ECLI:NL:RBOBR:2024:758

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
1 maart 2024
Publicatiedatum
29 februari 2024
Zaaknummer
21/1701 en 21/1702
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toepassing van het vertrouwensbeginsel bij aanslagen toeristenbelasting voor verhuur aan uitzendbureaus

In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 1 maart 2024 uitspraak gedaan over de aanslagen toeristenbelasting die aan eiseres, een verhuurbedrijf, zijn opgelegd voor de belastingjaren 2017 en 2018. De heffingsambtenaar had op 30 november 2020 afzonderlijke aanslagen opgelegd voor deze jaren, na eerdere discussies over wie als belastingplichtige kon worden aangemerkt. Eiseres had in 2017 en 2018 chalets verhuurd aan uitzendbureaus voor arbeidsmigranten, en de heffingsambtenaar had eerder aanslagen aan deze uitzendbureaus opgelegd. Eiseres stelde dat zij een beroep kon doen op het vertrouwensbeginsel, omdat de heffingsambtenaar in eerdere jaren geen aanslagen aan haar had opgelegd. De rechtbank oordeelde dat eiseres inderdaad een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel toekwam voor het belastingjaar 2017, en vernietigde de aanslag voor dat jaar. Voor het belastingjaar 2018 oordeelde de rechtbank echter dat de heffingsambtenaar bevoegd was om een nieuwe aanslag op te leggen, omdat er geen eerdere aanslag voor dat jaar was opgelegd aan eiseres. De rechtbank verklaarde het beroep voor het belastingjaar 2017 gegrond en het beroep voor het belastingjaar 2018 ongegrond. Eiseres kreeg de proceskosten vergoed, maar niet het griffierecht voor het tweede jaar.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT
Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummers: SHE 21/1701 en SHE 21/1702

uitspraak van de meervoudige kamer van 1 maart 2024 in de zaak tussen

[eiseres] B.V., te [vestigingsplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. H.W. de Willigen),
en
de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking Oost-Brabant, de heffingsambtenaar
(gemachtigde: mr. A.J.A. van Griethuysen)

Inleiding

1. De heffingsambtenaar heeft aan eiseres op 30 november 2020, voor de belastingjaren 2017 (aanslagbiljetnummer 42450887) en 2018 (aanslagbiljetnummer 42501394), afzonderlijke aanslagen toeristenbelasting opgelegd, ter hoogte van respectievelijk € 54.032 en € 81.669,50.
2.
Bij afzonderlijke uitspraken op bezwaar (de bestreden besluiten), beide gedateerd op 15 juni 2021, heeft de heffingsambtenaar de aanslagen gehandhaafd.
3. Eiseres heeft tegen de bestreden besluiten beroep ingesteld. Het beroep met betrekking tot het belastingjaar 2017 is geregistreerd onder zaaknummer SHE 21/1701 en met betrekking tot belastingjaar 2018 onder zaaknummer SHE 21/1702.
4. De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend in beide zaken.
5. Beide partijen hebben in beide zaken een nader stuk ingediend.
6.
De zaken zijn gelijktijdig behandeld op de zitting van 9 november 2023.
Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde en [naam] en de heffingsambtenaar heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Feiten en omstandigheden

7. De rechtbank zal eerst een aantal feiten en omstandigheden weergeven die bij de beoordeling van deze zaken een rol hebben gespeeld.
8. Op de locatie [adres] in [vestigingsplaats] bevindt zich naast of achter het ter plaatse aanwezige [eiseres] , een chaletpark. [eiseres] verhuurde in 2017 en 2018 aan de uitzendbureaus Crown Uitzendgroep BV en Labour Housing BV (hierna: de uitzendbureaus) ongeveer 170 tot 180 chalets. Deze uitzendbureaus huurden deze chalets ten behoeve van overnachtingsplekken voor arbeidsmigranten. Op initiatief van de heffingsambtenaar is in 2017 de discussie gevoerd wie als belastingplichtige voor de toeristenbelasting kan worden aangemerkt ter zake van die chalets.
9. De heer J. Tammel heeft, namens de heffingsambtenaar, op 15 december 2017 een
e-mailbericht aan eiseres gestuurd met – voor zover van belang – de volgende inhoud:
“Vorige week donderdag 7 december 2017 heeft er overleg plaatsgevonden over de toeristenbelasting voor de chalets van de [eiseres] . Bij dit gesprek waren [naam] , dhr. de Willigen , [naam] en ondergetekende aanwezig. (…)
U heeft ingebracht dat de [eiseres] niet de belastingplichtige is voor de belastingjaren 2015, 2016 en 2017. U bent van mening dat dit de diverse uitzendorganisaties die de chalets hebben gehuurd zijn. U verwijst daarbij naar een arrest uit 2016 (Hoge Raad).U heeft duidelijk aangegeven geen vaststellingsovereenkomst te gaan tekenen voor de jaren 2015, 2016 en 2017. Wel wilt u een vaststellingsovereenkomst aangaan voor 2018 en verder waarbij de [eiseres] wordt aangemerkt als belastingplichtige. U ziet daarvoor graag een voorstel zodat ze deze kunnen bespreken met hun huurders (uitzendbureaus). (…)
Wat is er afgesproken?
Ik zal het arrest nader gaan bestuderen en een terugkoppeling geven wat het definitieve standpunt is van BSOB (Oss). Mocht het zou zijn dat de uitzendbureaus inderdaad aangemerkt hadden moeten worden dan gaan we dat alsnog doen. [naam] zal de nodige informatie (huurgegevens) hiervoor aanleveren. Ik maak dan tevens een berekening o.b.v. deze huurgegevens met de bijbehorende grondslagen (forfait). Deze zal hij ook met jou (Oss) bespreken. (…)
Voortgang.
Ik heb vanmorgen met dhr. De Willigen gesproken. Aangegeven dat ik zijn mening rondom de belastingplicht kan volgen maar dat de hoge raad de AG niet geheel volgt. Het arrest en conclusie van de AG geven wel een mooi handvat om de belastingplicht te bepalen in deze specifieke situatie vast te stellen. Om dit te kunnen bepalen verzoek ik u de huurovereenkomsten met de uitzendbureaus toe te sturen. Na ontvangst en bestudering van de overeenkomsten zal er door BSOB een standpunt ingenomen worden over de belastingplicht. Ik ga ervan uit dat dit nog voor 31 december 2017 zal gebeuren.
Wanneer het voorgaande duidelijk is dan zal in januari 2018 vervolg worden gegeven aan de overeenkomst voor 2018 en verder.”
10. Met dagtekening 30 november 2018 is de aanslag toeristenbelasting 2017 aan eiseres opgelegd naar een te betalen bedrag van € 17.129,20. Daarbij is uitgegaan van 15.572 overnachtingen. Deze aanslag heeft betrekking op het verblijf in het hotel en vier chalets op seizoenstandplaatsen en dit komt overeen met de door eiseres ingediende aangifte toeristenbelasting voor het belastingjaar 2017.
11. Met dagtekening 25 mei 2019 is de aanslag toeristenbelasting 2018 aan eiseres opgelegd naar een te betalen bedrag van € 18.443,70. Daarbij is uitgegaan van 16.767 overnachtingen. Deze aanslag heeft betrekking op de geboden gelegenheid tot het houden van verblijf in het hotel en vier chalets op seizoenstandplaatsen.
12. Voor de overnachtingen die in (2016 en) 2017 hebben plaatsgevonden in de chalets die werden verhuurd aan de uitzendbureaus heeft de heffingsambtenaar eerst de uitzendbureaus aangeslagen. De (bezwaar- en/of beroeps)procedure die is gevoerd over de aan deze uitzendbureaus opgelegde aanslag ging met name over de vraag wie aangemerkt moet worden als belastingplichtige voor de aanslagen toeristenbelasting: de uitzendbureaus of de verhuurder [eiseres] B.V. De procedure met betrekking tot Crown Uitzendgroep B.V. heeft geleid tot de uitspraak van de rechtbank van 5 december 2019. [1] Het beroep van Crown Uitzendgroep B.V. is gegrond verklaard, omdat het uitzendbureau ten onrechte als belastingplichtige voor de toeristenbelasting was aangemerkt. De aanslag toeristenbelasting 2017 is door de rechtbank vernietigd. Er zijn tegen die uitspraak van de rechtbank geen rechtsmiddelen aangewend. Het bezwaar van Labour Housing B.V. tegen de aanslag toeristenbelasting 2017 is bij uitspraak op bezwaar van 14 februari 2020 op dezelfde gronden gegrond verklaard. De heffingsambtenaar heeft de aan Labour Housing B.V. opgelegde aanslag toeristenbelasting 2017 vernietigd.
13. Omdat de wettelijk termijn van drie jaren voor het opleggen van de aanslag, als bedoeld in artikel 11 lid 3 Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR) dreigde te verstrijken, zonder dat op dat moment al vaststond wie belastingplichtig was, heeft de heffingsambtenaar aan de rechtspersonen [eiseres] B.V. en De [eiseres] B.V., die volgens de heffingsambtenaar potentieel één van de belastingplichtigen zouden zijn, ter behoud van rechten aanslagen toeristenbelasting voor het belastingjaar 2017 opgelegd.
14. De aanslagen voor de belastingjaren 2017 en 2018 zijn bij uitspraak op bezwaar van 29 juni 2020, aangevuld met de uitspraak op bezwaar van 22 juli 2020, door de heffingsambtenaar vernietigd. Bij uitspraak van 30 juni 2021 [2] heeft de rechtbank Oost-Brabant de beroepen die door De [eiseres] B.V. zijn ingesteld gegrond verklaard voor zover bij de uitspraak op bezwaar aan De [eiseres] B.V. geen kostenvergoeding voor de bezwaarfase was toegekend.
15. Nadat de heffingsambtenaar op 11 mei 2020 per e-mail heeft verzocht informatie te verstrekken over wie formeel de verhuurder was van de chalets op het terrein van [eiseres] , heeft (de gemachtigde van) eiseres op 19 mei 2020 aangegeven dat niet
De [eiseres] B.V. de verhuurder is, maar [eiseres] B.V.
16. De heffingsambtenaar heeft aan eiseres op 30 november 2020 voor het kalenderjaar 2017 en afzonderlijk voor het kalender jaar 2018 onderhavige aanslagen opgelegd.
17. Over de aanslag die door de heffingsambtenaar is opgelegd voor het belastingjaar 2016 is een afzonderlijke procedure gevoerd. Dit heeft geleid tot een uitspraak van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch van 14 juni 2023 [3] waarin het hof de aanslagen toeristenbelasting 2016 heeft vernietigd, omdat eiseres – kort gezegd – een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel toekomt.

Geschil en beoordeling

18. In geschil is of de aanslag met aanslagbiljetnummer 42450887 voor het belastingjaar 2017 ten bedrage van € 54.032 en de aanslag met aanslagbiljetnummer 42501394 voor het belastingjaar 2018 ten bedrage van € 81.669,50 terecht, en ten aanzien van 2018 ook voor het juiste bedrag, aan eiseres zijn opgelegd. De rechtbank is van oordeel dat dit voor het belastingjaar 2017 niet het geval is en voor het belastingjaar 2018 wel. Zij zal hieronder uitleggen hoe zij tot dat oordeel is gekomen en welke gevolgen dit heeft.
Zaaknummer SHE 21/1701 (belastingjaar 2017, aanslagnummer 4250887)
Vertrouwensbeginsel
19. Eiseres heeft zich ten aanzien van de zaak met zaaknummer 21/1701 primair op het standpunt gesteld dat haar een beroep op het vertrouwensbeginsel toekomt. Eiseres beroept zich daarbij op de uitspraak van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch van 14 juni 2023. [4] Daarin heeft het gerechtshof geoordeeld dat de door de heffingsambtenaar gevolgde gedragslijn bij eiseres de indruk heeft kunnen wekken dat sprake was van een bewuste standpuntbepaling, zodat eiseres in 2016 een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel toekomt. Eiseres doet een beroep op de uitspraak van het gerechtshof waarin de gevolgde gedragslijn leidt tot een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel en stelt dat deze gedragslijn voor het jaar 2017 is voortgezet.
20. In de door eiseres aangehaalde uitspraak van het gerechtshof, waarin eiseres (aangeduid als ‘belanghebbende’) over het belastingjaar 2016 een procedure heeft gevoerd, is onder meer het volgende opgenomen:
“4.3. Niet in geschil is dat de heffingsambtenaar geen toezegging heeft gedaan. De vraag is dus of belanghebbende redelijkerwijs mocht menen dat de heffingsambtenaar zich bewust op het standpunt heeft gesteld dat geen reden was voor het opleggen van aanslagen toeristenbelasting aan belanghebbende ter zake van de aan de uitzendbureaus verhuurde chalets in 2016. Het hof stelt voorop dat de gerechtvaardigdheid van het vertrouwen afhangt van de waardering van – voor zover nodig in onderlinge samenhang te beoordelen – omstandigheden die bij belanghebbende de indruk hebben kunnen wekken dat de door de heffingsambtenaar gevolgde gedragslijn berustte op een bewuste standpuntbepaling. Omstandigheden als vorenbedoeld kunnen onder meer zijn gelegen in de vaststelling van een aanslag na raadpleging van bewijsstukken, na gehouden besprekingen of gevoerde correspondentie, dan wel in overeenstemming met eerder verstrekte, voor de op te leggen aanslag van belang zijnde inlichtingen. Van belang zijn slechts omstandigheden die zich voordoen in de verhouding tussen de heffingsambtenaar en belanghebbende. Als regel heeft te gelden dat een belastingplichtige geen gerechtvaardigd vertrouwen kan ontlenen aan het optreden van de heffingsambtenaar ten aanzien van andere belastingplichtigen. Dit is echter anders indien dat optreden heeft plaatsgevonden op een zodanige wijze en onder zodanige omstandigheden dat de belastingplichtige redelijkerwijze mocht menen dat dit ook bedoeld was om te gelden in zijn situatie.
4.4.
Het is aan belanghebbende om, bij betwisting door de heffingsambtenaar, feiten en omstandigheden aannemelijk te maken waaruit de indruk van een bewuste standpuntbepaling volgt. Het hof acht belanghebbende daarin geslaagd. Hoewel het hof van oordeel is dat uit de inhoud van het e-mailbericht van de heer J. Tammel (zie 2.4) op zichzelf beschouwd niet kan worden afgeleid dat, zoals door belanghebbende is gesteld, de heffingsambtenaar zich (bewust) op het standpunt heeft gesteld dat belanghebbende in (onder andere) het belastingjaar 2016 niet belastingplichtig was ter zake van de aan de uitzendbureaus verhuurde chalets waarin arbeidsmigranten verbleven, heeft de door de heffingsambtenaar gevolgde gedragslijn naar het oordeel van het hof wel bij belanghebbende de indruk kunnen wekken dat sprake was van een bewuste standpuntbepaling. Bij dit oordeel betrekt het hof dat op 5 juli 2017 en 7 december 2017 besprekingen hebben plaatsgevonden tussen belanghebbende en de heffingsambtenaar. Het hof leidt uit de correspondentie dienaangaande af dat de vraag wie belastingplichtig was ten aanzien van de aan de uitzendbureaus verhuurde chalets waarin arbeidsmigranten verbleven uitdrukkelijk is besproken en dat hierover onduidelijkheid bestond. De heffingsambtenaar heeft daarom te kennen gegeven uit te willen zoeken of het juist is dat, zoals belanghebbende destijds stelde, de uitzendbureaus als belastingplichtigen voor de toeristenbelasting dienden te worden aangemerkt. Daarbij heeft hij ook aan belanghebbende medegedeeld dat mocht het zo zijn dat de uitzendbureaus inderdaad als belastingplichtigen aangemerkt hadden moeten worden, hij dit alsnog zou doen (zie 2.4). Belanghebbende heeft op verzoek van de heffingsambtenaar de huurovereenkomsten tussen belanghebbende en de uitzendbureaus verstrekt. Vervolgens heeft de heffingsambtenaar aangiftebiljetten toeristenbelasting 2016 aan de uitzendbureaus uitgereikt en op 31 december 2018 aanslagen toeristenbelasting 2016 aan de uitzendbureaus opgelegd. Het hof is van oordeel dat belanghebbende op basis van deze gedragslijn van de heffingsambtenaar redelijkerwijs mocht menen dat de heffingsambtenaar de feiten die van belang zijn voor de belastingplicht op hun fiscale merites heeft beoordeeld en zich bewust op het standpunt heeft gesteld dat de uitzendbureaus - en niet belanghebbende - in 2016 belastingplichtig waren ter zake van de door belanghebbende aan de uitzendbureaus verhuurd chalets waarin arbeidsmigranten verbleven. Dat dit standpunt als gevolg van de uitspraak van de rechtbank van 5 december 2019 (zie 2.6.) onjuist is gebleken doet aan het voorgaande niet af aangezien het vertrouwen niet met terugwerkende kracht kan worden beëindigd.” [5]
21. De rechtbank overweegt dat uit de stukken blijkt dat het feitelijk verloop voor het belastingjaar 2017 hetzelfde is geweest als voor het belastingjaar 2016. In de gesprekken die eiseres in 2017 heeft gevoerd met de heer J. Tammel, die handelde namens de heffingsambtenaar, zoals ook blijkt uit het door hem verstuurde e-mailbericht van
15 december 2017 (punt 8), is eveneens het belastingjaar 2017 bij die gesprekken betrokken. Vervolgens zijn ook voor het belastingjaar 2017 de aanslagen toeristenbelasting eerst aan de uitzendbureaus opgelegd. Hieruit blijkt dus van eenzelfde door de heffingsambtenaar gevolgde gedragslijn. Dit maakt dat de rechtbank oordeelt dat eiseres, gelet op voorgaande overwegingen van het gerechtshof, een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel toekomt. De heffingsambtenaar heeft nog gesteld dat hij in 2019 een andere koers is gaan varen, omdat toen duidelijk was dat eiseres de belastingplichtige was waardoor het gewekte vertrouwen is doorbroken. Hij heeft daarbij gewezen op de uitspraak van de rechtbank waarbij het uitzendbureau Crown Uitzendgroep B.V. ten onrechte als belastingplichtige is aangemerkt, het bij e-mailbericht van 11 mei 2020 gedane informatieverzoek en het feit dat volgens de heffingsambtenaar pas in 2020 een aanslag over het jaar 2017 is opgelegd aan eiseres. De rechtbank oordeelt dat deze omstandigheden voor een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel geen verschil maken, omdat eenmaal gewekt vertrouwen, zo overweegt ook het gerechtshof, niet met terugwerkende kracht kan worden beëindigd. De beroepsgrond van eiseres slaagt.
Zaaknummer 21/1702 (belastingjaar 2018, aanslagnummer 42501394)
Primitieve aanslag
22. Eiseres heeft zich ten aanzien van de zaak met zaaknummer 21/1702 primair op het standpunt gesteld dat de heffingsambtenaar niet bevoegd was om een gewone tweede aanslag op te leggen, omdat er voor dat jaar al een definitieve aanslag toeristenbelasting aan haar is opgelegd. Eiseres heeft de vergelijking getrokken met de inkomstenbelasting en heeft gesteld dat ook voor de toeristenbelasting slechts eenmalig een aanslag kan worden opgelegd
.Op grond van de Verordening Toeristenbelasting in samenhang met 16 lid 1 AWR had de heffingsambtenaar hooguit een navorderingsaanslag kunnen opleggen. Eiseres acht het feit dat opnieuw een primitieve aanslag is opgelegd in strijd met de wet en de jurisprudentie.
23. In artikel 224 lid 1 van de Gemeentewet is opgenomen dat toeristenbelasting kan worden geheven ter zake van het houden van verblijf binnen de gemeente door personen die niet als ingezetene met een adres in de gemeente in de basisregistratie personen zijn ingeschreven. Het tweede lid van dit artikel biedt de ruimte om deze belasting te heffen van degene die gelegenheid biedt tot verblijf, aangezien in dat lid is opgenomen dat indien ervoor gekozen is om de belasting te heffen van degene die gelegenheid biedt tot verblijf, laatstgenoemde bevoegd is de belasting te verhalen op degene ter zake van wiens verblijf de belasting verschuldigd wordt.
24. De Verordening op de heffing en invordering van toeristenbelasting [vestigingsplaats] 2017 (de Verordening), welke op de voorgeschreven wijze bekend is gemaakt, is in lijn met voornoemde bepaling uit de Gemeentewet. In artikel 1 is namelijk opgenomen dat het belastbare feit voor de toeristenbelasting wordt gevormd door het, tegen vergoeding, houden van verblijf met overnachting binnen de gemeente. Met betrekking tot dit belastbare feit wordt in artikel 2 van de Verordening als belastingplichtige aangewezen degene die gelegenheid biedt tot verblijf in voornoemde zin.
25. Tussen partijen is niet in geschil dat op het terrein van de verhuurder (gelegen in de gemeente [vestigingsplaats] ) tegen vergoeding gelegenheid is geboden tot het houden van verblijf door personen die niet als ingezetene zijn ingeschreven in de basisregistratie personen. Dat zich een belastbaar feit heeft voorgedaan, is dan ook niet in geschil. Ook is niet in geschil dat in beginsel eiseres degene is die gelegenheid heeft geboden tot het houden van verblijf en daardoor als belastingplichtige is aan te merken.
26. Eiseres heeft niet gesteld en het is de rechtbank ook niet gebleken dat voor de overnachtingen waarop de aanslag is gebaseerd eerder een primitieve aanslag is opgelegd aan eiseres. Evenmin is voor deze overnachtingen aan derden een primitieve aanslag opgelegd. Anders dan bij de inkomstenbelasting – die met één belastbaar feit geheel anders is van karakter dan de toeristenbelasting – brengt de aard van de toeristenbelasting mee dat bij elke geboden gelegenheid tot het houden van verblijf een afzonderlijke aanslag aan dezelfde belastingplichtige tot de mogelijkheden behoort. Aan eiseres zijn de aanslagen voor deze overnachtingen nog niet eerder opgelegd. Van primitieve aanslagen voor dezelfde belastbare feiten is dan ook geen sprake. De beroepsgrond slaagt niet.
27. Uit wat hiervoor is overwogen, volgt dat de heffingsambtenaar bevoegd was om de primaire aanslagen op te leggen. De vraag of de heffingsambtenaar een navorderingsaanslag had moeten opleggen, kan daarom onbesproken blijven.
Vertrouwensbeginsel
28. Eiseres heeft zich subsidiair op het standpunt gesteld dat het opgewekte vertrouwen zich ook uitstrekt over het belastingjaar 2018.
29. De rechtbank overweegt dat eiseres voor het belastingjaar 2018 geen geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel toekomt. De heffingsambtenaar heeft op de zitting toegelicht dat hij voor het belastingjaar 2018 geen aanslag toeristenbelasting heeft opgelegd aan de uitzendbureaus Crown Uitzendgroep B.V. en Labour Housing B.V. Dat had hij wel gedaan voor de eerdere belastingjaren, waardoor een gedragslijn was ontstaan. Gelet op die verandering is er niet langer een door de heffingsambtenaar gevolgde gedragslijn waaruit eiseres kon en mocht afleiden dat de heffingsambtenaar zich op het standpunt stelde dat eiseres niet belastingplichtig was ter zake van de aan de uitzendbureaus verhuurde chalets waarin arbeidsmigranten verbleven. De beroepsgrond slaagt niet.
Aantal overnachtingen
30. Eiseres heeft zich meer subsidiair op het standpunt gesteld dat de aanslag over het belastingjaar 2018 te hoog is vastgesteld, omdat daarvoor de gesaldeerde aantallen van de aangiften van de uitzendbureaus gehanteerd dienen te worden. Het gaat dan om 10.629 overnachtingen in door Crown Uitzendgroep B.V. gehuurde chalets en om 37.913 overnachtingen in door Labour Housing B.V. gehuurde chalets, wat uitkomt op een verschuldigde heffing van € 53.396,20.
31. De heffingsambtenaar heeft toegelicht dat met mevrouw [naam] de opbouw van de heffingsgrondslag 2018 is afgestemd. Daaruit blijkt dat de grondslag van 76.593, overnachtingen betreft van de verblijven in de chalets die zijn verhuurd aan veel meer partijen dan Labour Housing en Crown Uitzendgroep B.V. Dit aantal overnachtingen ligt zelfs nog hoger dan de 74.245 overnachtingen die als grondslag voor de aanslag is gehanteerd. De rechtbank volgt de heffingsambtenaar in zijn toelichting aangezien uit de bijlage waaraan de heffingsambtenaar refereert inderdaad blijkt dat aan meerdere partijen chalets zijn verhuurd wat maakt dat het totaal aantal overnachtingen in ieder geval het aantal overnachtingen bedraagt waarvoor eiseres is aangeslagen. De stelling dat ook aan andere partijen chalets zijn verhuurd waar in 2018 overnachtingen hebben plaatsgevonden, is een stelling die door eiseres niet is weersproken. De beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

32. Omdat eiseres in de zaak met het zaaknummer 21/1701 een geslaagd beroep kan doen op het vertrouwensbeginsel, wordt de aanslag voor het belastingjaar 2017 (aanslagnummer 42450887) vernietigd.
33. Omdat de rechtbank het beroep in de zaak met het zaaknummer 21/1701 gegrond verklaard, bepaalt de rechtbank dat de heffingsambtenaar het door eiseres betaalde griffierecht in die zaak aan haar dient te vergoeden.
34. De rechtbank veroordeelt de heffingsambtenaar in de door eiseres gemaakte proceskosten. De gemachtigde heeft één bezwaarschrift en één beroepschrift ingediend. De proceskosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 2.060 (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift met een waarde per punt van € 310 en 1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 875 en een wegingsfactor 1).
35. Omdat de rechtbank het beroep in de zaak met het zaaknummer 21/1702 ongegrond verklaart, wordt het griffierecht niet vergoed en bestaat er in die zaak geen aanleiding de heffingsambtenaar te veroordelen in de proceskosten.

Beslissing

De rechtbank:
in de zaak met zaaknummer 21/1701
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- vernietigt de aanslag toeristenbelasting 2017 (aanslagnummer 42450887);
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde uitspraak op bezwaar;
- draagt de heffingsambtenaar op het betaalde griffierecht van € 360 aan eiseres te vergoeden;
- veroordeelt de heffingsambtenaar in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van
€ 2.060.
in de zaak met zaaknummer 21/1702
- verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Venderbosch, voorzitter, en mr. F.M.S. Requisizione en mr. M. Cune, leden, in aanwezigheid van mr. I.M.C. van Og, griffier. De uitspraak is in het openbaar uitgesproken op 1 maart 2024.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch.

Voetnoten

1.Rechtbank Oost-Brabant, 5 december 2019, ECLI:NL:RBOBR:2019:6972.
2.Rechtbank Oost-Brabant, 30 juni 2021, ECLI:NL:RBOBR:2021:3099.
3.Gerechtshof ’s-Hertogenbosch, 14 juni 2023, ECLI:NL:GHSHE:2023:1957.
4.Gerechtshof ’s-Hertogenbosch, 14 juni 2023, ECLI:NL:GHSHE:2023:1957.
5.Gerechtshof ’s-Hertogenbosch, 14 juni 2023, ECLI:NL:GHSHE:2023:1957.