hij gebruikmaakt van de gelegenheid het gebrek te herstellen. Als het UWV gebruikmaakt van die gelegenheid, zal de rechtbank eiser in de gelegenheid stellen binnen vier weken te reageren op de herstelpoging van het UWV. In beginsel, ook in de situatie dat het UWV de hersteltermijn ongebruikt laat verstrijken, zal de rechtbank zonder tweede zitting uitspraak doen op het beroep.
9.5
Het geding zoals dat na deze tussenuitspraak wordt gevoerd, blijft in beginsel beperkt tot de beroepsgronden zoals die zijn besproken in de tussenuitspraak, omdat het inbrengen van nieuwe geschilpunten over het algemeen in strijd met de goede procesorde wordt geacht.
9.6
De rechtbank houdt iedere verdere beslissing aan tot de einduitspraak op het beroep. Dat laatste betekent ook dat zij over de proceskosten en het griffierecht nu nog geen beslissing neemt.

Beslissing

De rechtbank:
- draagt het UVW op binnen twee weken de rechtbank mee te delen of hij gebruik maakt van de gelegenheid het gebrek te herstellen;
- stelt het UVW in de gelegenheid om binnen acht weken na verzending van deze tussenuitspraak het gebrek te herstellen met inachtneming van de overwegingen en aanwijzingen in deze tussenuitspraak;
- houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Venderbosch, rechter, in aanwezigheid van
mr.C.J. Kroon, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 10 oktober 2024.
De griffier is niet in de gelegenheid deze uitspraak mede te ondertekenen.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Tegen deze tussenuitspraak staat nog geen hoger beroep open. Tegen deze tussenuitspraak kan hoger beroep worden ingesteld tegelijkertijd met hoger beroep tegen de (eventuele) einduitspraak in deze zaak.

Voetnoten

2.Onder andere: Jing, L., Gill, N.S., Teodorczuk, A., Li, Z., Sun, J. (2019). The efficacy of cognitive behavioural therapy in somatoform disorders and medically unexplained physical symptoms: A meta-analysis of randomized controlled trials. Journal of Affective Disorders 245: p. 109 en 110.
3.Claassen – Van Dessel, N. (2018).
4.Cognitive Behavior Therapy.
5.Jing, L., Gill, N.S., Teodorczuk, A., Li, Z., Sun, J. (2019). The efficacy of cognitive behavioural therapy in somatoform disorders and medically unexplained physical symptoms: A meta-analysis of randomized controlled trials. Journal of Affective Disorders 245: p. 109 en 110.
6.Claassen – Van Dessel, N. (2018). Getting grip on the unexplained: Classification, course, predictors and treatment of Medically Unexplained Physical Symptoms (MUPS), p. 166 en 173.