ECLI:NL:RBOBR:2024:6452

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
20 december 2024
Publicatiedatum
19 december 2024
Zaaknummer
01/262039-23
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • mr. N. Flikkenschild
  • mr. S.J.W. Hermans
  • mr. S.H. van Dalen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor bedreiging met een op een vuurwapen gelijkend voorwerp door een minderjarige

Op 20 december 2024 heeft de Rechtbank Oost-Brabant in 's-Hertogenbosch uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een minderjarige verdachte, geboren in 2006, die beschuldigd werd van bedreiging met een op een vuurwapen gelijkend voorwerp. De zaak was aanhangig gemaakt na een dagvaarding op 6 november 2024, naar aanleiding van een incident op 7 oktober 2023 in Berlicum, gemeente Sint-Michielsgestel. De verdachte had een alarmpistool getoond aan een leeftijdgenoot en daarmee in de lucht geschoten, wat leidde tot de beschuldiging van bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht. Tijdens de zitting op 6 december 2024, die achter gesloten deuren plaatsvond, heeft de rechtbank de vordering van de officier van justitie en de verdediging gehoord. De officier van justitie concludeerde tot bewezenverklaring van de bedreiging, terwijl de verdediging vrijspraak bepleitte, stellende dat er geen opzet was om te bedreigen.

De rechtbank oordeelde dat de verdachte met zijn handelingen, het tonen van het alarmpistool en het schieten in de lucht, op zijn minst voorwaardelijk opzet had op de bedreiging van het slachtoffer. De rechtbank achtte de tenlastelegging bewezen en sprak de verdachte vrij van andere beschuldigingen. Bij de strafoplegging werd rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder een rapport van de Raad voor de Kinderbescherming, dat concludeerde dat er geen directe zorgen waren over zijn functioneren. De rechtbank legde een werkstraf op van 60 uur, met aftrek van voorarrest, en overwoog dat de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het was begaan, een strafrechtelijke reactie vereisten.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Locatie 's-Hertogenbosch
Strafrecht
Parketnummer: 01.262039.23
Datum uitspraak: 20 december 2024
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [2006] ,
wonende te [adres] .
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting met gesloten deuren van 6 december 2024.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 6 november 2024.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 7 oktober 2023 te Berlicum, gemeente Sint-Michielsgestel
[medeverdachte/ slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door die [medeverdachte/ slachtoffer] een op een vuurwapen gelijkend voorwerp te tonen, dat wapen op die [medeverdachte/ slachtoffer] te richten en /of (vervolgens) met dat wapen in de lucht te schieten.

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in de vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

Bewijs

Inleiding.
Verdachte wordt verweten dat hij op 7 oktober 2023 [medeverdachte/ slachtoffer] heeft bedreigd met gebruikmaking van een wapen.
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie concludeert tot bewezenverklaring van het tenlastegelegde met uitzondering van het richten van een wapen op [medeverdachte/ slachtoffer] .
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging stelt zich op het standpunt dat het door verdachte tonen van een wapen en het schieten daarmee kan worden bewezen maar dat verdachte geen opzet had [medeverdachte/ slachtoffer] daarmee te bedreigen en bepleit om die reden vrijspraak.
Het oordeel van de rechtbank. [1]

Bewijsoverweging.

De rechtbank stelt op grond van de inhoud van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting vast dat verdachte met een alarmpistool in de lucht heeft geschoten en vervolgens dit alarmpistool heeft getoond aan [medeverdachte/ slachtoffer] .
Met deze handelingen heeft verdachte op zijn minst voorwaardelijk opzet gehad op het bedreigen van [medeverdachte/ slachtoffer] met enig misdrijf tegen het leven gericht.
De rechtbank is gelet hierop van oordeel dat wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte opzet had op bedreiging van [medeverdachte/ slachtoffer] door hem een wapen te tonen en daarmee in de lucht te schieten.

Bewijsmiddelen.

De rechtbank komt tot haar oordeel op grond van de inhoud van de navolgende bewijsmiddelen.
I. de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting, weergegeven in het proces-verbaal terechtzitting van 6 december 2024, voor zover -zakelijk weergegeven- inhoudende:
Op 7 oktober 2023 was ik in Berlicum. Ik was samen met [getuige 1] , ik zat bij hem op een scooter. Ik heb daar [medeverdachte/ slachtoffer] aangesproken. Ik wist dat [getuige 1] een alarmpistool in zijn scooter had opgeborgen. Ik heb dat wapen aan [medeverdachte/ slachtoffer] getoond en heb met dat wapen in de lucht geschoten.
II. De inhoud van het dossier, voor zover -zakelijk weergegeven- inhoudende:
- een proces-verbaal van aangifte door [medeverdachte/ slachtoffer] op 24 november 2023,
dossier pag. 351, 352:
Ik wil aangifte doen van bedreiging op 7 oktober 2023 in Berlicum, omstreeks
01:00 – 01:30 uur. Ik was op dat moment bij de Theresiaschool. Ik stond daar op dat moment met [getuige 2] (
rechtbank: [getuige 2]).
We werden omsingeld door meer personen, door [getuige 3] , [verdachte] en [getuige 1] . Hij ( [verdachte] ) had een wapen vast. Hij stond recht voor mijn neus.
- een proces-verbaal verhoor van [getuige 2] op 7 oktober 2023, dossier
pag. 222, 223:
Ik was op 7 oktober 2023 met vrienden in Berlicum aan het Braakven. Dit was ongeveer rond 00:00 uur. Ik zag dat [verdachte] een wapen vast had in zijn rechterhand, het was zwart en had de vorm van een handgeweer. Ik hoorde ook een harde knal.
- een proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 5] op 7 oktober 2023, dossier pag.
241, 242, 243:
Op 7 oktober 2023 omstreeks 00:10 uur hoorde ik op het Braakven te Berlicum
een hoop geschreeuw. Ik zag dat er een groep jonge jongens over het Braakven rende.
Ik zag dat er een groep jongens achter de eerste groep aan rende. Ik hoorde dat er veel geschreeuwd werd. Het was voor mij duidelijk dat er een ruzie gaande was. (…) Ik hoorde dat er werd geschreeuwd. Hierna hoorde ik een harde knal. Ik hoorde
dat de knal kwam uit de richting van het Braakven. Ik keek in de richting van het
Braakven en ik zag een scooter met twee man daarop rijden. Ik zag dat ze het fietspad
op gereden kwamen. Ik zag dat de passagier van de scooter afstapte. Ik zag dat deze jongen een zwart handvuurwapen in zijn rechterhand hield. Ik stond op ongeveer twee meter
van hem af. De plaats van de harde knal en de richting van waaruit die jongen kwam, kwamen erg overeen.

De bewezenverklaring.

Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierboven uitgewerkte bewijsmiddelen komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte:
op 7 oktober 2023 te Berlicum, gemeente Sint-Michielsgestel [medeverdachte/ slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht door die [medeverdachte/ slachtoffer] een op een vuurwapen gelijkend voorwerp te tonen en met dat wapen in de lucht te schieten.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.

De strafbaarheid van het feit.

Het bewezen verklaarde levert op het in de uitspraak vermelde strafbare feit.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

De strafbaarheid van verdachte.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

Oplegging van straf.

De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie vordert aan verdachte een werkstraf op te leggen van 60 uur subsidiair 30 dagen jeugddetentie met aftrek van voorarrest.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging verzoekt in geval van bewezenverklaring aan verdachte geen straf of maatregel op te leggen dan wel een werkstraf van beperkte duur.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd, heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van het door verdachte gepleegde strafbare feit betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich op 7 oktober 2023 schuldig gemaakt aan bedreiging van een leeftijdgenoot ( [medeverdachte/ slachtoffer] ) met een op een vuurwapen gelijkend voorwerp (een alarmpistool) door dat wapen aan hem te tonen en daarmee in de lucht te schieten.
Verdachte was kort daarvoor zelf met een balletjespistool bedreigd en beschoten door [medeverdachte/ slachtoffer] .
Verdachte heeft verkeerde keuzes gemaakt door gewapend terug te keren naar de plaats van de ruzie en zich daar zelf schuldig te maken aan bedreiging.
Het incident vond plaats op de openbare weg. Omstanders zijn getuige geweest van de ruzie tussen twee groepen jongeren en het tonen en gebruiken van wapens daarbij.
De persoon van verdachte.
De rechtbank heeft rekening gehouden met de inhoud van het rapport van de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad) van 2 december 2024.
Dit rapport houdt onder meer in dat de Raad concludeert dat er ten aanzien van het functioneren van verdachte op verschillende leefgebieden geen directe zorgen naar voren komen die aandacht behoeven. Zijn dagbesteding en vrijetijdsbesteding lijken zinvol en leeftijdsadequaat. Het is van belang dat verdachte zich concentreert op zijn schoolgang.
Het (dynamisch) risicoprofiel schat de Raad in als heel laag, wat inhoudt dat er weinig factoren aanwezig zijn die aandacht behoeven om de kans op herhaling te verkleinen.
In geval van strafoplegging acht de Raad een taakstraf in de vorm van een onvoorwaardelijke werkstraf het meest passend. De Raad adviseert deze straf op te leggen.
De rechtbank weegt in het voordeel van verdachte mee dat sinds het begaan van het feit op 7 oktober 2023 lange tijd verstreken is voordat de zaak ter terechtzitting is behandeld.
Verdachte heeft ter zitting spijt betuigd en ziet in dat hij in het vervolg andere keuzes moet maken om conflicten op te lossen.
De op te leggen straf.
Bij haar beslissing over de strafsoort en de hoogte van de straf heeft de rechtbank aansluiting gezocht bij de binnen de rechtspraak ontwikkelde oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (minderjarigen) en acht geslagen op straffen die in soortgelijke gevallen plegen te worden opgelegd.
Alles afwegende zal de rechtbank aan verdachte opleggen een werkstraf voor de duur van 60 uur met aftrek van het voorarrest. De rechtbank vindt het gelet op de ernst van het feit niet passend om geen straf of een lagere werkstraf op te leggen, zoals de raadsman heeft bepleit.

Toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op de artikelen:
77a, 77g, 77m, 77n, 285 van het Wetboek van Strafrecht.

DE UITSPRAAK

De rechtbank:
Verklaart het tenlastegelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op het misdrijf:

bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht.

Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Legt op de volgende straf:
Een werkstraf voor de duur van 60 uren subsidiair 30 dagen jeugddetentie met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank waardeert een in verzekering doorgebrachte dag op 2 uur werkstraf.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. N. Flikkenschild, voorzitter, tevens kinderrechter
mr. S.J.W. Hermans en mr. S.H. van Dalen, leden,
in tegenwoordigheid van J.F.A. Verhagen, griffier,
en is uitgesproken op 20 december 2024.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een dossier, wordt – tenzij anders vermeld – bedoeld een Eindproces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren van de regiopolitie Eenheid Oost Brabant, Districtsrecherche Eindhoven, afgesloten 26 november 2023, dossiernummer 2023228436/OB1R023129 (onderzoek “Kingdom”).