ECLI:NL:RBOBR:2024:6455

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
17 december 2024
Publicatiedatum
19 december 2024
Zaaknummer
24/4136
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tijdelijk huisverbod op grond van artikel 151d van de Gemeentewet en Wet tijdelijk huisverbod

In deze zaak hebben verzoekers, een gezin met een 6-jarige dochter, een beroep ingesteld tegen een besluit van de burgemeester van de gemeente Land van Cuijk, waarbij hen een tijdelijk huisverbod werd opgelegd. Dit huisverbod was gebaseerd op artikel 151d van de Gemeentewet en de Wet tijdelijk huisverbod, en volgde op eerdere waarschuwingen en een gedragsaanwijzing vanwege aanhoudende klachten van buren over overlast. De burgemeester had het huisverbod opgelegd voor de duur van tien dagen, maar verzoekers stelden dat de burgemeester onvoldoende had aangetoond dat er geen andere, minder ingrijpende maatregelen mogelijk waren om de overlast te bestrijden.

De voorzieningenrechter heeft op 17 december 2024 de zaak behandeld en geconcludeerd dat het bestreden besluit onvoldoende zorgvuldig was voorbereid. De burgemeester had niet voldoende onderzoek gedaan naar alternatieve oplossingen en had het huisverbod te snel opgelegd, enkel op basis van meldingen van buren zonder objectieve gegevens. De voorzieningenrechter oordeelde dat het huisverbod als ultimum remedium alleen mag worden opgelegd als er geen andere mogelijkheden zijn om de overlast aan te pakken.

Uiteindelijk verklaarde de voorzieningenrechter het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit en wees het verzoek om voorlopige voorziening af. Verzoekers hoefden hun woning niet te verlaten en kregen een proceskostenvergoeding van € 1.750 van de burgemeester. De uitspraak werd gedaan door mr. H.M.H. de Koning, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van drs. J.A. Meijer-Habraken, griffier.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT
Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: SHE 24/4136
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de voorzieningenrechter van 17 december 2024 op het beroep en het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen

[verzoeker] ,

[verzoekster] ,
hierna samen te noemen: verzoekers
(gemachtigde: mr. K.M.J. Wartena),
en

de burgemeester van de gemeente Land van Cuijk, de burgemeester

(gemachtigden: mr. A.H.G. Knops en T.W.J.N. de Laat).

Zitting

De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 17 december 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: verzoekers, de gemachtigde van verzoekers en de gemachtigden van de burgemeester.
Na afloop van de zitting heeft de voorzieningenrechter onmiddellijk uitspraak gedaan. De motivering van die uitspraak vermeldt de voorzieningenrechter hierna onder de beslissing.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit 12 december 2024;
  • wijst het verzoek om voorlopige voorziening af;
  • veroordeelt de burgemeester tot betaling van € 1.750,– aan verzoekers

Inleiding

1. Verzoekers wonen sinds 28 november 2022 met hun 6-jarige dochter in een woning aan het adres [adres] (hierna: de woning). Verzoekers huren de woning van woningcorporatie Mooiland
2. Op 22 juli 2024 heeft de burgemeester verzoekers schriftelijk gewaarschuwd wegens aanhoudende klachten en meldingen van buurtbewoners over het woon- en leefgedrag van verzoekers.
3. Op 23 september 2024 heeft de burgemeester aan verzoekers het voornemen kenbaar gemaakt om aan hen een gedragsaanwijzing op te leggen wegens aanhoudende overlast.
4. Naar aanleiding van dit voornemen is op het gemeentehuis van de gemeente Land van Cuijk op 30 september 2024 een zienswijze gesprek gevoerd tussen verzoekers, hun begeleider en medewerkers van de burgemeester.
5. De burgemeester heeft bij besluit van 2 oktober 2024 een gedragsaanwijzing aan verzoekers opgelegd op grond van artikel 151d van de Gemeentewet, artikel 2.79 van de Algemene Plaatselijke Verordening (APV) Gemeente Land van Cuijk 2024 en artikel 5.21 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Aan deze gedragsaanwijzing heeft de burgemeester een last onder bestuursdwang verbonden die inhoudt dat verzoekers bij nieuw wangedrag een huisverbod krijgen opgelegd voor de duur van tien dagen. Dit besluit is eerst op 11 december 2024 bekendgemaakt aan de bewindvoerders van verzoekers. Op dezelfde dag hebben verzoekers bezwaar gemaakt tegen het besluit van 2 oktober 2024. De burgemeester heeft op de zitting van 17 december 2024 vermeld dat het bezwaar is ontvangen en ter beoordeling is voorgelegd aan de adviescommissie.
6. Bij besluit van 4 november 2024 heeft de burgemeester aan verzoekers een tijdelijk huisverbod opgelegd voor de duur van tien dagen op grond van artikel 151d van de Gemeentewet en de bepalingen op grond van de Wet tijdelijk huisverbod. Het huisverbod is had betrekking op de periode van 8 tot met 18 november 2024. Verzoekers verbleven in deze periode niet in de woning, maar elders. Verzoekers hebben tegen het besluit van 4 november 2024 geen rechtsmiddel aangewend.
7. Bij besluit van 12 december 2024 (het bestreden besluit) heeft de burgemeester aan verzoekers opnieuw een tijdelijk huisverbod opgelegd voor de duur van tien dagen in de periode van 20 tot en met 30 december 2024. De directe aanleiding voor dit besluit was volgens de burgemeester dat in de nacht van zaterdag 7 op zondag 8 december 2024 opnieuw sprake is geweest van ernstig wangedrag door verzoekers vanuit en in de directe omgeving van hun woning.
8. Verzoekers hebben een voorlopige voorziening gevraagd om het besluit van 12 december 2024 te schorsen. Dit besluit is gebaseerd op 151d van de Gemeentewet, welk artikel is vermeld in bijlage 1 Regeling rechtstreeks beroep bij de Awb. Dit betekent dat tegen het bestreden besluit geen bezwaar kan worden gemaakt, maar rechtstreeks beroep kan worden ingediend bij de rechtbank. De voorzieningenrechter merkt het ingediende bezwaar tegen het tijdelijk huisverbod daarom aan als een beroepschrift.
9. Omdat de voorzieningenrechter na afloop van de zitting tot de conclusie is gekomen dat nader onderzoek niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak beslist hij ook op het beroep van verzoekers daartegen. Artikel 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dat mogelijk.

Motivering van de beslissing

10. De voorzieningenrechter stelt voorop dat de beschikbare stukken in het dossier meerdere aanwijzingen bieden voor de stelling van de burgemeester dat verzoekers al een aanzienlijke periode ernstig en herhaaldelijk hinderlijke overlast veroorzaken voor hun directe omwonenden en dat die omwonenden de gedragingen van verzoekers als intimiderend en stresserend ervaren. Die aanwijzingen kunnen worden gebaseerd op verklaringen, e-mailberichten, foto- en videobeelden, maar ook op mutatie-rapporten van de politie. Deze stukken dateren voornamelijk uit de periode, die voorafging aan het besluit van 4 november 2024 over het eerste tijdelijk huisverbod.
11. De voorzieningenrechter ziet niet voorbij aan de ernst van de door omwonenden ervaren overlast en hinder door de gedragingen van verzoekers en begrijpt ook dat de burgemeester gelet op haar verantwoordelijkheid voor zichzelf een taak ziet om daartegen op te treden. Dat laat onverlet dat de voorzieningenrechter oordeelt dat het bestreden besluit, waarbij opnieuw een tijdelijk huisverbod is opgelegd, onvoldoende zorgvuldig is voorbereid en een motiveringsgebrek heeft. Voor dat oordeel zijn de hierna volgende overwegingen redengevend.
12. Gelet op de wetsgeschiedenis bij artikel 151d, derde lid, van de Gemeentewet kan de burgemeester een tijdelijk huisverbod opleggen in geval van ernstige en herhaaldelijke hinder die redelijkerwijs niet op een andere geschikte wijze kan worden tegengegaan. Het tijdelijk huisverbod heeft tot doel de overlast tijdelijk geheel weg te nemen zodat alle betrokkenen de ruimte krijgen om naar een definitieve oplossing te zoeken. Met deze maatregel is ook beoogd om definitieve uithuisplaatsing of sluiting van de woning te voorkomen. In de wetsgeschiedenis bij artikel 151d Gemeentewet is verder opgemerkt dat deze maatregel dient geldt als een ultimum remedium en dat de burgemeester een dergelijke last alleen mag opleggen als er geen andere, minder belastende mogelijkheid is om de ernstige hinder te bestrijden.
13. Met de beschikbare gegevens heeft de burgemeester onvoldoende aannemelijk gemaakt dat de door verzoekers veroorzaakte hinder niet op een andere geschikte wijze kan worden tegengegaan. Voorafgaand aan het huisverbod heeft de burgemeester niet kenbaar onderzocht of de overlast met civielrechtelijke middelen kan worden tegengegaan, bijvoorbeeld op grond van onrechtmatige burenhinder in de zin van artikel 5:37 Burgerlijk Wetboek. Desgevraagd heeft de burgemeester tijdens de zitting opgemerkt dat de woningcorporatie in de voorafgaande week (in welke week ook het bestreden besluit is genomen) heeft aangekondigd om een kort geding te starten met het oog op de beëindiging van de huurovereenkomst met verzoekers en dat de burgemeester betrokken is bij het overleg hierover. Uit deze mededeling leidt de voorzieningenrechter af dat de burgemeester de inzet van een ander en minder belastend middel dan het tijdelijk huisverbod mogelijk acht en dat die optie ook daadwerkelijk wordt verkend. Maar de optie dat een civielrechtelijke procedure zoals het kort geding tot een definitieve oplossing zou kunnen leiden is niet bij de beoordeling en de belangenafweging in het bestreden besluit betrokken.
14. Artikel 2, vierde lid, onder b van de Wet tijdelijk huisverbod bepaalt dat de feiten en omstandigheden die aanleiding hebben gegeven tot het opleggen van het huisverbod in het huisverbod worden vermeld. De burgemeester heeft de stelling in het bestreden besluit dat verzoekers nieuwe overlast en hinder veroorzaken uitsluitend gebaseerd op meldingen van buren over gebeurtenissen in de nacht van 7 op 8 december 2024. Zonder nader onderzoek naar objectieve gegevens die deze stelling ondersteunen (zoals waarnemingen van de politie of toezichthouders) heeft de burgemeester een paar dagen later en daarom in zekere zin rauwelijks het bestreden besluit genomen.
15. In artikel 2, tweede lid van de Wet tijdelijk huisverbod is bepaald dat een huisverbod slechts kan worden opgelegd aan een meerderjarig persoon. Inherent aan de oplegging van het huisverbod aan verzoekers is dat ook hun minderjarige dochter de woning tijdelijk moet verlaten. Bij het bestreden besluit, gelezen in samenhang met de op zitting gegeven toelichting, heeft de burgemeester onvoldoende inzichtelijk gemaakt hoe en in welke zin de belangen van het minderjarige kind van verzoekers is meegewogen.
16. De voorzieningenrechter weegt bij zijn oordeel ook mee dat de bewindvoerder van verzoekers pas op 11 december 2024 kennis heeft genomen van het besluit van 2 oktober 2024 met de gedragsaanwijzing en dat het bezwaar tegen dat besluit nog aanhangig is. Dat besluit staat daarom nog niet onherroepelijk vast.

Conclusie en gevolgen

17. De voorzieningenrechter verklaart het beroep gegrond en vernietigt het bestreden besluit. Dit betekent dat dat verzoekers hun woning niet tijdelijk hoeven te verlaten. Omdat het beroep gegrond is, is er geen aanleiding meer om een voorlopige voorziening te treffen. De voorzieningenrechter wijst dat verzoek daarom af. Omdat het beroep gegrond is krijgen verzoekers een vergoeding van de door hen gemaakt proceskosten. De burgemeester moet die vergoeding betalen. Die vergoeding bedraagt € 1.750,– (1 punt voor het indienen van het beroep/verzoekschrift en 1 punt voor het deelnemen aan de zitting, met een waarde per punt van € 875,– en een wegingsfactor 1).
18. Partijen zijn er door de voorzieningenrechter op gewezen dat zij tegen deze mondelinge uitspraak op de hieronder omschreven wijze in hoger beroep kunnen gaan.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H.M.H. de Koning, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van drs. J.A. Meijer-Habraken, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 17 december 2024.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak voor zover deze gaat over het beroep, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak voor zover deze gaat over het beroep. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen. Tegen deze uitspraak voor zover deze gaat over de voorlopige voorziening staat geen hoger beroep open.