ECLI:NL:RBOBR:2024:5549
Rechtbank Oost-Brabant
- Wraking
- Rechtspraak.nl
Afwijzing wrakingsverzoek wegens gebrek aan concrete feiten of omstandigheden
In deze zaak heeft de rechtbank Oost-Brabant op 16 mei 2024 een wrakingsverzoek afgewezen dat was ingediend door verzoeker in een procedure betreffende de verlenging van de ondertoezichtstelling van twee minderjarige kinderen. Verzoeker had zijn wrakingsverzoek ingediend voorafgaand aan de zitting op 8 mei 2024, omdat hij meende dat de rechter vooringenomen was. Hij had de rechter gevraagd om zijn zoon telefonisch te horen, maar de rechter weigerde dit, wat verzoeker als partijdig beschouwde. In haar reactie op het wrakingsverzoek gaf de rechter aan dat zij zich niet vooringenomen voelde en dat haar beslissing om de zoon niet te horen een processuele beslissing was.
De wrakingskamer oordeelde dat het verzoek tot wraking ongegrond was. Volgens artikel 36 van het Wetboek van burgerlijke rechtsvordering kan een rechter alleen gewraakt worden op basis van feiten of omstandigheden die de onpartijdigheid van de rechter in twijfel trekken. De wrakingskamer stelde vast dat verzoeker geen concrete feiten had aangedragen die de vrees voor partijdigheid objectief gerechtvaardigd zouden maken. De beslissing van de rechter om de zoon niet telefonisch te horen, viel niet onder de gronden voor wraking, aangezien deze beslissing niet als een blijk van vooringenomenheid kon worden opgevat. De rechtbank benadrukte dat het wrakingsinstituut niet bedoeld is als een rechtsmiddel tegen procedurele of inhoudelijke beslissingen van de rechters.
De rechtbank heeft het verzoek tot wraking afgewezen, en tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open, zoals vermeld in artikel 39, vijfde lid, van het Wetboek van burgerlijke rechtsvordering.