4.4.Het is aan belanghebbende om, bij betwisting door de heffingsambtenaar, feiten en omstandigheden aannemelijk te maken waaruit de indruk van een bewuste standpuntbepaling volgt. Het hof acht belanghebbende daarin geslaagd. Hoewel het hof van oordeel is dat uit de inhoud van het e-mailbericht van de heer J. Tammel (zie 2.4) op zichzelf beschouwd niet kan worden afgeleid dat, zoals door belanghebbende is gesteld, de heffingsambtenaar zich (bewust) op het standpunt heeft gesteld dat belanghebbende in (onder andere) het belastingjaar 2016 niet belastingplichtig was ter zake van de aan de uitzendbureaus verhuurde chalets waarin arbeidsmigranten verbleven, heeft de door de heffingsambtenaar gevolgde gedragslijn naar het oordeel van het hof wel bij belanghebbende de indruk kunnen wekken dat sprake was van een bewuste standpuntbepaling. Bij dit oordeel betrekt het hof dat op 5 juli 2017 en 7 december 2017 besprekingen hebben plaatsgevonden tussen belanghebbende en de heffingsambtenaar. Het hof leidt uit de correspondentie dienaangaande af dat de vraag wie belastingplichtig was ten aanzien van de aan de uitzendbureaus verhuurde chalets waarin arbeidsmigranten verbleven uitdrukkelijk is besproken en dat hierover onduidelijkheid bestond. De heffingsambtenaar heeft daarom te kennen gegeven uit te willen zoeken of het juist is dat, zoals belanghebbende destijds stelde, de uitzendbureaus als belastingplichtigen voor de toeristenbelasting dienden te worden aangemerkt. Daarbij heeft hij ook aan belanghebbende medegedeeld dat mocht het zo zijn dat de uitzendbureaus inderdaad als belastingplichtigen aangemerkt hadden moeten worden, hij dit alsnog zou doen (zie 2.4). Belanghebbende heeft op verzoek van de heffingsambtenaar de huurovereenkomsten tussen belanghebbende en de uitzendbureaus verstrekt. Vervolgens heeft de heffingsambtenaar aangiftebiljetten toeristenbelasting 2016 aan de uitzendbureaus uitgereikt en op 31 december 2018 aanslagen toeristenbelasting 2016 aan de uitzendbureaus opgelegd. Het hof is van oordeel dat belanghebbende op basis van deze gedragslijn van de heffingsambtenaar redelijkerwijs mocht menen dat de heffingsambtenaar de feiten die van belang zijn voor de belastingplicht op hun fiscale merites heeft beoordeeld en zich bewust op het standpunt heeft gesteld dat de uitzendbureaus - en niet belanghebbende - in 2016 belastingplichtig waren ter zake van de door belanghebbende aan de uitzendbureaus verhuurd chalets waarin arbeidsmigranten verbleven. Dat dit standpunt als gevolg van de uitspraak van de rechtbank van 5 december 2019 (zie 2.6.) onjuist is gebleken doet aan het voorgaande niet af aangezien het vertrouwen niet met terugwerkende kracht kan worden beëindigd.”
21. De rechtbank overweegt dat uit de stukken blijkt dat het feitelijk verloop voor het belastingjaar 2017 hetzelfde is geweest als voor het belastingjaar 2016. In de gesprekken die eiseres in 2017 heeft gevoerd met de heer J. Tammel, die handelde namens de heffingsambtenaar, zoals ook blijkt uit het door hem verstuurde e-mailbericht van
15 december 2017 (punt 8), is eveneens het belastingjaar 2017 bij die gesprekken betrokken. Vervolgens zijn ook voor het belastingjaar 2017 de aanslagen toeristenbelasting eerst aan de uitzendbureaus opgelegd. Hieruit blijkt dus van eenzelfde door de heffingsambtenaar gevolgde gedragslijn. Dit maakt dat de rechtbank oordeelt dat eiseres, gelet op voorgaande overwegingen van het gerechtshof, een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel toekomt. De heffingsambtenaar heeft nog gesteld dat hij in 2019 een andere koers is gaan varen, omdat toen duidelijk was dat eiseres de belastingplichtige was waardoor het gewekte vertrouwen is doorbroken. Hij heeft daarbij gewezen op de uitspraak van de rechtbank waarbij het uitzendbureau Crown Uitzendgroep B.V. ten onrechte als belastingplichtige is aangemerkt, het bij e-mailbericht van 11 mei 2020 gedane informatieverzoek en het feit dat volgens de heffingsambtenaar pas in 2020 een aanslag over het jaar 2017 is opgelegd aan eiseres. De rechtbank oordeelt dat deze omstandigheden voor een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel geen verschil maken, omdat eenmaal gewekt vertrouwen, zo overweegt ook het gerechtshof, niet met terugwerkende kracht kan worden beëindigd. De beroepsgrond van eiseres slaagt.
Zaaknummer 21/1702 (belastingjaar 2018, aanslagnummer 42501394)
22. Eiseres heeft zich ten aanzien van de zaak met zaaknummer 21/1702 primair op het standpunt gesteld dat de heffingsambtenaar niet bevoegd was om een gewone tweede aanslag op te leggen, omdat er voor dat jaar al een definitieve aanslag toeristenbelasting aan haar is opgelegd. Eiseres heeft de vergelijking getrokken met de inkomstenbelasting en heeft gesteld dat ook voor de toeristenbelasting slechts eenmalig een aanslag kan worden opgelegd
.Op grond van de Verordening Toeristenbelasting in samenhang met 16 lid 1 AWR had de heffingsambtenaar hooguit een navorderingsaanslag kunnen opleggen. Eiseres acht het feit dat opnieuw een primitieve aanslag is opgelegd in strijd met de wet en de jurisprudentie.
23. In artikel 224 lid 1 van de Gemeentewet is opgenomen dat toeristenbelasting kan worden geheven ter zake van het houden van verblijf binnen de gemeente door personen die niet als ingezetene met een adres in de gemeente in de basisregistratie personen zijn ingeschreven. Het tweede lid van dit artikel biedt de ruimte om deze belasting te heffen van degene die gelegenheid biedt tot verblijf, aangezien in dat lid is opgenomen dat indien ervoor gekozen is om de belasting te heffen van degene die gelegenheid biedt tot verblijf, laatstgenoemde bevoegd is de belasting te verhalen op degene ter zake van wiens verblijf de belasting verschuldigd wordt.
24. De Verordening op de heffing en invordering van toeristenbelasting [vestigingsplaats] 2017 (de Verordening), welke op de voorgeschreven wijze bekend is gemaakt, is in lijn met voornoemde bepaling uit de Gemeentewet. In artikel 1 is namelijk opgenomen dat het belastbare feit voor de toeristenbelasting wordt gevormd door het, tegen vergoeding, houden van verblijf met overnachting binnen de gemeente. Met betrekking tot dit belastbare feit wordt in artikel 2 van de Verordening als belastingplichtige aangewezen degene die gelegenheid biedt tot verblijf in voornoemde zin.
25. Tussen partijen is niet in geschil dat op het terrein van de verhuurder (gelegen in de gemeente [vestigingsplaats] ) tegen vergoeding gelegenheid is geboden tot het houden van verblijf door personen die niet als ingezetene zijn ingeschreven in de basisregistratie personen. Dat zich een belastbaar feit heeft voorgedaan, is dan ook niet in geschil. Ook is niet in geschil dat in beginsel eiseres degene is die gelegenheid heeft geboden tot het houden van verblijf en daardoor als belastingplichtige is aan te merken.
26. Eiseres heeft niet gesteld en het is de rechtbank ook niet gebleken dat voor de overnachtingen waarop de aanslag is gebaseerd eerder een primitieve aanslag is opgelegd aan eiseres. Evenmin is voor deze overnachtingen aan derden een primitieve aanslag opgelegd. Anders dan bij de inkomstenbelasting – die met één belastbaar feit geheel anders is van karakter dan de toeristenbelasting – brengt de aard van de toeristenbelasting mee dat bij elke geboden gelegenheid tot het houden van verblijf een afzonderlijke aanslag aan dezelfde belastingplichtige tot de mogelijkheden behoort. Aan eiseres zijn de aanslagen voor deze overnachtingen nog niet eerder opgelegd. Van primitieve aanslagen voor dezelfde belastbare feiten is dan ook geen sprake. De beroepsgrond slaagt niet.
27. Uit wat hiervoor is overwogen, volgt dat de heffingsambtenaar bevoegd was om de primaire aanslagen op te leggen. De vraag of de heffingsambtenaar een navorderingsaanslag had moeten opleggen, kan daarom onbesproken blijven.
Vertrouwensbeginsel
28. Eiseres heeft zich subsidiair op het standpunt gesteld dat het opgewekte vertrouwen zich ook uitstrekt over het belastingjaar 2018.
29. De rechtbank overweegt dat eiseres voor het belastingjaar 2018 geen geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel toekomt. De heffingsambtenaar heeft op de zitting toegelicht dat hij voor het belastingjaar 2018 geen aanslag toeristenbelasting heeft opgelegd aan de uitzendbureaus Crown Uitzendgroep B.V. en Labour Housing B.V. Dat had hij wel gedaan voor de eerdere belastingjaren, waardoor een gedragslijn was ontstaan. Gelet op die verandering is er niet langer een door de heffingsambtenaar gevolgde gedragslijn waaruit eiseres kon en mocht afleiden dat de heffingsambtenaar zich op het standpunt stelde dat eiseres niet belastingplichtig was ter zake van de aan de uitzendbureaus verhuurde chalets waarin arbeidsmigranten verbleven. De beroepsgrond slaagt niet.
30. Eiseres heeft zich meer subsidiair op het standpunt gesteld dat de aanslag over het belastingjaar 2018 te hoog is vastgesteld, omdat daarvoor de gesaldeerde aantallen van de aangiften van de uitzendbureaus gehanteerd dienen te worden. Het gaat dan om 10.629 overnachtingen in door Crown Uitzendgroep B.V. gehuurde chalets en om 37.913 overnachtingen in door Labour Housing B.V. gehuurde chalets, wat uitkomt op een verschuldigde heffing van € 53.396,20.
31. De heffingsambtenaar heeft toegelicht dat met mevrouw [naam] de opbouw van de heffingsgrondslag 2018 is afgestemd. Daaruit blijkt dat de grondslag van 76.593, overnachtingen betreft van de verblijven in de chalets die zijn verhuurd aan veel meer partijen dan Labour Housing en Crown Uitzendgroep B.V. Dit aantal overnachtingen ligt zelfs nog hoger dan de 74.245 overnachtingen die als grondslag voor de aanslag is gehanteerd. De rechtbank volgt de heffingsambtenaar in zijn toelichting aangezien uit de bijlage waaraan de heffingsambtenaar refereert inderdaad blijkt dat aan meerdere partijen chalets zijn verhuurd wat maakt dat het totaal aantal overnachtingen in ieder geval het aantal overnachtingen bedraagt waarvoor eiseres is aangeslagen. De stelling dat ook aan andere partijen chalets zijn verhuurd waar in 2018 overnachtingen hebben plaatsgevonden, is een stelling die door eiseres niet is weersproken. De beroepsgrond slaagt niet.