ECLI:NL:RBOBR:2024:49
Rechtbank Oost-Brabant
- Proces-verbaal
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de hoogte van de WOZ-waarde van een woning in verband met nabijheid van windmolens
In deze uitspraak van de Rechtbank Oost-Brabant op 9 januari 2024, werd het beroep van eiser tegen de vastgestelde WOZ-waarde van zijn woning behandeld. De heffingsambtenaar had de WOZ-waarde vastgesteld op € 473.000, na een eerdere verlaging van € 504.000. Eiser betwistte de hoogte van deze waarde en stelde dat de vergelijkingsobjecten niet vergelijkbaar waren en dat er te veel gebruiksoppervlakte in de waardering was betrokken. De rechtbank oordeelde dat de heffingsambtenaar aannemelijk had gemaakt dat de vastgestelde waarde niet te hoog was en verwierp de stellingen van eiser als te algemeen geformuleerd.
De rechtbank benadrukte dat de WOZ-waarde per belastingjaar op zich staat en dat een vergelijking met eerdere WOZ-waarden juridisch niet houdbaar is. De rechtbank oordeelde dat de heffingsambtenaar voldoende rekening had gehouden met de verschillen tussen de woning van eiser en de vergelijkingsobjecten. Eiser voerde aan dat de nabijheid van windmolens een nadelige invloed had op de waarde van zijn woning, maar de rechtbank concludeerde dat de heffingsambtenaar een correctie van € 25.000 had toegepast, wat in relatieve zin lager was dan in het voorgaande jaar.
Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep van eiser ongegrond, wat betekent dat hij geen gelijk kreeg en geen vergoeding van proceskosten of griffierecht ontving. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en partijen kregen de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch.