ECLI:NL:RBOBR:2024:6105

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
6 juni 2024
Publicatiedatum
5 december 2024
Zaaknummer
WR 24/017
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wrakingsverzoek tegen rechter in strafzaak

Op 6 juni 2024 heeft de meervoudige wrakingskamer van de Rechtbank Oost-Brabant een verzoek tot wraking afgewezen. Verzoekster, die verdachte is in een strafzaak met parketnummer 71-149502-24, had de wraking ingediend na een zitting op 24 mei 2024, waar zij een verzoek tot aanhouding had gedaan. De rechter, mr. S.A.E.M. Rampaart, had dit verzoek afgewezen, wat verzoekster deed concluderen dat er mogelijk sprake was van vooringenomenheid. In haar reactie op het wrakingsverzoek gaf de rechter aan dat zij niet berustte in de beschuldigingen en dat haar beslissing procedureel was, zonder blijk van vooringenomenheid.

De wrakingskamer oordeelde dat een wrakingsverzoek alleen kan worden ingediend tegen een individuele rechter die de hoofdzaak behandelt. Het verzoek werd ongegrond verklaard, omdat de wrakingskamer van mening was dat de rechterlijke beslissing om het aanhoudingsverzoek af te wijzen geen grond kan vormen voor wraking. De wrakingskamer benadrukte dat er geen concrete feiten of omstandigheden waren die de vrees voor vooringenomenheid objectief gerechtvaardigd maakten. De beslissing werd openbaar uitgesproken en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

beslissing

RECHTBANK Oost-Brabant

Wrakingskamer
zaaknummer: WR 24/017

Beslissing van 6 juni 2024

van de meervoudige wrakingskamer van de rechtbank op het verzoek op grond van artikel 512 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) van

[verzoekster] ,

hierna te noemen: verzoekster,
(gemachtigde: mr. A. Mao)
strekkende tot de wraking van

mr. S.A.E.M. Rampaart,

rechter in deze rechtbank,
hierna te noemen: de rechter.

De procedure

1.1
Verzoekster is verdachte in de zaak met parketnummer 71-149502-24. In deze zaak gaat het om een vordering verklaring onttrekking aan het verkeer van 2 mei 2024.
1.2
De mondelinge behandeling van deze zaak was op de zitting van 24 mei 2024. Tijdens deze zitting heeft verzoekster de rechter gewraakt.

Het wrakingsverzoek en de reactie van de rechter daarop

2.1
Uit het proces-verbaal van de zitting van 24 mei 2024 maakt de wrakingskamer het volgende op. Verzoekster heeft voor de zitting schriftelijk om aanhouding verzocht. De rechter heeft hierop aangegeven niet op voorhand te willen aanhouden, maar het verzoek op de zitting te willen bespreken. Ter zitting heeft verzoekster haar verzoek om aanhouding herhaald en nader toegelicht. Hierop heeft de officier van justitie gereageerd. Na een onderbreking van de behandeling ter zitting heeft de rechter beslist dat het aanhoudingsverzoek wordt afgewezen en heeft zij deze beslissing gemotiveerd. Hierop heeft verzoekster aangegeven de rechter te wraken. Ter onderbouwing van dat verzoek heeft verzoekster aangevoerd dat en waarom zij vindt dat de zaak moet worden aangehouden. Verzoekster stelt dat is gevraagd om aanhouding van twee maanden of desnoods één maand, dat is voldoende tijd voor de verdediging. Door hier niet aan tegemoet te komen, laat de rechter zien dat er wellicht sprake zou kunnen zijn van vooringenomenheid.
2.2
In haar reactie van 24 mei 2024 op het wrakingsverzoek geeft de rechter aan dat zij niet berust in het wrakingsverzoek. Zij heeft een procedurele beslissing genomen. Bij de motivering van deze beslissing heeft zij geen blijk gegeven van vooringenomenheid.

De beoordeling

3.1
Artikel 512 Sv bepaalt dat elk van de rechters die een zaak behandelen, op verzoek van een partij kan worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen leiden. Hieruit volgt dat een wrakingsverzoek alleen kan worden ingediend tegen een individuele rechter die de (hoofd)zaak behandelt. De zaak wordt in dit geval behandeld door de rechter.
3.2
Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter dient voorop te staan dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat een rechter jegens een procespartij een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij die procespartij bestaande vrees dienaangaande objectief gerechtvaardigd is. Ook de (te vermijden) schijn van partijdigheid is bij de beoordeling van het wrakingsverzoek van belang.
3.3
De wrakingskamer kan het wrakingsverzoek zonder behandeling ter zitting aanstonds ongegrond verklaren indien het wrakingsverzoek kennelijk ongegrond is (artikel 5, tweede lid, aanhef en onder a, van het wrakingsprotocol van de rechtbank Oost-Brabant). De wrakingskamer oordeelt dat die situatie zich hier voordoet en overweegt daarbij het volgende.
3.4
Verzoekster vindt, zoals hiervoor weergegeven, dat de rechter vooringenomen is, omdat deze een onjuiste beslissing heeft genomen door haar verzoek tot aanhouding af te wijzen. Het gesloten stelsel van rechtsmiddelen brengt echter mee dat een rechterlijke (tussen)beslissing nooit grond kan vormen voor wraking. Het gerecht dat over het wrakingsverzoek moet oordelen (de wrakingskamer) komt geen oordeel toe over de juistheid van de (tussen)beslissing noch over het verzuim te beslissen. Dat oordeel is voorbehouden aan de rechter die in geval van de aanwending van een rechtsmiddel belast is met de behandeling van de zaak (HR 25 september 2018, ECLI:NL:HR:2018:1413).
3.5
Bij het wrakingsverzoek zijn ook overigens geen concrete feiten of omstandigheden gesteld waaruit de wrakingskamer de vooringenomenheid van de rechter of de objectief gerechtvaardigde vrees daarvoor kan afleiden. Gelet op voorgaande overwegingen is de wrakingskamer van oordeel dat er geen grond is voor wraking. Het wrakingsverzoek wordt daarom afgewezen.
3.6
Voor een behandeling van het verzoek ter zitting bestaat geen reden. Het in de wet opgenomen recht op een mondelinge behandeling is door de wetgever bedoeld voor het debat over de gegrondheid van het verzoek, maar aan dat debat wordt gezien het vorenstaande niet toegekomen.

De beslissing

De wrakingskamer:
- verklaart het verzoek tot wraking van de rechter ongegrond.
Deze beslissing is gegeven door mr. H.M.H. de Koning, voorzitter, mr. A.H.J.J. van de Wetering en mr. N. Flikkenschild, leden, in tegenwoordigheid van, mr. M.E.A. Schokker-Stadhouders, griffier, en in openbaar uitgesproken op 6 juni 2024.
de griffier de voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open (artikel 515, vijfde lid, Sv).