ECLI:NL:RBOBR:2024:533
Rechtbank Oost-Brabant
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Waardering van een woning onder de Wet WOZ met betrekking tot vergelijkingsobjecten en procesorde
In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 7 februari 2024 uitspraak gedaan in een geschil over de WOZ-waardering van een woning in Bladel. Eiser, eigenaar van de woning, had beroep ingesteld tegen de WOZ-beschikking van de heffingsambtenaar, die de waarde voor het kalenderjaar 2022 had vastgesteld op € 266.000. Eiser betwistte deze waardering en stelde een lagere waarde van € 248.000 voor, onderbouwd met een matrix en fotomateriaal. De rechtbank oordeelde dat de heffingsambtenaar voldoende aannemelijk had gemaakt dat de vastgestelde waarde niet te hoog was, en dat de vergelijkingsobjecten die waren gebruikt voor de waardering voldoende vergelijkbaar waren met de woning van eiser. De rechtbank concludeerde dat de heffingsambtenaar de waardering op een juiste wijze had onderbouwd en dat er geen aanleiding was om de waarde te verlagen. Eiser's klachten over de procesorde, met betrekking tot het niet verstrekken van op de zaak betrekking hebbende stukken in de bezwaarfase, werden als niet-ontvankelijk beschouwd, omdat deze pas in de beroepsfase waren ingebracht. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en partijen werden geïnformeerd over hun recht om in hoger beroep te gaan.