In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Oost-Brabant op 24 december 2024 een beschikking gegeven inzake de ondercuratelestelling van betrokkene, die als gevolg van haar lichamelijke of geestelijke toestand niet in staat is haar belangen te behartigen. Het verzoek tot ondercuratelestelling is ingediend door het Openbaar Ministerie, dat zich zorgen maakt over de financiële situatie van betrokkene en het vermoeden van financieel misbruik door haar partner. De kantonrechter heeft eerder Pro Bewind B.V. benoemd tot provisioneel bewindvoerder over de goederen van betrokkene, en op basis van de ingediende medische verklaringen en financiële stukken is geconcludeerd dat betrokkene niet in staat is om zelfstandig haar wil te bepalen.
Tijdens de zitting op 3 december 2024 hebben verschillende partijen hun standpunten toegelicht. De gemachtigde van betrokkene betwistte de noodzaak van curatele en stelde dat betrokkene met hulp van haar partner in staat is haar belangen te behartigen. De provisioneel bewindvoerder en de gemachtigde van het Openbaar Ministerie wezen echter op de financiële onregelmatigheden en het gebrek aan evenredige bijdrage aan de gezamenlijke huishouding door de partner van betrokkene. De kantonrechter heeft vastgesteld dat er grote bedragen van betrokkene naar haar partner zijn overgemaakt en dat de hypotheek van betrokkene onterecht is verhoogd.
Uiteindelijk heeft de kantonrechter besloten om af te wijken van de wettelijke voorkeur om de partner als curator te benoemen, gezien de twijfels over zijn rol en de noodzaak voor een professionele curator. Pro Bewind B.V. is benoemd tot curator, en de kantonrechter heeft de beloning voor de curator vastgesteld. De beschikking is openbaar uitgesproken en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.