ECLI:NL:RBOBR:2024:48

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
10 januari 2024
Publicatiedatum
9 januari 2024
Zaaknummer
C/01/386555 / HA ZA 22/558
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Rechters
  • C. Schollen – den Besten
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak in civiele zaak over overeenkomst van opdracht en betaling van facturen voor kledingproductie

In deze civiele zaak, behandeld door de Rechtbank Oost-Brabant, gaat het om een geschil tussen twee partijen die samenwerken in de kledingproductie. De eiser, handelend onder de naam van zijn onderneming, heeft kledingstukken geproduceerd voor de gedaagde, die deze vervolgens wilde doorverkopen. De samenwerking begon in november 2021, waarbij de eiser op verzoek van de gedaagde kledingstukken produceerde in Polen. De gedaagde had eerder al samengewerkt met de echtgenoot van de eiser, die naaipatronen en technische tekeningen maakte. De eiser heeft op 28 april 2022 een offerte gestuurd voor de productie van 41 verschillende kledingstukken, die door de gedaagde is geaccepteerd. De eerste factuur is betaald, maar de tweede factuur van € 38.492,74 is door de gedaagde niet voldaan, omdat zij meent dat de hoogte van de factuur niet klopt en dat zij vorderingen op de eiser heeft die zij wil verrekenen.

De rechtbank heeft de procedure in twee delen behandeld: de vorderingen van de eiser en de vorderingen van de gedaagde. De eiser stelt dat hij alle gefactureerde kledingstukken heeft geleverd, terwijl de gedaagde aanvoert dat niet alle kledingstukken zijn geleverd en dat er bovendien een aantal kledingstukken niet volgens de afgesproken specificaties zijn geproduceerd. De rechtbank heeft de eiser opgedragen om bewijs te leveren van de geleverde kledingstukken en heeft de zaak aangehouden voor verdere bewijslevering. De rechtbank heeft ook de vorderingen van de gedaagde behandeld, waaronder een vordering tot schadevergoeding voor gederfde winst en een vordering tot terugbetaling van kosten voor gebrekkig geproduceerde kledingstukken. De rechtbank heeft de gedaagde in beginsel verplicht om de factuur van de eiser te betalen, afhankelijk van de uitkomst van de bewijslevering. De zaak is aangehouden voor verdere behandeling op 7 februari 2024.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Civiel Recht
Zittingsplaats ‘s-Hertogenbosch
zaaknummer / rolnummer: C/01/386555 / HA ZA 22/558
Vonnis van 10 januari 2024
in de zaak van
[eiser],
handelend onder de naam [bedrijfsnaam eiser] ,
wonende te [woonplaats] ,
eiser in conventie,
verweerder in reconventie,
advocaat: mr. J. Brakke te Zeewolde,
tegen
[gedaagde] , handelend onder de naam [bedrijfsnaam gedaagde] ,
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
advocaat: mr. K.H.A. Troeijen te Heesch.
Partijen zullen hierna [eiser] en [gedaagde] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 5 oktober 2022 met producties 1 t/m 15,
  • de conclusie van antwoord tevens eis in reconventie met producties 1 t/m 15,
  • de conclusie van antwoord in reconventie met producties 1 t/m 6,
  • de akte overleggen producties van [gedaagde] van 17 november 2023 met producties 16 t/m 19,
  • de mondelinge behandeling van 17 november 2023, waarvan de griffier aantekeningen heeft gemaakt,
  • de pleitaantekeningen van mr. Brakke.
1.2.
Ten slotte is bepaald dat er een vonnis wordt uitgesproken.

2.De beoordeling

2.1.
Gelet op de samenhang van de vorderingen in conventie en reconventie zal de rechtbank deze gezamenlijk behandelen.
Wat is er gebeurd?
2.2.
Partijen hebben vanaf november 2021 samengewerkt. De samenwerking hield in dat [eiser] op verzoek van [gedaagde] kledingstukken liet produceren in Polen, die [gedaagde] vervolgens kon doorverkopen.
2.3.
Voordat partijen zijn begonnen met samenwerken, werkte [gedaagde] al langere tijd samen met [onderneming echtgenoot eiser] , de onderneming van de echtgenoot van [eiser] . [onderneming echtgenoot eiser] maakte kort gezegd naaipatronen en technische tekeningen voor [gedaagde] . [eiser] ondersteunde [onderneming echtgenoot eiser] hierbij. Op enig moment heeft [eiser] zijn baan opgezegd en is hij een eigen onderneming in kinderkleding gestart. Vanaf dat moment zijn [eiser] en [gedaagde] gaan samenwerken, zoals hiervoor onder 2.2. is omschreven De samenwerking met [onderneming echtgenoot eiser] bleef ook bestaan.
2.4.
Op 28 april 2022 heeft [eiser] [gedaagde] een offerte (met nummer [cijferreeks 1] ) gestuurd voor een totaalbedrag van € 90.684,78. De offerte zag op de productie van 41 verschillende kledingstukken in verschillende oplagen. Onderaan de offerte staat het volgende:
“definitieve aantallen kunnen nog afwijken i.v.m. beschikbare stoffen
De bestelling wordt in twee delen geleverd.
Verwachte levering deel 1: 13-05-2022
verwachte levering deel 2: 10- 06-2022
Deze offerte is geldig tot 05/05/2022, indien je akkoord gaat met deze offerte kun je deze getekend terugsturen.”
2.5.
[gedaagde] heeft de offerte geaccepteerd en [eiser] heeft de bestelling in twee delen geleverd. De eerste factuur van 4 juli 2022 ter hoogte van € 45.571,67 heeft [gedaagde] betaald. Op 6 juli 2022 heeft [eiser] de laatste kledingstukken aan [gedaagde] geleverd en de daarbij behorende tweede factuur (met nummer [cijferreeks 2] ) ter hoogte van € 38.492,74 aan haar gestuurd.
De vorderingen van [eiser]
2.6.
De factuur van € 38.492,74 heeft [gedaagde] niet betaald. [eiser] vordert daarom in deze procedure betaling daarvan, te vermeerderen met de wettelijke rente, buitengerechtelijke incassokosten en proceskosten. [gedaagde] wil deze factuur niet betalen, omdat de hoogte volgens haar niet klopt en omdat zij meerdere vorderingen op [eiser] stelt te hebben, die zij met de factuur wil verrekenen. Zij heeft daarom betaling van de factuur opgeschort. De rechtbank zal de verweren van [gedaagde] hieronder achtereenvolgend behandelen.
Zijn alle kledingstukken geleverd?
2.7.
Allereerst voert [gedaagde] aan dat [eiser] een aantal bestelde kledingstukken niet heeft geleverd, maar wel heeft gefactureerd. De factuur moet volgens haar daarom verminderd worden met € 1.686,15. [eiser] stelt dat hij alleen de kledingstukken die hij daadwerkelijk heeft geleverd, heeft gefactureerd en dat de hoogte van de factuur dus klopt. Ter onderbouwing wijst hij op een pakbon waarop alle artikelen staan en die [gedaagde] bij ontvangst heeft getekend, maar tijdens de zitting is gebleken dat [eiser] de verkeerde pakbon in het geding heeft gebracht. De rechtbank kan daarom nu niet vaststellen of [eiser] op de juiste manier heeft gefactureerd. Omdat de stelplicht en de bewijslast van deze stelling op grond van artikel 150 Rv op [eiser] liggen en omdat [eiser] heeft aangeboden deze pakbon als bewijs in het geding te brengen, zal de rechtbank [eiser] opdragen bij akte deze pakbon in het geding te brengen ter onderbouwing van zijn stelling dat hij alle producten die hij heeft gefactureerd ook daadwerkelijk geleverd heeft. [gedaagde] mag daarop vervolgens reageren bij akte.
2.8.
Als uit de pakbon volgt dat alle goederen die zijn gefactureerd zijn geleverd, zal [gedaagde] in conventie (daargelaten of zij haar reconventionele vorderingen met deze factuur kan verrekenen) de factuur in zijn geheel moeten betalen. Dit is dus € 38.492,74. Als het voorgaande niet uit de pakbon volgt, zal [gedaagde] in conventie de factuur moeten betalen, verminderd met het bedrag van de producten die hij niet heeft geleverd (tot maximaal € 1.686,15). Dit bedrag van € 1.686,15 (gespecificeerd in bijlage 15 van [gedaagde] ) kan volgens de rechtbank in het laatste geval in mindering worden gebracht, omdat [eiser] behoudens zijn betoog dat hij alles heeft geleverd dat is gefactureerd tegen het voornoemde bedrag van € 1.686,15 en de onderbouwing daarvan geen ander verweer heeft gevoerd.
De vorderingen van [gedaagde]
2.9.
[gedaagde] stelt dat zij een vordering heeft op [eiser] van in totaal € 93.554,91. Dit bedrag wil zij verrekenen met de factuur van [eiser] en van het restant vordert zij betaling. De rechtbank zal hieronder de vorderingen van [gedaagde] behandelen.
1. [eiser] heeft kledingstukken uit de collectie van [gedaagde] onttrokken
2.10.
[gedaagde] stelt allereerst dat [eiser] onrechtmatig jegens haar heeft gehandeld omdat hij na productie kledingstukken uit haar collectie heeft achtergehouden. Omdat [gedaagde] geen vordering aan deze stelling heeft verbonden, gaat de rechtbank aan deze stelling voorbij.
2. [eiser] heeft niet de afgesproken aantallen geleverd
2.11.
[gedaagde] stelt vervolgens dat [eiser] niet de afgesproken aantallen heeft laten produceren. Hierdoor heeft zij € 2.769,99 aan bestellingen bij haar afnemers moeten annuleren en crediteren. Dit is schade die zij heeft geleden en die schade wilt zij verrekenen met de openstaande factuur.
2.12.
[gedaagde] heeft ter onderbouwing het volgende aangevoerd. Vanwege leverproblemen bij de stofleverancier was het haar niet gelukt om alle benodigde stoffen op tijd aan [eiser] te leveren. Hierdoor moesten partijen nieuwe afspraken maken over welke kledingstukken wel en niet zouden worden gemaakt indien er onvoldoende stof zou blijken te zijn. Partijen hebben toen afgesproken dat [eiser] een aantal specifiek door haar aangewezen kledingstukken in ieder geval zou laten produceren, omdat die kledingstukken al door winkels bij haar waren besteld. Buiten die aangewezen kledingstukken moest [eiser] zo veel mogelijk van de andere bestelde kledingstukken produceren, maar wel tot het maximum van het door haar bestelde aantal. Na levering is gebleken dat [eiser] sommige van die specifiek aangewezen kledingstukken niet heeft geleverd, terwijl hij van andere kledingstukken juist meer heeft geleverd dan zij had besteld. Dit is niet volgens afspraak.
2.13.
[gedaagde] heeft ter onderbouwing van de door haar gestelde afspraak gewezen op haar e-mail aan [eiser] van 8 april 2022 (bijlage 6 [gedaagde] ):
“Hi [onderneming echtgenoot eiser] ,
Er zijn drie stoffen die niet voldoende leverbaar zijn:
09425.002 moet ik 515 meter hebben en er is 277 beschikbaar.
09729.022 moet ik 538 meter hebben en er is 531 beschikbaar.
09626.025 moet ik 634 meter hebben en er is 415 beschikbaar.
Hier onder heb ik een excel lijst toegevoegd.
  • Oranje gekleurd zijn de aantallen die ZEKER gemaakt moeten worden, namelijk besteld door winkels.
  • Geel gekleurd was de voorraad die wij voor onszelf hadden gepland, maar wat nu niet gaat lukken.
  • Groen gekleurd zijn de aantallen die ik in eerste instantie had doorgegeven en waarmee je de stof meters heb berekend.
Zou je willen kijken of we met de beschikbare meters stof in ieder geval de winkels kunnen voorzien.
Echt goed op de aantallen letten met productie, zodat we de winkels zeker kunnen leveren.
Mochten er nog beschikbare meters over zijn.
Dan graag met [A] overleggen voor welke items/maten deze meters gebruikt moeten worden voor onze eigen voorraad. (…)”
2.14.
[onderneming echtgenoot eiser] heeft hierop namens [eiser] het volgende op gereageerd:
“Hoi [gedaagde] en [A] ,
Ik heb alles berekend en eigenlijk van leopard en Embr. flower stoffen hebben we alleen genoeg meters voor aantallen die zijn besteld door de winkels .
Groen gemarkeerd zijn aantallen die gaan we in Polen laten maken . Ik probeerde bij elke maat 2 stuks extra doen voor jullie voorraad. We zullen stof helemaal opmaken dus als iets over blijft , zullen we meer stuks maken . Ik hou jullie op de hoogte !”
2.15.
[eiser] heeft niet weersproken dat hij de kledingstukken die [gedaagde] heeft genoemd, niet heeft gemaakt. In eerste instantie heeft [eiser] aangevoerd dat dit geen tekortkoming is omdat op grond van de offerte het aantal geleverde kledingstukken kon afwijken van de bestelling (zie 2.4). Maar ter zitting heeft [eiser] de door [gedaagde] gestelde aanvullende afspraak bevestigd, met als toelichting dat hij dacht dat het wel zou lukken om de gehele bestelling te produceren, maar dat er uiteindelijk toch te weinig stof bleek te zijn. Dit kwam doordat de patronen in de fabriek op een bepaalde manier op de stof moesten worden gelegd, waardoor van sommige producten meer dan het door de winkels bestelde aantal en van andere producten die door de winkels besteld waren juist minder kon worden gemaakt omdat er toen niet meer genoeg stof over was.
2.16.
Tussen partijen staat vast dat de door [gedaagde] gestelde aantallen van de door haar gestelde kledingstukken inderdaad niet door [eiser] zijn gemaakt. De rechtbank stelt vast dat [eiser] daardoor niet is nagekomen wat partijen hadden afgesproken en dat er daarom sprake is van een tekortkoming. [eiser] heeft nog aangevoerd dat de tekortkoming niet aan hem te wijten was, omdat het tekort aan aantallen kwam doordat [gedaagde] niet de juiste hoeveelheid stoffen had aangeleverd. Dit beroep gaat niet op, want op het moment dat partijen de aanvullende afspraak maakten (in 2.13 en 2.14) wist [eiser] al dat er een tekort aan stoffen was. Omdat hij toen alsnog heeft toegezegd de bestelde artikelen te maken, zonder enig voorbehoud te maken, valt het niet kunnen nakomen van die toezegging vanwege de wijze van fabriceren van de kledingstukken in zijn risicosfeer.
2.17.
[eiser] heeft ook aangevoerd dat hij niet in verzuim is, omdat [gedaagde] hem niet in gebreke heeft gesteld. Dit had volgens hem wel gemoeten, omdat nakoming van de afspraak nog niet blijvend onmogelijk was. [gedaagde] had de stoffen immers nog bij een andere leverancier kunnen inkopen, zodat [eiser] de gemiste kledingstukken alsnog had kunnen produceren. Ter zitting zijn partijen het erover eens geworden dat de exacte stof die [gedaagde] voor de kledingstukken beoogd had niet meer verkrijgbaar was. [eiser] heeft daarop gereageerd dat [gedaagde] dan maar een andere stof had moeten uitkiezen, maar daar gaat de rechtbank niet in mee. [gedaagde] had immers kledingstukken van een specifieke stof besteld en [eiser] had toegezegd die van die stof te zullen produceren. Omdat de stof helemaal opgemaakt was en niet meer op andere plekken verkrijgbaar was, was nakoming dus blijvend onmogelijk. Bovendien blijkt uit de uitlatingen van [eiser] dat hij niet wilde nakomen. Dit betekent dat [eiser] op grond van artikel 6:81 BW in verzuim is gekomen.
2.18.
[eiser] moet de schade die [gedaagde] hierdoor heeft geleden vergoeden. [gedaagde] vordert een bedrag van € 2.769,99. Ter zitting is echter besproken dat dit niet de werkelijk geleden schade is, maar de omzet die zij is misgelopen. Voor schadevergoeding komt hoogstens de gederfde winst in aanmerking. Aangezien [gedaagde] ter zitting onweersproken heeft gesteld dat haar winstmarge 38% is, zal de rechtbank een bedrag van (38% van € 2.769,99 =) € 1.052,60 toewijzen.
3. [eiser] heeft broekjes in de verkeerde vleugrichting geproduceerd
2.19.
Volgens [gedaagde] heeft [eiser] een aantal kledingstukken gebrekkig geproduceerd. Zij stelt dat 742 broekjes van velours stof niet in de juiste vleugrichting zijn geproduceerd. Ze zijn namelijk niet tegen de vleug in, maar met de regen mee geproduceerd en hierdoor is er een kleurverschil ontstaan. Wat deze broekjes betreft, ontbindt [gedaagde] de overeenkomst dus deels. Dit heeft tot gevolg dat [eiser] een bedrag van € 5.031,08 aan [gedaagde] moet terugbetalen, aldus [gedaagde] . Daarnaast stelt [gedaagde] schade te hebben geleden in de vorm van gederfde winst ter hoogte van € 1.861,50.
2.20.
Ter zitting is naar voren gekomen dat [gedaagde] van deze broekjes zelf een sample heeft gemaakt en die aan [eiser] heeft gestuurd. Partijen zijn het er ter zitting niet over eens geworden van welke stof zij deze sample had gemaakt. Volgens [gedaagde] was de sample van velours en had zij die in de juiste vleugrichting gemaakt. Ze had bij deze bestelling geen specifieke instructie van de vleugrichting gegeven, maar omdat haar sample op de juiste manier was gemaakt (namelijk tegen de vleug in), moest [eiser] weten dat alle broekjes op die manier zouden moeten worden geproduceerd. Daarnaast is het volgens haar in de modewereld algemeen bekend dat kleding van velours standaard tegen de vleug in wordt gemaakt en dat alleen mantels met de regen mee worden gemaakt. De rechtbank begrijpt uit deze stelling dat zij van mening is dat een uitdrukkelijke instructie voor deze kledingstukken in dit geval ook niet nodig was.
2.21.
Volgens [eiser] had [gedaagde] geen sample van velours, maar van een andere stof meegeleverd. Hij kon daarom niet weten dat de stof op een speciale manier verwerkt moest worden, want andere stoffen hebben geen vleug. [eiser] betwist daarnaast dat algemeen bekend is dat velours kledingstukken standaard tegen de vleug in moeten worden geproduceerd. Ter onderbouwing verwijst hij naar een e-mail van de fabriek aan hem van 9 januari 2023, waarin de medewerker het volgende schrijft:
“during our many years of work, we have always cut corduroy, velvet, velours “with hair”.
Our qualified employees repeat that such fabrics should be cut “as it rains”. One time we only had information from a client that he wished us to cut the fabric in the opposite direction.”
2.22.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft [gedaagde] onvoldoende onderbouwd dat de standaard verwerking van een velours broekje tegen de vleug in is en ook dat zij [eiser] van tevoren een sample van velours, geproduceerd tegen de vleug in heeft gestuurd. Gelet op de gemotiveerde betwisting van [eiser] had het op haar weg gelegen om tijdens deze procedure verder te onderbouwen dat zij een velours sample naar [eiser] of naar de fabriek heeft gestuurd en dat de uitvoering van de broekjes niet overeenkomstig de sample is gedaan, zeker aangezien [eiser] deze stellingen in zijn conclusie van antwoord in reconventie al gemotiveerd weersproken heeft. Nergens uit volgt dat zij de sample heeft opgestuurd noch dat zij een instructie heeft gegeven om overeenkomstig de sample de broekjes te produceren. Evenmin heeft zij onderbouwd, bijvoorbeeld door middel van verklaringen, dat velours kledingstukken normaal gesproken tegen de vleug in worden geproduceerd. Dat had de rechtbank wel van haar verwacht gezien de verklaring van de fabriek. Dat [gedaagde] [eiser] bij eerdere bestellingen wel specifiek op het belang van de vleugrichting gewezen heeft, maakt niet dat [eiser] er nu zelf van uit moest gaan dat het op deze manier moest, want [eiser] heeft onweersproken aangevoerd dat hij veel verschillende klanten en opdrachten heeft en dat samples en de eventuele bijbehorende instructies daarom altijd lijdend zijn. De rechtbank wijst deze vordering van [gedaagde] daarom af.
4. [eiser] heeft de naaipatronen niet teruggegeven
2.23.
Ten slotte stelt [gedaagde] dat zij [eiser] heeft gevraagd haar naaipatronen, samples en stoffen aan haar terug te geven, maar dat hij dit niet heeft gedaan. Hierdoor kon zij de kleding voor de zomercollectie van 2023 niet ergens anders laten produceren en kan zij de al gedane bestellingen niet uitleveren, waardoor zij € 84.057,69 aan schade lijdt.
2.24.
In haar conclusie van antwoord met eis in reconventie heeft [gedaagde] zelf geschreven dat zij wat betreft de naaipatronen geen overeenkomst met [eiser] , maar met [onderneming echtgenoot eiser] heeft gesloten. Daarnaast heeft [eiser] gemotiveerd weersproken dat hij de naaipatronen heeft, want volgens hem staan deze op de laptop van [onderneming echtgenoot eiser] .
2.25.
Wel heeft [gedaagde] ter onderbouwing nog gewezen op de facturen die zij heeft overgelegd als productie 17, waarin [eiser] kosten voor naaipatronen in rekening brengt. Volgens [gedaagde] zijn de naaipatronen zowel door [eiser] als door [onderneming echtgenoot eiser] opgesteld, althans gefactureerd, waaruit blijkt dat de eenmanszaken van partijen erg door elkaar liepen. Ter zitting heeft [eiser] hierop gereageerd dat deze facturen zien op technische aanpassingen van de tekeningen bij de fabriek, die niets te maken hebben met het ontwerp waar [onderneming echtgenoot eiser] zich mee bezig houdt. Omdat de fabriek die kosten aan hem factureert, berekent hij deze door aan [gedaagde] . Dit heeft [gedaagde] niet weersproken. De rechtbank kan daarom niet op basis van deze facturen concluderen dat [onderneming echtgenoot eiser] wat betreft de naaipatronen een vordering op [eiser] heeft.
2.26.
Gelet hierop heeft [gedaagde] onvoldoende onderbouwd waarom [eiser] de naaipatronen aan [gedaagde] moet geven en waarom hij aansprakelijk moet worden gehouden voor de schade die zij heeft geleden. [eiser] is immers geen partij bij de overeenkomst over de naaipatronen en dat hij de naaipatronen heeft, staat ook niet vast. Deze vordering zal daarom ook worden afgewezen.
Conclusie
2.27.
De voorlopige conclusie is als volgt:
  • [gedaagde] moet in beginsel de factuur van € 38.492,74 aan [eiser] aan betalen (zie 2.8),
  • afhankelijk van de uitkomst van de akten wisseling kan deze factuur verminderd worden met maximaal € 1.686,15 (zie 2.8),
  • [eiser] moet € 1.052,60 aan [gedaagde] betalen (zie 2.18),
  • partijen mogen hun vorderingen met elkaar verrekenen.
2.28.
In afwachting van de bewijslevering houdt de rechtbank iedere verdere beslissing aan.

3.De beslissing

De rechtbank
3.1.
draagt [eiser] op de pakbon te overleggen waaruit volgens hem volgt dat hij alle op de factuur met kenmerk [cijferreeks 2] gefactureerde kledingstukken aan [gedaagde] heeft geleverd (zie 2.7),
3.2.
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van
7 februari 2024voor de akte genoemd in 3.1.,
3.3.
bepaalt dat [gedaagde] daarna op
6 maart 2024 (vier weken na 7 februari 2024) een antwoordakte in het geding mag brengen,
3.4.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. C. Schollen – den Besten en in het openbaar uitgesproken op 10 januari 2024.