ECLI:NL:RBOBR:2024:5540

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
8 mei 2024
Publicatiedatum
19 november 2024
Zaaknummer
WR 24/011
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wrakingsverzoek in strafzaak met betrekking tot EncroChat data

Op 8 mei 2024 heeft de meervoudige wrakingskamer van de Rechtbank Oost-Brabant een verzoek tot wraking afgewezen. Het verzoek was ingediend door mr. J.C. Reisinger namens de verzoeker, die betrokken was in een strafzaak met parketnummer 71/247470-21. De verzoeker had de wraking aangevraagd van de rechters mr. M.L.W.M. Viering, mr. M.A. Waals en mr. R.M.A. in ’t Veld, omdat hij meende dat hun beslissing over zijn onderzoekswensen blijk gaf van vooringenomenheid. De rechters hadden eerder onderzoekswensen van de verzoeker, die betrekking hadden op bewijsmateriaal verkregen via EncroChat, afgewezen. De verzoeker stelde dat de rechters ongerechtvaardigd vooruitliepen op de beantwoording van cruciale vragen in de strafzaak en dat hun motivering zodanig was dat deze niet anders kon worden verstaan dan als blijk van vooringenomenheid.

De wrakingskamer oordeelde dat een rechter alleen kan worden gewraakt als er objectieve omstandigheden zijn die de onpartijdigheid van de rechter in twijfel trekken. De wrakingskamer benadrukte dat een rechterlijke beslissing op zich geen grond voor wraking kan zijn, en dat de motivering van een beslissing alleen kan leiden tot wraking als deze in het licht van alle omstandigheden niet anders kan worden verstaan dan als blijk van vooringenomenheid. De wrakingskamer concludeerde dat de gewraakte bewoordingen van de rechters niet onbegrijpelijk waren en dat er geen sprake was van vooringenomenheid. Het verzoek tot wraking werd dan ook afgewezen.

De beslissing werd openbaar uitgesproken en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze uitspraak.

Uitspraak

beslissing

rechtbank OOST-BRABANT

Wrakingskamer
zaaknummer: WR 24/011
Beslissing van 8 mei 2024
van de meervoudige wrakingskamer van de rechtbank op het verzoek van:
[verzoeker]
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: verzoeker,
advocaat: mr. J.C. Reisinger,
strekkende tot de wraking van
mr. M.L.W.M. Viering,
mr. M.A. Waals,
mr. R.M.A. in ’t Veld,
rechters in deze rechtbank,
hierna samen te noemen: de rechters.

1.De procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het e-mailbericht van mr. Reisinger van 19 april 2024 waarbij hij een verzoek heeft gedaan tot wraking van de rechters;
  • de schriftelijke reactie van de rechters van 23 april 2024;
  • het proces-verbaal van de regiezitting van 3 en 18 april 2024 in de hoofdzaak
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 25 april 2024. Daarbij is verschenen mr. R.D.A. van Boom als waarnemend advocaat namens verzoeker.
De rechters zijn, zoals vooraf door hen aangegeven, niet verschenen.

2.Het wrakingsverzoek

2.1.
Het verzoek strekt tot wraking van de rechters in de strafzaak met parketnummer 71/247470-21 tegen verzoeker als verdachte. Deze strafzaak is op 3 en op 18 april 2024 behandeld door een meervoudige strafkamer, bestaande uit de rechters. De mondelinge behandeling betrof een regiezitting in het onderzoek.
2.2.
Verzoeker heeft het volgende aan haar verzoek ten grondslag gelegd. Verzoeker heeft in de strafzaak een aantal (formele) onderzoekswensen ingediend. In deze strafzaak is bewijsmateriaal in de vorm van EncroChat data aangedragen. Verzoeker heeft deze onderzoekswensen ingediend om te kunnen aantonen dat er sprake is geweest van een dusdanige samenwerking tussen Nederland en Frankrijk dat zich een situatie voordoet als bedoeld door de Hoge Raad in zijn arrest van 13 juni 2023, r.o. 6.17 tot en met 6.19 (ECLI:NL:HR:2023:913). De rechters hebben deze verzoeken afgewezen. In het proces-verbaal van de regiezitting van 3 en 18 april 2024 hebben zij daarbij, onder meer, overwogen:
‘De rechtbank stelt op grond van het onderhavige dossier en soortgelijke strafzaken voortkomend uit het EncroChat-onderzoek vast dat de betreffende data afkomstig van EncroChat-toestellen is verkregen onder verantwoordelijkheid van de Franse autoriteiten. Niet is gebleken of anderszins komen vast te staan dat dit anders is. Van opsporing onder verantwoordelijkheid van de Nederlandse autoriteiten zoals bedoeld onder 6.17 tot en met 6.19 in de prejudiciële beslissing van de Hoge Raad, is geen sprake geweest’.
2.3.
Verzoeker stelt zich op het standpunt dat de beslissing die de rechters over de onderzoekswensen hebben genomen niet anders kan worden aangemerkt dan als een eindbeslissing. Hiermee zijn de rechters ongerechtvaardigd vooruitgelopen op de beantwoording van de vragen van artikel 348 en artikel 350 juncto artikel 359a Sv en hebben zij zich vooringenomen getoond. Volgens verzoeker is de motivering van de (tussen)beslissing immers door de daarin gebezigde bewoordingen zodanig dat deze in het licht van alle omstandigheden van het geval en naar objectieve maatstaven gemeten, niet anders kan worden verstaan dan als blijk van vooringenomenheid van de rechters die haar hebben gegeven.
2.3
De rechters hebben laten weten niet in de wraking te berusten en zij hebben op het verzoek gereageerd. Die reactie wordt hierna voor zover nodig besproken.

3.De beoordeling

3.1.
Bij de beoordeling van het wrakingsverzoek stelt de wrakingskamer voorop dat een rechter alleen kan worden gewraakt als zich omstandigheden voordoen waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Daarvan is sprake als de rechter ten opzichte van een procesdeelnemer vooringenomen is of als de vrees daarvoor objectief gerechtvaardigd is. Uitgangspunt daarbij is dat een rechter wordt vermoed onpartijdig te zijn omdat hij als rechter is aangesteld. Voor het oordeel dat de rechterlijke onpartijdigheid toch schade lijdt, bestaat alleen grond in geval van bijzondere omstandigheden die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het aannemen van (de objectief gerechtvaardigde schijn van) partijdigheid.
3.2.
Het gesloten stelsel van rechtsmiddelen brengt mee dat een rechterlijke (tussen)beslissing als zodanig nooit een grond voor wraking kan vormen. De wrakingskamer komt dan ook geen oordeel toe over de juistheid van een (tussen)beslissing. Dat oordeel is voorbehouden aan de rechter die in geval van de aanwending van een rechtsmiddel belast is met de behandeling van de zaak. Het gesloten stelsel van rechtsmiddelen verzet zich er voorts ook tegen dat de motivering van een (tussen)beslissing grond kan vormen voor wraking, ook indien het gaat om een door de wrakingskamer onjuist, onbegrijpelijk, gebrekkig of te summier geachte motivering of om het ontbreken van een motivering. Dit is uitsluitend anders indien de motivering van de (tussen)beslissing in het licht van alle omstandigheden van het geval en naar objectieve maatstaven gemeten -bijvoorbeeld door de in de motivering gebezigde bewoordingen- niet anders kan worden verstaan dan als een blijk van vooringenomenheid van de rechter die haar heeft gegeven (vgl. HR 25 september 2018, ECLI:NL:HR:2018:1413).
3.3.
Uit de uitspraak van de Hoge Raad volgt dat het toetsingskader uitermate beperkt
is als, zoals in deze zaak, het verzoek tot wraking is gebaseerd op de motivering van de beslissing. De wrakingskamer dient uitsluitend te beoordelen of de motivering van de beslissing tot afwijzing van de onderzoekwensen van verzoeker, in de gegeven omstandigheden, zodanig onbegrijpelijk is dat hiervoor geen andere verklaring kan worden gegeven dan dat deze is ingegeven door vooringenomenheid van de rechters.
3.4.
De wrakingskamer is van oordeel dat daarvan geen sprake is. De wrakingskamer stelt vast dat de door verzoeker gewraakte overweging is gegeven in het kader van een regiezitting, waarbij door de verdediging ingediende onderzoekswensen door de procespartijen zijn besproken en waarop de rechtbank(-combinatie) een beslissing diende te nemen, gericht op de verdere voortgang van het strafproces. Een dergelijke beslissing is een tussenbeslissing en heeft naar haar aard een voorlopig karakter. De betreffende overweging is te beschouwen in de context van het gehele proces-verbaal van de terechtzitting en de fase waarin de behandeling van de strafzaak zich op dat moment bevond. De rechters geven in het proces-verbaal de maatstaven bij de beoordeling van de verzoeken weer (pagina 5) door de actuele jurisprudentie van de Hoge Raad te beschrijven (ECLI:NL:HR:2024:192 en ECLI:NL:HR:2023: 913). De rechters verwijzen onder het juridisch kader (pagina 6) tevens naar ‘het onderhavige dossier en soortgelijke strafzaken’. De door de rechters gebruikte bewoordingen en de daaraan gekoppelde beslissing, in de context beschouwd van de beschrijving van de daarbij toegepaste maatstaven en het gehanteerde juridisch kader behelzen vooral een weergave van de lijn van de jurisprudentie. De gewraakte bewoordingen zijn tegen die achtergrond niet zodanig onbegrijpelijk dat deze in het licht van alle omstandigheden van het geval, naar objectieve maatstaven gemeten, niet anders kunnen worden verstaan dan als blijk van vooringenomenheid.
3.5.
De wrakingskamer zal het verzoek tot wraking van de rechters dan ook afwijzen.

4.De beslissing

De wrakingskamer:
wijst het verzoek tot wraking af.
Deze beslissing is gegeven door de mr. J. Iding, voorzitter, mr. M.F.M.T. Franke en
mr. A.H.J.J. van de Wetering, leden, in tegenwoordigheid van de griffier en in openbaar uitgesproken op 8 mei 2024.
- de griffier de voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.