ECLI:NL:RBOBR:2024:6454

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
20 december 2024
Publicatiedatum
19 december 2024
Zaaknummer
01/261406-23
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een minderjarige verdachte voor bedreiging en mishandeling met een vuurwapen gelijkend voorwerp

Op 20 december 2024 heeft de Rechtbank Oost-Brabant uitspraak gedaan in de zaak tegen een minderjarige verdachte, geboren in 2006, die zich schuldig heeft gemaakt aan bedreiging en mishandeling met een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, een BB-gun. De feiten vonden plaats op 7 oktober 2023 te Berlicum, waar de verdachte twee personen heeft bedreigd en hen heeft verwond door met het wapen op hen te schieten. Daarnaast heeft de verdachte op 3 maart 2024 een alarmpistool voorhanden gehad op de openbare weg. De rechtbank heeft de verdachte gedeeltelijk vrijgesproken van de bedreiging van een derde slachtoffer, omdat niet kon worden vastgesteld dat deze daadwerkelijk vrees had ervaren. De rechtbank heeft een jeugddetentie van één maand opgelegd, geheel voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden, en daarnaast een werkstraf van 150 uur. De rechtbank heeft vastgesteld dat er sprake was van een onherstelbaar vormverzuim bij de doorzoeking van de bromfiets van de verdachte, maar heeft besloten hier geen rechtsgevolgen aan te verbinden, omdat niet is gebleken dat de verdachte hierdoor in zijn belangen is geschaad. De uitspraak is gedaan na een onderzoek ter terechtzitting met gesloten deuren, waarbij de rechtbank de vordering van de officier van justitie en de verdediging heeft gehoord. De rechtbank heeft de ernst van de feiten en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte in haar oordeel meegenomen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Locatie 's-Hertogenbosch
Strafrecht
Parketnummers: 01.261406.23 en 01.127081.24 (ter terechtzitting gevoegd)
Datum uitspraak: 20 december 2024
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [2006] ,
wonende te [adres 1] .
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting met gesloten deuren van 6 december 2024.
Op deze zitting heeft de rechtbank de tegen verdachte onder de hiervoor genoemde parketnummers aanhangig gemaakte zaken gevoegd.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaardingen van 6 november 2024.
Aan verdachte is in de zaak met parketnummer 01.261406.23 tenlastegelegd dat:
feit 1:
hij op één of meerdere tijdstippen op of omstreeks 7 oktober 2023 te Berlicum, gemeente Sint-Michielsgestel [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling,
door die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, althans een BB-gun, te tonen en/of dat voorwerp/wapen op die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] te richten;
feit 2:
hij op één of meerdere tijdstippen op of omstreeks 7 oktober 2023 te Berlicum, gemeente Sint-Michielsgestel [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] heeft mishandeld door (meermaals) met een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, althans een BB-gun, in de richting van die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] te schieten, ten gevolge waarvan die [slachtoffer 1] en /of [slachtoffer 2] in hun nek en/of buik geraakt zijn;
feit 3:
hij op of omstreeks 7 oktober 2023 te Berlicum, gemeente Sint-Michielsgestel [slachtoffer 3] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door die [slachtoffer 3] een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, althans een BB-gun te tonen en/of (vervolgens) dat voorwerp/wapen op het gezicht/hoofd van die [slachtoffer 3] te richten.
Aan verdachte is in de zaak met parketnummer 01.127081.24 tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 3 maart 2024 te Berlicum, gemeente Sint-Michielsgestel een wapen van categorie III, onder 4 van de Wet wapens en munitie, te weten een, een alarmpistool (merk: BBM, model: mini gap) voorhanden heeft gehad.

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaardingen geldig zijn. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in de vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

Bewijs.

Inleiding.
Op 7 oktober 2023 omstreeks 00.18 uur vond er te Berlicum een confrontatie plaats tussen twee groepen jongeren, waarbij personen zouden zijn bedreigd en waarbij gebruik zou zijn gemaakt van een wapen (BB-gun).
Verdachte wordt betrokkenheid bij deze feiten verweten. Daarnaast wordt verdachte verweten dat hij op 3 maart 2024 een alarmpistool voorhanden heeft gehad.
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie concludeert tot bewezenverklaring van alle tenlastegelegde feiten.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging stelt ten aanzien van de tenlastelegging met parketnummer 01.2614067.23:
voor wat betreft feit 1:
- dat niet vaststaat dat [slachtoffer 2] door verdachte is bedreigd, omdat hij niet daadwerkelijk van de bedreiging op de hoogte is geraakt, zodat voor dit onderdeel van de tenlastelegging vrijspraak dient te volgen;
- voorts onvoldoende bewijs aanwezig is dat [slachtoffer 1] het wapen heeft gezien, zodat ook voor dit onderdeel vrijspraak dient te volgen;

voor wat betreft feit 2:

- vrijspraak dient te volgen nu niet kan worden bewezen dat verdachte degene is geweest die gericht op [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] heeft geschoten;

voor wat betreft feit 3:

- vrijspraak dient te volgen omdat de handelingen van verdachte bij [slachtoffer 3] in redelijkheid geen vrees konden oproepen.
Ten aanzien van het tenlastegelegde in de zaak met parketnummer 01.127081.24 stelt de verdediging dat vrijspraak moet volgen nu de doorzoeking van de scooter waarvan verdachte gebruik maakte onrechtmatig was, omdat er geen sprake was van een redelijk vermoeden dat verdachte zich schuldig had gemaakt aan een strafbaar feit. Er is sprake van een onherstelbaar vormverzuim waardoor verdachte is getroffen in zijn persoonlijke belangen. Het bewijsmateriaal is rechtstreeks door dit onherstelbare vormverzuim verkregen en mag niet bijdragen aan het bewijs van het tenlastegelegde.
Het oordeel van de rechtbank.
In de zaak met parketnummer 01.127081.24.
De rechtbank verwerpt het tot bewijsuitsluiting strekkende verweer.
De rechtbank stelt op grond van de inhoud van het dossier het volgende vast.
Met de verdediging en de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat op het moment van doorzoeking van de buddyseat van de bromfiets geen sprake was van een redelijk vermoeden dat verdachte zich schuldig had gemaakt aan een strafbaar feit.
Er is daarom sprake van een (onherstelbaar) vormverzuim in de zin van artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering.
De beantwoording van de vraag of een rechtsgevolg aan een vormverzuim moet worden verbonden, en zo ja de wijze waarop dat gebeurt, berust in de kern op een afweging van belangen. Hierbij wordt het ‘wegkomen met een gepleegd strafbaar feit’ niet als rechtens te respecteren belang van de verdachte gezien. Door de agenten is gezocht in de buddyseat van de bromfiets van de vader van verdachte. Niet gesteld en niet gebleken is dat verdachte hierdoor in enig persoonlijk belang is geschaad.
Gelet daarop volstaat de rechtbank met de constatering dat een onherstelbaar vormverzuim heeft plaatsgevonden en zal zij hier verder geen rechtsgevolgen aan verbinden.
In de zaak met parketnummer 01.261406.23.
Partiële vrijspraak van bedreiging van [slachtoffer 2] (01.261406.23, feit 1).
De rechtbank stelt voorop dat voor een veroordeling ter zake van bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht of met zware mishandeling, is vereist dat de bedreigde daadwerkelijk op de hoogte is geraakt van de bedreiging en de bedreiging van dien aard is en onder zodanige omstandigheden is geschied dat bij de bedreigde in redelijkheid de vrees kon ontstaan dat hij het leven zou kunnen verliezen of zwaar lichamelijk letsel zou kunnen oplopen en dat het opzet van de verdachte daarop was gericht.
De rechtbank stelt op grond van de inhoud van het dossier vast dat [slachtoffer 2] bij de politie over het tenlastegelegde heeft verklaard: “Ik heb geen wapens gezien. Het was te donker.” Hij is pas later op de hoogte geraakt van het feit dat er een wapen op hem was gericht. Of hij zich daardoor (alsnog) bedreigd heeft gevoeld blijkt niet uit het dossier. De rechtbank kan daarom niet op grond van de inhoud van bewijsmiddelen vaststellen dat bij [slachtoffer 2] alsnog daadwerkelijk vrees is ontstaan.
Verdachte zal van dit onderdeel van het tenlastegelegde worden vrijgesproken.
Bewezenverklaring feiten 1, 2 en 3
De rechtbank komt tot een bewezenverklaring van het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde.
Hetgeen de raadsman (anders dan hiervoor reeds besproken) ter verweer heeft aangevoerd wordt naar het oordeel van de rechtbank door de inhoud van de bewijsmiddelen weerlegd.

De bewijsmiddelen.

De rechtbank komt tot haar oordeel op grond van de inhoud van de navolgende bewijsmiddelen. [1]
De bewijsmiddelen worden slechts gebezigd met betrekking tot het feit waarop zij in het bijzonder betrekking hebben.
I. de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting, weergegeven in het proces-verbaal terechtzitting van 6 december 2024, voor zover -zakelijk weergegeven- inhoudende:
Op 7 oktober 2023 ben ik naar het Braakven te Berlicum gegaan, waar ook vriendengroepen aanwezig waren. Ik heb toen een BB-gun meegenomen omdat er al eerder confrontaties tussen de vriendengroepen hadden plaatsgevonden. Ik heb dit wapen meegenomen om ermee te kunnen dreigen en personen op afstand te houden voor het geval er iets zou gebeuren. Ik stond op een gegeven moment op de hoek van de straat bij de basisschool waar toen een groep jongens voorbij kwam gerend. Er kwamen ook jongens op mij af gerend. Ik heb toen mijn wapen gepakt en aan die jongens laten zien om ze weg te jagen. Ik begrijp dat dit [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] betroffen. Ik heb dat wapen gericht op die jongens. Het wapen waarmee ik richtte, leek op een echt vuurwapen.
Ik raakte daar ook in gevecht met anderen. Een man, van wie ik later begreep dat dit de in de tenlastelegging genoemde [slachtoffer 3] was, kwam tussenbeide en pakte me vast. Ik had op dat moment het wapen nog in mijn hand ter hoogte van mijn middel.
II. De inhoud van het dossier, voor zover -zakelijk weergegeven- inhoudende:
- een proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer 1] op 6 november 2023,
dossier pag. 339, 340:
Ik ben richting de twee jongens gerend en ineens zag ik dat één van de twee jongens stil bleef staan en ik zag dat de jongen met zijn arm gestrekt richting [slachtoffer 2] stond. Ik zag dat de jongen ook gericht zijn arm richtte op [slachtoffer 2] . Ik hoorde een knal. Ik schrok. Ik zag dat de jongen een op een vuurwapen lijkend voorwerp in zijn hand vast hield. Het leek een echt vuurwapen. Ik wilde weg rennen, omdat ik dacht dat de jongen met een pistool op [slachtoffer 2] had geschoten en mogelijk ook op mij zou schieten. Toen ik probeerde weg te rennen (...) zag ik dat de jongen op mij af kwam lopen. Ik zag dat de jongen ongeveer zeven meter van mij af stond. Ik voelde ineens een stekende pijn in mijn nek achter mijn linker oor. Toen voelde ik een stekende pijn op mijn linker schouder. Ik dacht dat ik met een echt pistool beschoten werd en door echte kogels geraakt werd. Ook hoorde ik 8 maal een knal geluid. Dit was zeer angstig.
Ik heb gevoeld of er bloed in mijn nek zat. Dit was minimaal. Wel bleven de plekken erg zeer doen. [slachtoffer 2] (
rechtbank: [slachtoffer 2]) heeft gekeken naar de plekken in mijn nek en op mijn schouder en hij vertelde mij dat hij zag dat er een gat in mijn shirt zat, ter hoogte van mijn nek waar de plek zat die zeer deed.
Ik weet dat de jongen die op mij geschoten heeft [verdachte] heet. Ik herkende [verdachte] toen hij op mij schoot.
- een proces-verbaal van verhoor van de getuige [slachtoffer 2] op 26 oktober 2023,
dossier p. 189:
Wij gingen op 7 oktober 2023 naar het huis van [persoon 1] aan het [adres 2] . Rond twaalf uur gingen we daar voor het huis staan. Ik zag best veel man aan komen rennen. Die jongens renden richting de school. Wij gingen er achteraan. Tijdens het rennen voelde ik ineens een soort steekpijn in mijn buik. Ik had toen een wond die bloedde een beetje. [slachtoffer 1] was ook geraakt in zijn nek.
- een proces-verbaal van verhoor van de getuige [slachtoffer 2] op 7 oktober 2023, dossier
pag. 246, 247:
Toen renden die jongens achter ons aan. Ik herkende er eentje van, dat was [verdachte] .
Ik draai om en ik voelde ineens iets tegen mijn middenrif komen. Ik heb daar nu ook een wondje aan. Ik werd geraakt onder mijn borst.
Ik hoorde [slachtoffer 1] zeggen dat hij pijn had aan zijn nek en dat het raak was. lk zei tegen hem, ja ik heb ook pijn. Ik heb twee of drie keer een klap gehoord toen ik beschoten werd. Ik hoorde een knal.
- een proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer 3] , geboren op [1979] te
[1979] , dossier pag. 218, 219:
Ik wens aangifte te doen van bedreiging, gepleegd ter hoogte van het [adres 2] op 7 oktober 2023. Ik zag dat er jongens op de grond lagen en aan het vechten waren. Ik heb twee jongens vastgepakt om ze uit elkaar te trekken. Ik zag op dat moment dat één van de twee jongens een vuurwapen op mijn gezicht richtte. Ik zag dat het een zwartkleurig vuurwapen betrof. Ik schrok hier op dat moment erg van.
Ik hoorde later van de voornaam van de jongen met het vuurwapen. Zijn voornaam betrof [verdachte] . Ik heb vervolgens begrepen dat zijn achternaam [verdachte] betreft.
- een proces-verbaal verhoor van [getuige 1] , dossier pag. 152, 153:
Bij de confrontaties had [verdachte] een vuurwapen vast. Ik had het gevoel dat mijn vrienden werden doodgeschoten. Ik heb een wapen gezien, dat van [verdachte] . Dat was een zwart wapen. Een handpistool.
- een proces-verbaal van verhoor van [getuige 2] , dossier pag. 260, 261:
We renden naar buiten naar het fietspad bij de school. Iedereen die daar stond reed weg, alleen twee scooters stonden er nog en één jongen, [verdachte] heet hij. Hij was met een balletjespistool aan het schieten richting ons, met een bb-gun met metalen balletjes. Een vriend van mij, [slachtoffer 2] was daarmee geraakt in zijn buik. Ik zag [verdachte] ook schieten met die bb-gun. We wilden weg van die school. Toen kwamen we [verdachte] weer tegen. Ik zei tegen hem: ‘Heb jij geschoten, heb jij geschoten.' En toen gaf hij toe dat hij had geschoten.
V. Een proces-verbaal Wet wapens en munitie, opgemaakt in de wettelijke vorm door een daartoe bevoegde opsporingsambtenaar van de regiopolitie Eenheid Oost-Brabant, registratienummer: PL2100-2024047306, afgesloten op 25 april 2024, voor zover
- zakelijk weergegeven - inhoudende:
- een proces-verbaal bevindingen, pag. 5, 6, 7:
Op 3 maart 2024, bevonden wij verbalisanten ons in Sint-Michielsgestel.
Aldaar kregen wij de opdracht te gaan naar Basisschool De Kleine Beer in Berlicum.
Er zouden een aantal fietsen en scooters bij de ingang van het schoolplein staan die van jongens waren die zich op het afgesloten en omheinde schoolplein bevonden.
Wij zagen bij aankomst bij de genoemde school dat vier a vijf jongens bij het zien van ons dienstvoertuig snel over het hek van de basisschool sprongen en wegrenden. Wij verbalisanten zagen dat er in de directe nabijheid van de plek waar de jongens over het hek waren gesprongen twee bromfietsen stonden.
Ik [verbalisant] bleef bij de voertuigen en trok de kentekens van de bromfietsen na in de politiesystemen. Bij bevraging vond ik een telefoonnummer vermoedelijk van de eigenaar of de houder van een van de bromfietsen.
Ik [verbalisant] belde met het nummer en kreeg een man aan telefoon. Ik vroeg hem of hij de eigenaar was van de bromfiets voorzien van [kenteken] . Hij bevestigde mij verbalisant dat het inderdaad zijn bromfiets was die op zijn naam stond maar dat zijn zoon [verdachte] de houder is van het voertuig en er altijd op rijdt.
Enkele minuten later zag ik een jongeman op mij aflopen met een helm in zijn handen.
Hij meldde zich bij mij. Ik vroeg of hij de eigenaar of houder van genoemde Peugeot bromfiets was. Hij bevestigde dat. De jongen overhandigde mij verbalisant een geldig op zijn naam staand rijbewijs. Hij bleek te zijn genaamd [verdachte] , geboren op [2006] .
Bij het zoeken in de politiesystemen naar de eigenaar van de Peugeot bromfiets zoals voornoemd, was het ons verbalisanten opgevallen dat deze [verdachte] voorkwam in de politiesystemen ter zake van het bezit van vuurwapens.
Wij besloten [verdachte] te vorderen de buddyseat van zijn bromfiets te openen. [verdachte] wilde hieraan niet meewerken.
Wij verbalisanten voerden vervolgens een fouillering uit ter controle op het bezit van wapens. Bij de fouillering troffen wij verbalisanten in zijn kleding een sleutelbos met een bromfietssleutel eraan. Ik, verbalisant, heb vervolgens met de sleutel de buddyseat van zijn bromfiets geopend. Daarin lag een plastic tas. Ik opende de plastic tas en zag dat daar een vuurwapen in zat. Hierna is verdachte [verdachte] aangehouden.
Ik, verbalisant, zag dat het een metalen vuurwapen was met daarin een patroonhouder voor de munitie. Het vuurwapen was doorgeladen en niet voorzien van een veiligheidspal. Het vuurwapen was dus voor direct gebruik gereed.
- een kennisgeving van inbeslagneming, pag. 30:
Op 3 maart 2023 werd in Berlicum, gemeente Sint-Michielsgestel in beslag genomen:
Goednummer: PL2100-2024047306-2177575
Categorie omschrijving vuurwapen (Alarmpistool), BBM, zwart.
Aangetroffen in de buddyseat van [verdachte] , geboren op [2006] , wonende: [adres 1] .
- een proces-verbaal onderzoek wapen, pag. 33, 34:
Door mij, verbalisant, opgeleid en bevoegd tot het juridisch omschrijven van (vuur)wapens en munitie, werd onderstaande voorwerp nader omschreven en gecategoriseerd:
Alarmpistool (BVH goednummer 2177575).
Ik zag dat dit een single-action semi-automatisch centraalvuur alarmpistool was van het merk BBM (Bruna Bruni Milano), model MINI GAP (Glock Automatic Pistol), kaliber 9 millimeter P.A.K. (Pistole Automatik Knall), ongenummerd.
Ik zag dat dit alarmpistool was vervaardigd van zwart metaal (loop en slede) en zwart kunststof (kast en handgreep).
Samenvattend zag ik dat dit alarmpistool een open loopmonding had, knalpatronen kon bevatten van een kaliber groter dan 6 millimeter en dat de ligplaats van de patronen niet loodrecht op de loop of de lengterichting van het wapen stond.
Gezien bovenstaande is dit alarmpistool een wapen in de zin van artikel 2 lid 1 categorie III onder 4 van de Wet Wapens en Munitie.

De bewezenverklaring.

Door een kennelijke schrijffout in de tenlastelegging begaan staat onder feit 2 vermeld
“ [slachtoffer 2] ” in plaats van “ [slachtoffer 2] ”. De rechtbank herstelt deze schrijffout en leest het laatste in plaats van het eerste. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.
Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierboven uitgewerkte bewijsmiddelen komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte:
in de zaak met parketnummer 01.261406.23
feit 1:
op 7 oktober 2023 te Berlicum, gemeente Sint-Michielsgestel, [slachtoffer 1] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, door die [slachtoffer 1] een op een vuurwapen gelijkend voorwerp te tonen en dat voorwerp op die [slachtoffer 1] te richten;
feit 2:
op 7 oktober 2023 te Berlicum, gemeente Sint-Michielsgestel, [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] heeft mishandeld door meermaals met een op een vuurwapen gelijkend voorwerp in de richting van die [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] te schieten, ten gevolge waarvan die [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] in hun nek of buik geraakt zijn;
feit 3:
op 7 oktober 2023 te Berlicum, gemeente Sint-Michielsgestel, [slachtoffer 3] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, door die [slachtoffer 3] een op een vuurwapen gelijkend voorwerp te tonen en dat voorwerp op het gezicht/hoofd van die [slachtoffer 3] te richten;
in de zaak met parketnummer 01.127081.24:
op 3 maart 2024 te Berlicum, gemeente Sint-Michielsgestel, een wapen van categorie III, onder 4 van de Wet wapens en munitie, te weten een alarmpistool (merk: BBM, model: mini gap) voorhanden heeft gehad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.

De strafbaarheid van het feit.

Het bewezen verklaarde levert op de in de uitspraak vermelde strafbare feiten.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

De strafbaarheid van verdachte.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

Oplegging van straffen.

De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie vordert aan verdachte een werkstraf op te leggen van 200 uur subsidiair 100 dagen jeugddetentie waarvan 100 uur subsidiair 50 dagen jeugddetentie voorwaardelijk, met aftrek van voorarrest, en een proeftijd van twee jaren, met de bijzondere voorwaarden zoals die zijn geadviseerd in het rapport van de Raad voor de Kinderbescherming van 2 december 2024 betreffende verdachte. Ook wordt gevorderd de gestelde voorwaarden en het uit te oefenen toezicht dadelijk uitvoerbaar te verklaren en het tegen verdachte verleende bevel tot voorlopige hechtenis op te heffen.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging bepleit aan verdachte een deels voorwaardelijke werkstraf op te leggen waarbij de duur van de te verrichten werkstraf wordt beperkt tot 60 uur. Daarbij kunnen de (dadelijk uitvoerbaar te verklaren) bijzondere voorwaarden worden opgelegd zoals geadviseerd door de Raad voor de Kinderbescherming. Gewezen is op het tijdsverloop in deze zaak en de belasting van de strenge schorsingsvoorwaarden waarin verdachte lange tijd heeft gelopen.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd, heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van de door verdachte gepleegde strafbare feiten betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Ernst van de feiten.
Verdachte heeft zich op 7 oktober 2023 schuldig gemaakt aan bedreiging van twee personen met een op een vuurwapen gelijkend voorwerp (een balletjespistool/BB-gun) en aan mishandeling door met dat wapen gericht op twee personen te schieten, waarbij die personen zijn verwond.
Daarnaast heeft verdachte zich op 3 maart 2024 (opnieuw) schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van een voor direct gebruik gereed zijnd (geladen) alarmpistool met bijbehorende knalpatronen op de openbare weg.
Dit zijn ernstige feiten.
Het voorhanden hebben van dergelijke wapens is verboden, omdat deze voor bedreiging of afdreiging geschikt zijn en het gevoel van onveiligheid in de samenleving vergroten. Het ongecontroleerde bezit van wapens creëert daarnaast het risico van gebruik van die wapens.
Verdachte is op 7 oktober 2023 doelbewust met een BB-gun met munitie op pad gegaan en heeft dat wapen ook gebruikt om personen te bedreigen en opzettelijk te verwonden.
Verdachte heeft bij zijn gedragingen inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van de slachtoffers en hun lichamelijke integriteit aangetast.
De rechtbank neemt het verdachte kwalijk dat hij nadat hij op 7 oktober 2023 het wapen had gebruikt, dit doelbewust heeft weggegooid en vervolgens bij de politie niet duidelijk heeft willen aangeven waar dat wapen gevonden zou kunnen worden. Daarmee heeft verdachte kennelijk willen voorkomen dat kon worden vastgesteld dat met dat wapen kon worden geschoten of daadwerkelijk was geschoten.
Deze berekenende manier van handelen rekent de rechtbank verdachte aan.
Ook rekent de rechtbank verdachte aan dat hij daarna opnieuw, terwijl zijn voorlopige hechtenis onder voorwaarden was geschorst, een wapen en munitie (alarmpistool met knalpatronen) voorhanden heeft gehad op de openbare weg.
De rechtbank vindt dit bijzonder zorgelijk.
De persoon van verdachte.
Kijkend naar de persoon van verdachte, houdt de rechtbank rekening met de omstandigheid
dat de voorlopige hechtenis van verdachte op 12 oktober 2023 is geschorst onder strenge voorwaarden. Op 19 april 2024 is deze schorsing opgeheven omdat verdachte één of meer voorwaarden, zoals vermeld in het bevel schorsing van de voorlopige hechtenis, had overtreden, waarna de voorlopige hechtenis onder gewijzigde voorwaarden opnieuw is geschorst, waaronder een hernieuwd huisarrest.
De rechtbank heeft ook rekening gehouden met de inhoud van het rapport van de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad) van 2 december 2024.
Dit rapport houdt onder meer in dat de Raad concludeert dat de strakke voorwaarden, waarop de jeugdreclassering moet toezien, behouden moeten blijven en de huidige hulpverlening (Novadic/coach Self) gecontinueerd dient te worden. Er zijn veel zorgen over de ontwikkeling van verdachte. Desondanks ziet de Raad dat er wel kleine stappen zijn gezet, dat verdachte meewerkt aan de hulpverlening vanuit Novadic, hij openstaat voor een coach en het nog in te zetten diagnostisch onderzoek.
Het is belangrijk dat een nieuw psychologisch onderzoek bij verdachte wordt verricht. Op basis daarvan kan gekeken worden naar welke interventies en hulp nog nodig is om de bedreigde ontwikkeling van verdachte af te wenden. Van belang is verder dat er aandacht is en blijft voor de sociaal-emotionele ontwikkeling van verdachte, zijn forse- en toenemende middelengebruik en de invloed die dit heeft op de verschillende leefgebieden.
Verder is het wenselijk dat er aandacht blijft voor zijn dagbesteding (school/werk) en dat verdachte een zinvolle/structurele vrijetijdsbesteding heeft.
Wanneer dit niet zal gebeuren, schat de Raad de kans op verder afglijden en recidive als hoog in.
Ter terechtzitting zijn zowel een vertegenwoordiger van de Raad als van de jeugdreclassering gehoord. Beide deskundigen hebben benadrukt dat zij het nodig vinden dat verdachte nog gedurende twee jaar (of tenminste zolang de reclassering dit nodig acht) wordt begeleid en ondersteund en onder toezicht van de jeugdreclassering blijft. Het wordt niet in het belang van verdachte geacht een korte proeftijd te bepalen gelet op het risico van terugval in gedrag en gevaar voor recidive, terwijl daarnaast een langere proeftijd motiverend kan werken voor verdachte om recidive te voorkomen. Daarbij wordt verdachte als een kwetsbare persoon gezien en in dat verband wordt een onvoorwaardelijke jeugddetentie niet passend geacht.
Verdachte heeft verklaard een langdurig toezicht van de jeugdreclassering niet persé nodig te vinden maar wel mee te willen werken aan verdere begeleiding bij onder meer zijn middelengebruik (softdrugs) en verder diagnostisch onderzoek van zijn persoon.
De op te leggen straffen.
Alles afwegende zal de rechtbank aan verdachte opleggen een jeugddetentie voor de duur van een maand.
De rechtbank zal deze straf geheel voorwaardelijk opleggen onder het stellen van de in de beslissing te noemen bijzondere voorwaarden, zoals die zijn geadviseerd door de Raad.
De rechtbank komt tot deze beslissing gelet op de ernst van de feiten en omdat zij het van groot belang vindt dat verdachte zich gedurende langere tijd aan te stellen voorwaarden houdt.
De rechtbank vindt een voorwaardelijke werkstraf in dat verband een te magere prikkel voor verdachte om zich, ook als het een keer tegen zit, goed aan alle voorwaarden te houden.
Daarnaast zal de rechtbank in verband met de ernst van de feiten en een juiste normhandhaving een werkstraf opleggen van 150 uur.
De rechtbank zal daarmee zwaardere straffen opleggen dan de door de officier van justitie gevorderde straf.
Dadelijke uitvoerbaarheid.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan misdrijven die gericht zijn tegen en gevaar veroorzaken voor de onaantastbaarheid van het lichaam van personen.
Gelet op de inhoud van het over verdachte uitgebrachte adviesrapport van de Raad en de daarop ter terechtzitting gegeven toelichting is de rechtbank van oordeel dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte, bij gebreke van de juiste begeleiding en hulpverlening, wederom een dergelijk misdrijf zal begaan. Daarom zal de rechtbank bevelen dat de hierna op grond van artikel 77z van het Wetboek van Strafrecht te stellen voorwaarden en het op grond van artikel 77aa van het Wetboek van Strafrecht uit te oefenen toezicht dadelijk uitvoerbaar zijn.

Toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op de artikelen:
77a, 77g, 77i, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 77za, 77aa, 77gg, 285, 300 van het Wetboek van Strafrecht, en;
26, 55 van de Wet wapens en munitie.

DE UITSPRAAK

De rechtbank:
Verklaart het in de zaak met parketnummer 01.261406.23 onder feit 1, 2 en 3 en het in de zaak met parketnummer 01.127081.24 tenlastegelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op de misdrijven:
in de zaak met parketnummer 01.261406.23:
feit 1:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht;
feit 2:
mishandeling, meermalen gepleegd;
feit 3:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht;
in de zaak met parketnummer 01.127081.24:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Legt op de volgende straffen:
t.a.v. 01-261406-23 feit 1, feit 2, feit 3, 01-127081-24 feit 1:
een
jeugddetentievoor de duur van 1 maand voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
Algemene voorwaarde is, dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig zal maken aan een strafbaar feit.
Stelt als bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
1. zich binnen drie werkdagen na het ingaan van de proeftijd meldt bij de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Brabant, Jeugdreclassering en Jeugdbescherming, locatie
’s-Hertogenbosch (Pettelaarpark 62, te ’s-Hertogenbosch, telefoon 088-2439011). Veroordeelde blijft zich melden op afspraken met de jeugdreclassering op door de reclassering te bepalen tijdstippen, zo lang en zo vaak deze instelling dat noodzakelijk acht om het reclasseringstoezicht uit te oefenen. Veroordeelde gedraagt zich gedurende de proeftijd naar de voorschriften en aanwijzingen die worden gegeven door de jeugdreclassering;
2. gedurende de proeftijd een zinvolle dagbesteding heeft in de vorm van onderwijs en/of werk;
3. gedurende de proeftijd een structurele vrijetijdsbesteding heeft in de vorm van sport;
4. gedurende de proeftijd medewerking verleent aan begeleiding en/of behandeling gericht op middelengebruik (Novadic Kentron);
5. gedurende de proeftijd meewerkt aan de hulpverlening, ook als dit inhoudt meewerken aan een aanvullend psychologisch onderzoek en hulpverlening door een coach (Self).
Omdat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de veroordeelde wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen, beveelt de rechter, gelet op artikel 77za Wetboek van Strafrecht dat de gestelde voorwaarden en het uit te oefenen toezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn.
Geeft aan de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Brabant, locatie
’s-Hertogenbosch, opdracht om gedurende de proeftijd van twee jaar toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de minderjarige ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking zal verlenen aan het jeugdreclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 77aa, eerste tot en met het vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, daaronder begrepen de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de jeugdreclassering zo vaak en zo lang de jeugdreclassering dit noodzakelijk acht.
- een taakstraf in de vorm van een
werkstrafvoor de duur van 150 uren subsidiair 75 dagen jeugddetentie met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank waardeert een in verzekering en in voorlopige hechtenis doorgebrachte dag op 2 uur werkstraf.

Beslissing met betrekking tot de voorlopige hechtenis.

Opheffing van het tegen verdachte verleende bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van heden. De voorlopige hechtenis is reeds op 19 april 2024 geschorst.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. S.J.W. Hermans, voorzitter, tevens kinderrechter,
mr. N. Flikkenschild en mr. S.H. van Dalen, leden,
in tegenwoordigheid van J.F.A. Verhagen, griffier,
en is uitgesproken op 20 december 2024.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een dossier, wordt – tenzij anders vermeld – bedoeld een Eindproces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren van de regiopolitie Eenheid Oost Brabant, Districtsrecherche Eindhoven, afgesloten 26 november 2023, dossiernummer 2023228436/OB1R023129 (onderzoek “Kingdom”).