ECLI:NL:RBOBR:2024:6562

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
24 december 2024
Publicatiedatum
20 december 2024
Zaaknummer
23/1640
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Oordeel over ongerechtvaardigd onderscheid in de eenmalige energietoeslag 2022 voor zelfstandig ondernemers

In deze uitspraak van de Rechtbank Oost-Brabant op 24 december 2024, in de zaak tussen eiser en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente 's-Hertogenbosch, staat de eenmalige energietoeslag 2022 centraal. Eiser had op 1 november 2022 een aanvraag ingediend voor deze toeslag, maar het college had deze aanvraag afgewezen. De rechtbank oordeelt dat het college een ongerechtvaardigd onderscheid heeft gemaakt tussen zelfstandig ondernemers en andere minima door bij de beoordeling van de aanvraag een andere inkomensperiode te hanteren. De rechtbank verklaart artikel 2, zesde lid, van de Beleidsregels onverbindend, voor zover daarin het jaartal 2021 staat vermeld. Dit betekent dat de rechtbank het beroep van eiser gegrond verklaart en het college opdraagt om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank benadrukt dat het college niet om inkomensgegevens over 2021 had mogen vragen, aangezien dit niet in lijn is met de regelgeving voor andere minima. De uitspraak heeft belangrijke implicaties voor de behandeling van aanvragen voor de energietoeslag door zelfstandig ondernemers, die in de toekomst gelijk behandeld moeten worden met andere aanvragers.

Uitspraak

RECHTBANK
Bestuursrecht
zaaknummer: SHE 23/1640

uitspraak van de meervoudige kamer van 24 december 2024 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente 's-Hertogenbosch, het college,
(gemachtigden: mr. F.B.H. Vermeulen en mr. E. Heijlegenberg).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank de vraag of het college eisers aanvraag om toekenning van een eenmalige energietoeslag 2022 mocht afwijzen.
1.1
Eiser heeft op 1 november 2022 verzocht om een eenmalige energietoeslag 2022.
1.2
Het college heeft de aanvraag afgewezen. Met het bestreden besluit van 15 mei 2023 op het bezwaar van eiser is het college bij de afwijzing van de aanvraag gebleven. Tegen deze beslissing heeft eiser beroep ingesteld.
1.3
De rechtbank heeft het beroep 6 september 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser en de gemachtigden van het college.
1.4
Ter zitting hebben partijen besproken dat zij zouden proberen onderling tot overeenstemming te komen aan de hand van nader aan te leveren stukken. Bij brief van 14 september 2024 heeft eiser om uitspraak verzocht. Op 2 oktober 2024 heeft het college hetzelfde gedaan.

De totstandkoming van het besluit

2. Deze zaak gaat over de eenmalige energietoeslag 2022. Deze toeslag is een vorm
van bijzondere bijstand, die is bedoeld als compensatie voor hoge energielasten. Huishoudens met een inkomen onder, op of net boven het sociaal minimum kunnen in aanmerking komen voor de energietoeslag. De overheid heeft de uitvoering van de energietoeslag overgelaten aan de gemeenten. Het college heeft de regels voor de uitvoering neergelegd in de Beleidsregels eenmalige energietoeslag 2022 gemeente ’s-Hertogenbosch (de Beleidsregels). In de Beleidsregels heeft het college neergelegd welke peildatum het hanteert voor het inkomen en heeft het bepaald wanneer een huishouden een laag inkomen heeft. Het heeft deze Beleidsregels in de periode die voor deze zaak van belang is vervolgens twee keer gewijzigd. De rechtbank zal de gewijzigde Beleidsregels aanduiden als de Beleidsregels I en de Beleidsregels II. De Beleidsregels I golden van 8 oktober 2022 tot en met 23 december 2022. De Beleidsregels II golden van 24 december 2022 tot en met 30 juni 2023.
2.1.
Eiser heeft in mei 2022 al een eenmalige energietoeslag 2022 aangevraagd die is
afgewezen. Eiser heeft op 1 november 2022 opnieuw een eenmalige energietoeslag 2022 aangevraagd. Op het aanvraagformulier heeft eiser ingevuld dat hij geen betaald werk heeft, dat hij geen uitkering heeft, dat hij geen inkomen uit het buitenland heeft, dat hij geen eigen bedrijf heeft of werkt als zelfstandige en dat hij geen overige inkomsten heeft.
2.2.
Het college heeft bij brief van 3 januari 2023 aan eiser verzocht om een schriftelijke
verklaring over hoe hij dan voorziet in zijn levensonderhoud en daarnaast om bankafschriften van zijn spaar- en betaalrekening over de periode 1 oktober 2022 tot en met 31 oktober 2022, vanwege de peildatum 1 oktober 2022.
2.3.
Op 13 januari 2023 heeft eiser gereageerd op het verzoek van verweerder en
aangegeven dat hij voor zijn levensonderhoud werkt als zelfstandige 3D -modelleur voor erfgoedzaken en geen vast inkomen heeft. Daarnaast heeft eiser bankafschriften overgelegd van de bijschrijvingen op zijn bankrekening over de periode van 1 juni 2022 tot en met 1 december 2022.
2.4.
Omdat eiser in voornoemde brief heeft aangegeven dat hij werkzaam is als zelfstandige, heeft verweerder – conform artikel 2, lid 6 van de Beleidsregels eenmalige energietoeslag 2022 I – aan eiser gevraagd om inkomensgegevens over 2021. Verweerder heeft deze gegevens (aangifte inkomstenbelasting 2021, jaarrekening 2021 en eventuele andere inkomsten) bij eiser opgevraagd bij brief van 18 januari 2023.
2.5.
Bij brief van 30 januari 2023 heeft eiser aangegeven dat de peildatum voor de toeslag het jaar 2022 is, dat hij voldoet aan de voorwaarden om in aanmerking te komen voor de eenmalige energietoeslag 2022, dat hij niet inziet dat individuele ambtenaren nadere fictieve eisen gaan stellen om zo de aanvraag te boycotten en dat zijn aanvraag moet worden beoordeeld op basis van de voorwaarden die de landelijke overheid en de gemeente ’s-Hertogenbosch publiekelijk hebben gemaakt. Eiser heeft hierbij geen inkomensgegevens verstrekt.
2.6.
Bij besluit van 6 februari 2023 heeft het college de aanvraag van eiser om een eenmalige energietoeslag 2022 afgewezen. Daaraan is ten grondslag gelegd dat eiser na herhaalde verzoeken geen inlichtingen heeft verstrekt, terwijl hij dat wel verplicht is op grond van artikel 17 van de Participatiewet. Daardoor kan het college het recht op bijzondere bijstand (in de vorm van de eenmalige energietoeslag 2022) niet vaststellen.
2.7.
Het college heeft eisers brief van 30 januari 2023 ontvangen op 9 februari 2023 en aangemerkt als bezwaar tegen de afwijzing.
2.8.
Het college heeft vervolgens het bezwaar ongegrond verklaard. Daarbij heeft het college overwogen dat de consulent die eisers aanvraag heeft behandeld, geen nadere fictieve eisen heeft gesteld. De aanvraag is beoordeeld aan de hand van de gepubliceerde voorwaarden. Eiser heeft in zijn bezwaar verwezen naar informatie op de website van de gemeente. De daar opgenomen informatie geeft de hoofdlijnen weer, maar bevat alle voorwaarden tot in detail. De van toepassing zijnde regelgeving is gevolgd en te vinden in de Participatiewet en de door de gemeente vastgestelde Beleidsregels. De behandelend consulent heeft op grond van deze regels terecht verzocht om gegevens over 2021, namelijk de aangifte inkomstenbelasting 2021, de jaarrekening 2021 en eventuele andere inkomsten. Eiser heeft te kennen gegeven deze informatie niet te willen verstrekken. Daarmee heeft hij het college de mogelijkheid onthouden om te beoordelen of eiser recht had op de eenmalige energietoeslag.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt de afwijzing van eisers aanvraag tot het toekennen van een eenmalige energietoeslag 2022. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
4. De rechtbank verklaart het beroep gegrond. Dat betekent dat eiser gelijk krijgt en dat het
college eisers bezwaar tegen de afwijzing van de aanvraag tot het toekennen van een eenmalige energietoeslag 2022 opnieuw moet bezien. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
5. Eiser voert in beroep aan dat het college er ten onrechte van uit is gegaan dat hij zijn
inkomensgegevens niet wilde overleggen. Eiser was niet in staat de gevraagde gegevens te verstrekken omdat hij pas sinds medio januari 2022 als zelfstandige werkt. Het college heeft echter nooit gevraagd wanneer eiser is begonnen als zelfstandige.
5.1.
Deze beroepsgrond slaagt niet. Eiser heeft de gevraagde gegevens niet overgelegd. Uit
de brief van 30 januari 2023 blijkt ondubbelzinnig dat eiser niet bereid was om de gevraagde gegevens over te leggen. Als het, zoals eiser in beroep stelt, niet mogelijk was om de gevraagde gegevens over te leggen omdat hij pas in januari 2022 als zelfstandige is begonnen, had het op eisers weg gelegen om dat aan te geven.
5.2.
De rechtbank is verder van oordeel dat eiser, hoewel het college misschien ook – al dan
niet in de bezwaarfase – nader onderzoek had kunnen doen, het ook zichzelf moet aanrekenen dat onduidelijkheid over zijn inkomenssituatie is ontstaan. Hij heeft immers op het aanvraagformulier aangegeven niet over inkomen te beschikken, dat hij geen werk heeft en ook niet werkt als zelfstandige. Daarna heeft eiser op 13 januari 2023 aangegeven wél werkzaam te zijn als zelfstandige. In zoverre heeft het college terecht aanleiding gezien eiser om nadere gegevens te vragen. Dit neemt echter niet weg dat het college in de brief van 18 januari 2023 niet om de gegevens uit het jaar 2021 mocht vragen.
5.3.
In dit kader wijst de rechtbank op haar uitspraak in een andere zaak (bekend onder SHE 23/2195) die behandeld is op dezelfde dag als onderhavig beroep, artikel 2, zesde lid, van de Beleidsregels II onverbindend heeft verklaard. In die uitspraak overwoog de rechtbank:
“4.1.2 De doelgroep van de eenmalige energietoeslag 2022 heeft het college gedefinieerd in artikel 2 van de Beleidsregels II. De eenmalige energietoeslag 2022 is bedoeld voor een zelfstandig huishouden met een laag inkomen. In artikel 2, vierde lid, van de Beleidsregels II staat vervolgens wat het college verstaat onder een laag inkomen. Dat is een inkomen dat gedurende de referteperiode niet hoger is dan 120% van de toepasselijke bijstandsnorm. De conclusie is dat een betrokkene die zijn aanvraag in het jaar 2022 indient, en in de maand voorafgaande aan de indiening van de aanvraag in 2022 een laag inkomen heeft, recht heeft op de eenmalige energietoeslag.
4.1.3
Voor zelfstandig ondernemers geldt dit niet. In artikel 2, zesde lid, van de Beleidsregels II heeft het college bepaald dat het bij inkomen uit zelfstandig bedrijf op de peildatum het inkomen in aanmerking neemt over het gehele kalenderjaar 2021 voorafgaand aan de peildatum. Met deze bepaling wijkt het college voor zelfstandig ondernemers af van de referteperiode in artikel 1, aanhef en onder e, van de Beleidsregels. De referteperiode voor zelfstandig ondernemers is aanzienlijk langer dan de maand bij andere minima. Verder geldt dat het college bij zelfstandig ondernemers het inkomen over het jaar 2021 in aanmerking neemt, terwijl dat bij andere minima het inkomen over het jaar 2022 is. Zou eiser geen zelfstandig ondernemer zijn, dan zou de referteperiode op grond van artikel 4, vierde lid, van de Beleidsregels II de maand januari 2022 of december 2022 zijn. De rechtbank stelt vast dat het college eiser daarmee ongelijk behandelt ten opzichte van andere minima. Hieronder zal de rechtbank beoordelen of voor deze ongelijke behandeling een objectieve en redelijke rechtvaardiging bestaat.
Objectieve en redelijke rechtvaardiging?
4.2
De CRvB heeft in de hiervoor genoemde uitspraak van 29 februari 2024 overwogen dat bijstand valt binnen het toepassingsbereik van artikel 1 van het Eerste Protocol van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mensen en de fundamentele vrijheden (EVRM). Daarin staat, kort gezegd, dat iedere natuurlijke of rechtspersoon recht heeft op het ongestoord genot van zijn eigendom. Om die reden kan de rechtbank toetsen aan artikel 14 van artikel van het EVRM, waarin het discriminatieverbod is opgenomen. Ook kan de rechtbank toetsen aan het discriminatieverbod dat is opgenomen in artikel 1 van het Twaalfde Protocol van het EVRM. Volgens de CRvB verbieden deze artikelen niet elke ongelijke behandeling van gelijke gevallen, maar alleen de gevallen die als discriminatie moeten worden beschouwd. Er is sprake van discriminatie als er geen objectieve en redelijke rechtvaardiging voor de ongelijke behandeling bestaat.
4.2.1
Omdat het onderscheid tussen zelfstandig ondernemers en andere minima niet is gebaseerd op een inherent verdacht criterium, zoals onderscheid op grond van geslacht of ras, moet de rechtbank bezien of de gemaakte beleidskeuze van het college voor zelfstandig ondernemers ‘manifestly without reasonable foundation’ is. Dit betekent dat de rechtbank moet beoordelen of het middel redelijk en geschikt is om het legitieme doel te bereiken.
4.2.2
Het college heeft over het onderscheid tussen zelfstandig ondernemers en andere minima toegelicht dat het een bewuste keuze is geweest om artikel 2, zesde lid, van de Beleidsregels II gewijzigd vast te stellen. Anders dan bij een inkomen uit loondienst, is het gemiddelde inkomen uit een zelfstandig bedrijf of beroep niet (goed) maandelijks vast te stellen gedurende het lopende jaar. Daarom heeft het college, gelet op de beleidsruimte die het heeft, ervoor gekozen om bij een inkomen uit een zelfstandig bedrijf of beroep te kijken naar een afgerond belastingjaar, zodat alle zelfstandig ondernemers een juiste en volledige weergave kunnen overleggen van de (over dat jaar) verkregen inkomsten. Door in dit geval naar het afgeronde belastingjaar 2021 te kijken, beoogt het college een gelijke beoordeling van alle aanvragers met een inkomen uit zelfstandig bedrijf of beroep.
4.2.3
Naar het oordeel van de rechtbank heeft het college hiermee niet afdoende gemotiveerd dat voor de ongelijke behandeling van zelfstandig ondernemers ten opzichte van andere minima een objectieve en redelijke rechtvaardiging bestaat. Over het kalenderjaar 2021 overweegt de rechtbank als volgt. Vóór de wijziging van artikel 2, zesde lid, van de Beleidsregels I, stond in deze bepaling dat het college het inkomen in aanmerking nam over het gehele kalenderjaar voorafgaand aan de peildatum. Toen stond het jaartal dus niet in de bepaling. In de Beleidsregels I was ook de flexibele peildatum en de daaraan gekoppelde flexibele referteperiode al opgenomen. Het college heeft vervolgens in de Beleidsregels II een gefixeerde referteperiode voor zelfstandig ondernemers opgenomen, te weten het gehele kalenderjaar 2021. Voor zover het college stelt dat het daarvoor een goede reden heeft omdat het gemiddelde inkomen van zelfstandig ondernemers zich gedurende het lopende jaar niet goed laat vaststellen, gaat de rechtbank daar niet in mee. Voor zelfstandig ondernemers bestaat op grond van artikel 4, derde lid, van de Beleidsregels II de mogelijkheid om tot 1 mei 2023 een aanvraag in te dienen. Eiser heeft zijn aanvraag ook pas in maart 2023 ingediend. Dat betekent dat het voor zelfstandig ondernemers mogelijk is om de inkomensgegevens over te leggen over het kalenderjaar 2022. Dat heeft eiser ook gedaan. Dat het college inzicht wil hebben in de inkomensgegevens van een zelfstandig ondernemer en daarvoor zo betrouwbaar mogelijke gegevens wil hebben, vindt de rechtbank op zichzelf een legitiem doel. Maar het middel om dat doel te bereiken, namelijk door, anders dan bij andere minima, het kalenderjaar 2021 als gefixeerde referteperiode vast te leggen om te bepalen of sprake is van een laag inkomen, vindt de rechtbank niet redelijk en geschikt. Juist in het jaar 2022 werden huishoudens geconfronteerd met een flinke stijging van de energiekosten. Het einde daarvan was nog niet in zicht, en de overheid heeft ook juist daarom besloten om huishoudens met een laag inkomen tegemoet te komen met een eenmalige energietoeslag, teneinde de gevolgen van die stijgende energieprijzen te verzachten. De rechtbank zal artikel 2, zesde lid, van de Beleidsregels II, voor zover daarin het jaartal 2021 staat, dan ook onverbindend verklaren.”
5.4.
Gelet op de hiervoor aangehaalde overwegingen is de rechtbank van oordeel dat verweerder het besluit, dat eisers aanvraag moet worden afgewezen omdat het recht op de eenmalige energietoeslag 2022 niet kan worden vastgesteld, niet heeft kunnen baseren op het feit dat eiser geen inkomensgegevens over 2021 heeft overgelegd. Het college had immers die inkomensgegevens niet mogen opvragen om op grond daarvan het recht op de eenmalige energietoeslag 2022 te beoordelen.
5.5.
Daarom zal de rechtbank het beroep gegrond verklaren en het college opdragen opnieuw op het bezwaar te beslissen. De rechtbank hecht eraan eiser daarbij erop te wijzen dat hij wél gehouden is gegevens aan het college te overleggen die nodig zijn voor de beoordeling van dat bezwaar. Als het eiser niet duidelijk is of en waarom gegevens nodig zijn, ligt het op eisers weg daarover contact te zoeken met het college zonder de gegeven termijn voor overlegging van de gevraagde stukken te laten verstrijken.
5.6.
Het is de rechtbank niet gebleken van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen. Wel moet het college het griffierecht aan eiser vergoeden.
Beslissing
De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • draagt het college op om binnen zes weken na verzending van deze uitspraak een nieuw besluit op het bezwaar te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
  • bepaalt dat het college aan eiser het griffierecht van € 50,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.T.C. Wijsman, voorzitter, en mr. M. van 't Klooster en mr. R. Grimbergen, leden, in aanwezigheid van H.J. Renders, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 24 december 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.