In deze zaak heeft de rechtbank Oost-Brabant op 11 juli 2024 een beslissing genomen over een wrakingsverzoek van een verzoeker, die eerder was gedagvaard in een civiele procedure. Tijdens de mondelinge behandeling op 4 juli 2024 heeft de verzoeker aangegeven de rechter te willen wraken. Echter, het wrakingsverzoek voldeed niet aan de wettelijke vereisten, omdat het niet was ingediend door een advocaat, zoals vereist in zaken waarin de partij zich verplicht moet laten vertegenwoordigen. De wrakingskamer heeft de verzoeker de gelegenheid gegeven om het verzoek alsnog door een advocaat te laten ondertekenen, maar de advocaat heeft in een begeleidende e-mail aangegeven de verzoeker niet te zullen bijstaan in de wrakingsprocedure. Dit leidde de wrakingskamer tot de conclusie dat het verzoek niet-ontvankelijk was, omdat er feitelijk geen sprake was van vertegenwoordiging door een advocaat.
Daarnaast heeft de wrakingskamer opgemerkt dat de verzoeker in deze procedure al twee keer de rechter had gewraakt, wat had geleid tot onredelijke vertraging van de rechtspleging. De rechtbank oordeelde dat de verzoeker het wrakingsinstrument misbruikte, wat resulteerde in de beslissing dat een volgend verzoek tot wraking in deze zaak niet meer in behandeling zal worden genomen. De beslissing werd openbaar uitgesproken en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze uitspraak.