ECLI:NL:RBOBR:2024:98

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
15 januari 2024
Publicatiedatum
15 januari 2024
Zaaknummer
22/3275 T
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Tussenuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak inzake omgevingsvergunning voor transformatie van bejaardenhuis naar huurappartementen

In deze tussenuitspraak van de Rechtbank Oost-Brabant, uitgesproken op 15 januari 2024, wordt het beroep van eiser tegen de verleende omgevingsvergunning voor de transformatie van een voormalig bejaardenhuis naar 48 huurappartementen behandeld. Eiser, vertegenwoordigd door mr. R.J.H. van der Burgt, is van mening dat de vergunning niet in stand kan blijven vanwege de gevolgen voor de parkeerdruk en de leefbaarheid in de omgeving. De rechtbank oordeelt dat de besluitvorming gebrekkig is en doet een tussenuitspraak om het college van burgemeester en wethouders van Meierijstad in de gelegenheid te stellen de gebreken te herstellen. De rechtbank stelt dat het college de afspraken over sociaal beheer moet vastleggen in de vergunning en moet kiezen hoe de overige gebreken worden hersteld. De rechtbank wijst op de noodzaak van betrokkenheid van omwonenden bij het sociaal beheer en de onduidelijkheid over de parkeernormen. De rechtbank geeft het college acht weken de tijd om de gebreken te herstellen en houdt verdere beslissingen aan tot de einduitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT
Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: SHE 22/3275 T

tussenuitspraak van de enkelvoudige kamer van 15 januari 2024 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser,

(gemachtigde: mr. R.J.H. van der Burgt),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Meierijstad, het college,
(gemachtigde: J.H. Maessen).
Als derde-partij neemt aan het geding deel:
Stichting Brabant Wonen(Brabant Wonen),
te ’s-Hertogenbosch,
(gemachtigde: mr. C.P. van den Berg).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het verlenen van een omgevingsvergunning voor het transformeren van een voormalig bejaardenhuis naar 48 huurappartementen op het perceel [adres] in [woonplaats] . Eiser is het niet eens met de omgevingsvergunning voor het woongebouw, met name vanwege de gevolgen daarvan voor de parkeerdruk en de leefbaarheid in de directe omgeving.
1.1.
Het college heeft de omgevingsvergunning aan Brabant Wonen verleend met het besluit van 14 april 2022. Met het bestreden besluit van 21 november 2022 op het bezwaar van eiser is het college bij het verlenen van de omgevingsvergunning gebleven. Wel heeft het college de motivering van de omgevingsvergunning nader aangevuld en een voorschrift aan de omgevingsvergunning verbonden over het sociaal beheer van het woongebouw.
1.2.
Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift. Eiser heeft daarna nog schriftelijk gereageerd met een pleitnota.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 8 december 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van het college en namens Brabant Wonen de gemachtigde, [naam] en [naam] (community-builder). Eiser en zijn gemachtigde zijn, zoals tevoren aangekondigd, niet verschenen.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of het college de verleende omgevingsvergunning in stand heeft kunnen laten. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser. De rechtbank komt tot het oordeel dat een deel van de beroepsgronden slaagt, omdat de besluitvorming gebrekkig is. De rechtbank doet een tussenuitspraak, omdat de gebreken zich voor herstel lenen. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
2.1
De voor de beoordeling van het beroep belangrijke (wettelijke) regels en beleidsregels zijn te vinden in /of in de bijlage bij deze uitspraak.
2.2
Het bestreden besluit is een besluit genomen op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). Per 1 januari 2024 is de Omgevingswet in werking getreden en is de Wabo ingetrokken. Omdat de aanvraag die heeft geleid tot het bestreden besluit is ingediend voor 1 januari 2024, volgt uit artikel 4.3 van de Invoeringswet Omgevingswet dat dit geschil moet worden beoordeeld aan de hand van het voor die datum geldende recht.
Vooraf3. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten.
 Brabant Wonen heeft op 18 februari 2022 een aanvraag ingediend om een omgevingsvergunning voor een inpandige verbouwing van het voormalige bejaardenhuis ‘ [naam] ’ aan de [adres] in [woonplaats] tot een woongebouw met 48 huurappartementen (het woongebouw). De 69 onzelfstandige wooneenheden in het bejaardenhuis worden verbouwd tot 12 studio’s en 36 tweekamerappartementen voor een- en tweepersoonshuishoudens, bestemd voor jongvolwassenen en statushouders. Op eigen terrein worden 26 parkeerplaatsen aangelegd.
 Op het direct aangrenzende terrein staan 12 (voormalige) aanleunwoningen, waarvan de toenmalige bewoners gebruik konden maken van de voorzieningen van het voormalige bejaardenhuis. Deze aanleunwoningen zijn eigendom van Area te Veghel.
 Eiser woont op het adres [adres] in Veghel, in de directe nabijheid van het woongebouw
.
 Aan de locatie [adres] zijn in het bestemmingsplan “Vijverwijk-Burgemeester de Kuijperlaan” (het bestemmingsplan) de bestemming “Maatschappelijk” en de bestemming “Wonen” toegekend. Daarnaast is op deze locatie het “Paraplubestemmingsplan parkeren” (het Parapluplan) van toepassing.
 Het bouwplan is in strijd met artikel 9.1 van het bestemmingsplan, omdat zelfstandige wooneenheden in het voormalige bejaardenhuis op grond van de bestemming “Maatschappelijk” niet zijn toegestaan.
3.2
Om het bouwplan mogelijk te maken heeft het college in het besluit van 14 april 2022, met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 2º, van de Wabo, gezien in samenhang met de kruimelgevallenregeling in artikel 4, onderdeel 9, van bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht (Bor), een omgevingsvergunning voor bouwen [1] en afwijken van het bestemmingsplan [2] verleend. Volgens het college past het bouwplan binnen de “Beleidsregel kruimelgevallen gemeente Meijerijstad” (Beleidsregel) en voldoet het aan de eisen van een goede ruimtelijke ordening.
3.2
In het bestreden besluit heeft het college, naar aanleiding van het bezwaar van eiser en het advies van de Commissie rechtsbescherming Meierijstad (commissie), het besluit van 14 april 2022 nader gemotiveerd op het punt van het sociaal beheer van de woningen en in verband hiermee een voorschrift aan de omgevingsvergunning toegevoegd. Voor het overige is de omgevingsvergunning in stand gelaten, met verwijzing naar het advies van de commissie.
3.3
De rechtbank is van oordeel dat het college met de toevoeging van het voorschrift de omgevingsvergunning gedeeltelijk heeft herroepen. Het handelen in strijd met een vergunningvoorschrift was in strijd met artikel 2.3 van de Wabo. De omgevingsvergunning op basis van artikel 2.1, eerste lid onder c, van de Wabo geldt ingevolge artikel 4.13, eerste lid van de Invoeringswet Omgevingswet als een omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit als bedoeld in artikel 5.1 eerste lid onder a, van de Omgevingswet in combinatie met onderdeel c van de definitie voor een omgevingsplanactiviteit in de bijlage op basis van artikel 1.1 van de Omgevingswet, als de bestreden omgevingsvergunning onherroepelijk wordt. Het vergunningvoorschrift in het bestreden besluit geldt als een vergunningvoorschrift verbonden aan de omgevingsvergunning voor de omgevingsplanactiviteit. Op basis van artikel 5.34 van de Omgevingswet kunnen voorschriften worden verbonden aan een omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit. Op grond van artikel 5.5 tweede lid van de Omgevingswet is het verboden te handelen in strijd met een dergelijk vergunningvoorschrift.
Is voldoende voorzien in betrokkenheid van omwonenden bij het sociaal beheer?
4.1
Eiser voert aan dat het toegevoegde vergunningvoorschrift niet voldoende is om het sociaal beheer van de woningen te laten slagen, omdat hierin de betrokkenheid van de omwonenden niet is geborgd. Nergens wordt gesproken over een rol van de omwonenden, ook niet in de nadere motivering in het bestreden besluit. Daarin wordt immers gesproken over Brabant Wonen en de gemeente Meierijstad als zijnde de twee partijen die bij het sociaal beheer zijn betrokken. Er is een vergunningvoorschrift nodig dat waarborgt dat omwonenden, al dan niet via de klankbordgroep voor omwonenden, bij het sociaal beheer worden betrokken zolang de omgevingsvergunning bestaat, zodat zij bij niet nakoming daarvan om naleving kunnen vragen.
4.2
Het college geeft aan dat met het bestreden besluit het voorschrift is toegevoegd dat vergunninghouder zorgt draagt voor een zodanig sociaal beheer van de woningen dat de leefbaarheid in de omgeving niet wordt aangetast. In het bestreden besluit is toegelicht dat Brabant Wonen en de gemeente afspraken hebben gemaakt over het sociaal beheer van de woningen. Het sociaal beheer wordt georganiseerd door Brabant Wonen, die als initiatiefnemer en verhuurder een rol heeft bij het bepalen van de behoefte aan sociaal beheer. De gemeente heeft zich contractueel verplicht tot een bijdrage in de kosten gedurende een periode van 10 jaar. Deze looptijd hangt samen met de subsidieverplichting vanuit het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK) voor het huisvesten van statushouders. In het verweerschrift van 17 augustus 2023 is hieraan toegevoegd dat de gemeente de afspraken over het sociaal beheer en het aanstellen van een coördinator die de betreffende taken moet uitoefenen, heeft vastgelegd. Het college verwijst hiervoor naar de voorwaarden van het subsidiebesluit van 20 oktober 2022 voor project De Thuishaven, waarin aan Brabant Wonen een eenmalige incidentele subsidie is toegekend van € 54.000,00 voor de intensieve opstart in de eerste anderhalf jaar. Daarin zijn de afspraken over de inzet van het sociaal beheer voor de periode vanaf 1 januari 2023 tot 1 juli 2024 vastgelegd. Drie maanden voor afloop van deze periode zal de inzet in de voorliggende periode worden geëvalueerd en zal worden vastgelegd wat structureel nodig is.
4.3
Namens Brabant Wonen is ter zitting toegelicht hoe het sociaal beheer sinds de bewoning van het woongebouw per januari 2023 is vormgegeven. Er is een community-builder aangesteld, die in eerste instantie gedurende drie halve dagen per week in het woongebouw aanwezig was. Er zijn ook open dagen georganiseerd om in contact te treden met de buurt. De klankbordgroep voor omwonenden die ten tijde van het bezwaar in het leven was geroepen, is inmiddels opgeheven maar er vindt nog steeds overleg plaats met de buurt in een andere overlegstructuur. Er is ook een app-groep aangemaakt voor omwonenden. De aanwezigheid van de community-builder is inmiddels afgeschaald omdat de bewoning tot dusver goed is verlopen. Er zijn geen klachten binnengekomen bij de community-builder. Mocht dit anders worden, dan kan de aanwezigheid van de community-builder weer worden opgeschaald. In april 2024 vindt de evaluatie plaats met de gemeente over de inzet van het sociaal beheer.
4.4
Voor het afwijken van het bestemmingsplan via de kruimelgevallenregeling in artikel 4 van bijlage II bij het Bor hanteert het college de Beleidsregels. Hierin zijn algemene en specifieke voorwaarden gesteld waaraan een bouwplan moet voldoen voor het verlenen van medewerking. In de Beleidsregels [3] is - onder meer - bepaald dat het woon- en leefmilieu van de omgeving niet wordt aangetast. Verder geldt dat het college op grond van artikel 2.22, tweede lid, van de Wabo bevoegd is om bij afwijking van het bestemmingsplan voorschriften aan de omgevingsvergunning te verbinden die zien op de beoogde functiewijziging.
4.5
Het voorschrift dat aan de omgevingsvergunning is toegevoegd, luidt als volgt:
“ Vergunninghouder draagt zorg voor een zodanig sociaal beheer van de woningen dat de leefbaarheid in de omgeving niet wordt aangetast”.
4.6
Volgens paragraaf 1.1. van de “Ruimtelijke onderbouwing voormalig woonzorgcomplex [naam] te [woonplaats] ” (ruimtelijke onderbouwing), die onderdeel is van de omgevingsvergunning, is het woongebouw bestemd voor de huisvesting van een mix van lokale jongvolwassenen en jonge statushouders. Uit het bestreden besluit en het verweerschrift maakt de rechtbank op dat het college en Brabant Wonen zich ervan bewust zijn dat de bewoning door deze doelgroepen tot spanningen kan leiden tussen de bewoners onderling en tussen de bewoners en de omgeving en dat deze partijen na onderling overleg hebben besloten dat Brabant Wonen, als verhuurder van het gebouw, moet zorgen voor het sociaal beheer van het woongebouw. Uit de brief van 20 oktober 2022 blijkt dat Brabant Wonen voor de eerste periode van 18 maanden een eenmalige subsidie van € 54.000,00 heeft ontvangen van de gemeente voor het instellen van een coördinator en het opstarten van het sociaal beheer. Hieraan zijn een aantal voorwaarden verbonden. Deze voorwaarden houden globaal in dat uiterlijk 1 januari 2023 een coördinator (en vervanger) voor het sociaal en facilitair beheer moest worden aangesteld, met een aantal specifieke taken, waaronder het zorgen voor verbinding tussen bewoners, het signaleren van problemen en het inrichten van een overlegstructuur met en tussen bewoners en omwonenden. De coördinator is in hoge mate zichtbaar en fungeert als aanspreekpunt voor zowel de bewoners en als de wijk. In de brief van 20 oktober 2022 staat verder nog dat drie maanden voor afloop van de periode van anderhalf jaar (1 juli 2024) een evaluatie zal plaatsvinden tussen de gemeente en Brabant Wonen om tot concrete afspraken te komen over de inzet van het sociaal beheer na de intensieve opstartperiode. De evaluatie is nodig om inzicht te krijgen op de omvang van de benodigde subsidie.
4.7
Eiser stelt terecht dat het bestreden besluit en het vergunningvoorschrift onvoldoende waarborg bieden voor de inzet van het sociaal beheer van het woongebouw en de rol van de omwonenden daarin. Hiervoor is het vergunningvoorschrift onvoldoende concreet en kan het college niet op basis hiervan adequaat handhavend optreden. De voorwaarden voor de taakuitoefening van de coördinator (de community-builder), waarin is voorzien in een overlegstructuur met omwonenden, zijn weliswaar opgenomen in de brief van 20 oktober 2022 over de subsidieverstrekking aan Brabant Wonen, maar niet in het bestreden besluit. Eiser en andere omwonenden kunnen zich bij niet naleving daarvan niet beroepen op de voorwaarden uit de subsidieverstrekking. Daarbij komt dat de inzet van de coördinator en het sociaal beheer in de nadere motivering van het bestreden besluit is gekoppeld aan de opstartperiode van anderhalf jaar. Hoe na die periode in de betrokkenheid van omwonenden bij het sociaal beheer wordt voorzien, is onduidelijk, Niet valt uit te sluiten dat Brabant Wonen ná deze opstartperiode geen coördinator (community-builder) meer zal inzetten die aanspreekbaar zal zijn voor de omwonenden. Hoewel Brabant Wonen en het college ter zitting desgevraagd hebben toegelicht dat de bewoning tot dusver niet tot klachten of problemen met de buurt heeft geleid en dat de aanwezigheid van de community-builder indien nodig weer kan worden opgeschaald is het te vroeg om daarop vooruit te lopen.
Deze beroepsgrond slaagt.
Mocht het college een omgevingsvergunning voor onbepaalde tijd verlenen?
5.1
Eiser voert verder aan dat het college ten onrechte een omgevingsvergunning voor onbepaalde tijd heeft verleend. De aanvraag heeft betrekking op bewoning door een specifieke doelgroep, namelijk een mix van jonge statushouders (50%) en lokale jongvolwassen (50%). Alles wijst erop dat er financiële middelen beschikbaar worden gesteld voor een bijdrage in de kosten voor het sociaal beheer gedurende een periode van 10 jaar. Verder is de omgevingsvergunning gebaseerd op aannames over de parkeersituatie in relatie tot de specifieke doelgroepen waarvan het nog maar te bezien valt of deze kloppen met de werkelijkheid. Onder deze omstandigheden had het college de aanvrager gelegenheid moeten geven om de aanvraag aan te passen in een aanvraag om een omgevingsvergunning voor een termijn van 10 jaar of de aangevraagde omgevingsvergunning voor onbepaalde tijd moeten weigeren. Eiser stelt verder nog dat in het advies van de commissie en het bestreden besluit, anders dan in het verweerschrift in de bezwaarfase, niet is ingegaan op zijn bezwaargrond over een instandhoudingstermijn van 10 jaar.
5.2
Het college erkent in het verweerschrift dat in het bestreden besluit, in navolging van het commissieadvies, niet is ingegaan op de bezwaargrond over de vergunningverlening voor onbepaalde tijd. Niettemin is het eiser duidelijk dat de aanvraag leidend is. Het college moest beoordelen of de ingediende aanvraag voldoet aan de eisen van het bestemmingsplan, de bouwtechnische eisen uit het Bouwbesluit en de redelijke eisen van welstand. De aanvraag voor het verbouwen van een voormalig bejaardenhuis tot een huisvestingslocatie voor jong volwassenen en statushouders betreft een permanente activiteit en geen tijdelijke activiteit. De argumenten die eiser heeft aangevoerd over het sociaal beheer en de aannames bij de invulling van de parkeernorm in relatie tot de doelgroep, zijn geen aanleiding om een tijdelijke omgevingsvergunning te verlenen. Het college is daarom van mening dat de beroepsgrond niet kan leiden tot een vernietiging van het bestreden besluit.
5.3
Het college moet beslissen op de aanvraag zoals deze is ingediend en die aanvraag ziet op een grotendeels interne verbouwing van de kamers van bejaardenhuis [naam] tot 48 huurappartementen, met interne bergingen en een fietsenberging. Omdat zelfstandige wooneenheden binnen de maatschappelijke bestemming niet zijn toegestaan, heeft het college bekeken of het met toepassing van artikel 4, onderdeel 9, van bijlage II bij het Bor een omgevingsvergunning kon verlenen voor afwijking het bestemmingsplan. Op grond van dit artikelonderdeel kan een omgevingsvergunning worden verleend voor het gebruiken van bouwwerken, eventueel in samenhang met bouwactiviteiten die de bebouwde oppervlakte of het bouwvolume niet vergroten, en van bij die bouwwerken aansluitend terrein. Eiser heeft niet betwist dat de aanvraag aan deze toepassingsvoorwaarden voldoet.
5.4
Uit de aanvraag en de ruimtelijke onderbouwing bij de aanvraag blijkt duidelijk van een permanente functiewijziging. In de inleiding van de ruimtelijke onderbouwing staat - onder meer - dat het planvoornemen om de functie te wijzigen tot stand is gekomen omdat de zorgbebouwing niet meer voldoet aan de geldende eisen voor verpleeghuiszorg, de huurder het pand had verlaten en omdat in de gemeente een grote behoefte bestaat aan reguliere woningen. Uit niets blijkt dat Brabant Wonen de intentie heeft om het gebouw voor tijdelijke bewoning te gebruiken. Het college kan niet zomaar een omgevingsvergunning verlenen met toepassing van artikel 4, onderdeel 11, van bijlage II bij het Bor als dit niet is aangevraagd. Artikel 2.23, eerste lid, van de Wabo gaf het college de bevoegdheid om de looptijd van de omgevingsvergunning te beperken. De rechtbank legt het beroep van eisers zo uit, dat eisers vragen om van deze bevoegdheid gebruik te maken. Het college heeft niet gemotiveerd waarom het van deze bevoegdheid geen gebruik heeft gemaakt. In zoverre is het bestreden besluit onvoldoende gemotiveerd. Deze beroepsgrond slaagt.
Onvoldoende parkeerplaatsen6.1 Eiser stelt verder nog dat het bouwplan in strijd is met een goede ruimtelijke ordening omdat er te weinig parkeerplaatsen zijn. Zoals hij reeds heeft aangegeven in het bezwaarschrift en zijn brief van 31 oktober 2022 aan het college is hij het niet eens met de onderbouwing van de gehanteerde parkeernormen van 1,3 parkeerplaats per woning voor de 48 huurwoningen binnen het plandeel Brabant Wonen en de parkeernorm van 1,8 parkeerplaats per woning voor een woning in het segment “Koop/huur, etage goedkoop, Veghel en Schijndel” uit de “Nota parkeernormen Meierijstad” (Parkeernota) voor de 12 aanleunwoningen binnen het plandeel Area. Hij vindt dat voor de 48 huurwoningen de norm van 1,8 per woning voor een woning in het segment “Koop/huur, etage goedkoop, Veghel en Schijndel” moet worden gehanteerd en niet de lagere norm van 1,3 per woning, omdat dit uitsluitend is gebaseerd op de aanname en/of een verwachting dat bij de beoogde doelgroep sprake is van een verminderd autobezit. Niet is aangetoond dat de doelgroep nu of in de toekomst niet over de benodigde financiële middelen beschikt om een auto aan te schaffen. Ook de stelling dat het grotendeels om éénpersoonshuishoudens gaat is onjuist, gezien het aantal van 12 studio’s (tussen de 24 en 38 m²) en 36 tweekamerappartementen. Daarnaast blijft eiser van mening dat ook voor de 12 aanleunwoningen binnen het plandeel Area niet gerekend had mogen worden met de parkeernorm van 1,8 parkeerplaats per woning, zolang er geen zekerheid bestaat over de prijsklasse van die woningen.
6.2
Het college stelt hierover in het verweerschrift dat in het bestreden besluit is gemotiveerd waarom voor het bouwplan een parkeernorm van 1,3 per woning is gehanteerd. Het woongebouw is bestemd voor jongvolwassenen die niet allemaal genoeg inkomen hebben voor een auto of daaraan geen behoefte hebben. De doelgroep betreft grotendeels eenpersoonshuishoudens die niet over een tweede auto beschikken. 50% van de doelgroep bestaat uit statushouders uit een asielzoekerscentrum (AZC) die nog met het integratieproces moeten starten en waarvan bekend is dat zij geen auto of rijbewijs hebben. Er zijn ook 12 kleine woningen van 24 tot 38 m² voor jongeren tot 23 jaar. Daarnaast is sprake van een woonconcept dat gebaseerd is op samenredzaamheid, met een jonge doelgroep met een laag inkomen die meer bereid is om te delen dan oudere huurders. Ook is uitgegaan van een exploitatieperiode van zeker 30 jaar, gezien de afspraken met het Rijk en de rijksbijdrage. Een hogere norm van 1,8 voor de 48 wooneenheden en de 12 woningen van Area zou onnodig ruimtebeslag leggen op de groene omgeving. Eiser stelt weliswaar dat alles niet (voldoende) zeker is, maar duidelijk is wel dat de bewoners óf een uitkering krijgen óf aan het begin van hun loopbaan staan en slechts een minimumloon hebben en/of eerst een studieschuld moeten aflossen en een bijdrage in de huur nodig hebben die afhankelijk is gesteld van inkomen en vermogen. Deze doelgroepen zullen eerder voor een alternatief vervoermiddel kiezen, gezien de kosten van autobezit. Al deze omstandigheden maken dat geen exacte berekening is gemaakt omdat de 48 huishoudens in verschillende situaties verkeren waarvoor een afwijkende parkeernorm gerechtvaardigd is. Een lagere parkeernorm van 1,3 parkeerplaats per woning, op basis van 1 auto per woning met een aanvullende ruimte van 0,3 voor bezoekers en rekening houdend met het feit dat een aantal huishoudens geen auto hebben, is dan volgens het college redelijk.
6.3
De rechtbank stelt vast dat de locatie ligt in de zone ‘Rest bebouwde kom’ als bedoeld in de parkeernota. Op basis van de parkeernota geldt een parkeernorm van 1,8 parkeerplaats. Het hanteren van een lagere norm is in strijd met artikel 2 van het Paraplubestemmingsplan parkeren. Het college kon op basis van artikel 4 onder e, van de planregels van dat bestemmingsplan afwijken van de parkeernorm als aangetoond kan worden dat kan worden volstaan met een lagere norm. De rechtbank begrijpt het bestreden besluit aldus dat het college gebruik heeft gemaakt van deze afwijkingsbevoegdheid omdat er jongvolwassenen en statushouders gaan wonen op de locatie.
6.4
De rechtbank stelt ook vast dat in het bestreden besluit een omgevingsvergunning wordt verleend voor het transformeren van een bejaardenhuis naar 48 huurwoningen. In het bestreden besluit is niet bepaald dat de huurwoningen alleen mogen worden bewoond door jongvolwassenen en/of statushouders. Dit gebruik kan naar het oordeel van de rechtbank ook niet uit de aanvraag worden afgeleid. De huurwoningen kunnen ook worden gebruikt door andere personen. Het college heeft niet gemotiveerd dat kan worden afgeweken van de parkeernorm en kan worden volstaan met een lagere parkeernorm als anderen gaan wonen in de huurwoningen.
6.5
De rechtbank is verder van oordeel dat het college niet heeft onderbouwd dat jongvolwassenen en/of statushouders daadwerkelijk minder gebruik zullen maken van auto’s. De rechtbank wijst er op dat asielzoekers en statushouders meer dan 24 weken per jaar mogen werken (zie de uitspraak van Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 29 november 2023 [4] ). Verder heeft het college naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende rekening gehouden met de bestaande krapte op de woningmarkt als gevolg waarvan jongvolwassenen mogelijk gedwongen zijn om langer in de huurwoning te wonen omdat ze geen nieuwe woning kunnen krijgen (ook al hebben zij voldoende inkomen en behoefte aan een grotere woning).
6.6
De rechtbank concludeert dat de beroepsgrond van eiser slaagt.

Conclusie en gevolgen

7.1
Zoals hiervoor is overwogen in rechtsoverwegingen 4 tot en met 6 is het bestreden besluit op het punt van het sociaal beheer, het beperken van de looptijd van de vergunning en het parkeren onzorgvuldig voorbereid en ondeugdelijk gemotiveerd en daarom in strijd met artikel 3:2 en artikel 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Het komt daarom voor vernietiging in aanmerking. Op grond van artikel 8:51a, eerste lid, van de Awb kan de rechtbank het bestuursorgaan in de gelegenheid stellen een gebrek in het bestreden besluit te herstellen of te laten herstellen. Op grond van artikel 8:80a van de Awb doet de rechtbank dan een tussenuitspraak.
7.2
De rechtbank ziet aanleiding om het college in de gelegenheid te stellen de gebreken te herstellen. Dat herstellen kan alleen met een nieuwe beslissing op bezwaar, na of tegelijkertijd met intrekking van het nu bestreden besluit. Om het gebrek in rechtsoverweging 4.7 te herstellen, moet het college de gemaakte afspraken over het sociaal beheer op afdoende wijze borgen in de omgevingsvergunning door middel van nieuwe vergunningsvoorschriften. Om de gebreken in rechtsoverwegingen 5.4 en 6.4 en 6.5 te herstellen, zijn meerdere mogelijkheden te bedenken:
 Het college kan nader onderbouwen waarom kan worden volstaan met een lagere parkeernorm en de hiervoor noodzakelijke randvoorwaarden borgen in het herstelbesluit door middel van nieuwe vergunningvoorschriften. In dit verband wijst de rechtbank op haar uitspraken inzake buurtschap ’t Veld in Eindhoven [5] .
 Ook is een mogelijkheid om de proef op de som te nemen door de looptijd van de omgevingsvergunning te beperken met toepassing van artikel 2.23 van de Wabo en te kijken hoe het gaat. Het college zal hoe dan ook moeten motiveren of het college gebruik maakt van artikel 2.23 van de Wabo.
 Als het college van oordeel is dat niet kan worden volstaan met een lagere parkeernorm maar wil afwijken van artikel 2 van de planregels met toepassing van artikel 4 onder c, van de planregels bij het Paraplubestemmingsplanplan parkeren (ofwel parkeren in openbaar gebied en niet op eigen terrein), zal het college moeten onderbouwen dat voldoende parkeergelegenheid in openbaar gebied aanwezig is als de parkeernorm van 1,8 wordt gehanteerd.
 De laatste mogelijkheid is om de omgevingsvergunning alsnog te weigeren.
Het college zal in het herstelbesluit een keuze moeten maken in één of meerdere van deze mogelijkheden en deze keuze moeten motiveren.
7.3
De rechtbank bepaalt de termijn waarbinnen het college de gebreken kan herstellen op acht weken na verzending van deze tussenuitspraak. Het college moet op grond van artikel 8:51b, eerste lid, van de Awb én om nodeloze vertraging te voorkomen zo spoedig mogelijk, maar uiterlijk binnen twee weken, meedelen aan de rechtbank of het gebruik maakt van de gelegenheid de gebreken te herstellen. Als het college gebruik maakt van die gelegenheid, zal de rechtbank eisers en Brabant Wonen in de gelegenheid stellen binnen vier weken te reageren op de herstelpoging van het college. In beginsel, ook in de situatie dat het college de hersteltermijn ongebruikt laat verstrijken, zal de rechtbank zonder tweede zitting uitspraak doen op het beroep.
8.3
Het geding zoals dat na deze tussenuitspraak wordt gevoerd, blijft in beginsel beperkt tot de beroepsgronden zoals die zijn besproken in de tussenuitspraak, omdat het inbrengen van nieuwe geschilpunten over het algemeen in strijd met de goede procesorde wordt geacht. De rechtbank houdt iedere verdere beslissing aan tot de einduitspraak op het beroep. Dat laatste betekent ook dat zij over de proceskosten en het griffierecht nu nog geen beslissing neemt.

Beslissing

De rechtbank:
- draagt het college op binnen twee weken de rechtbank mee te delen of het gebruik maakt van de gelegenheid de gebreken te herstellen;
- stelt het college in de gelegenheid om binnen acht weken na verzending van deze tussenuitspraak de gebreken te herstellen met inachtneming van de overwegingen en aanwijzingen in deze tussenuitspraak;
- houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.J.H.M. Verhoeven, rechter, in aanwezigheid van
mr.A.G.M. Willems, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 15 januari 2024.
Griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Tegen deze tussenuitspraak staat nog geen hoger beroep open. Tegen deze tussenuitspraak kan hoger beroep worden ingesteld tegelijkertijd met hoger beroep tegen de (eventuele) einduitspraak in deze zaak.

Bijlage

Algemene wet bestuursrecht
Artikel 6:22
Een besluit waartegen bezwaar is gemaakt of beroep is ingesteld, kan, ondanks schending van een geschreven of ongeschreven rechtsregel of algemeen rechtsbeginsel, door het orgaan dat op het bezwaar of beroep beslist in stand worden gelaten indien aannemelijk is dat de belanghebbenden daardoor niet zijn benadeeld.
Wet algemene bepalingen omgevingsrecht
Artikel 2.1
1. Het is verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit:
a. het bouwen van een bouwwerk,
(…)
c. het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan (…),
(…).
Artikel 2.10
1. Voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, wordt de omgevingsvergunning geweigerd indien:
a. de aanvraag en de daarbij verstrekte gegevens en bescheiden het naar het oordeel van het bevoegd gezag niet aannemelijk maken dat het bouwen van een bouwwerk waarop de aanvraag betrekking heeft, voldoet aan de voorschriften die zijn gesteld bij of krachtens een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in artikel 2 of 120 van de Woningwet;
(…);
c. de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan, de beheersverordening of het exploitatieplan, of de regels die zijn gesteld krachtens artikel 4.1, derde lid, of 4.3, derde lid, van de Wet ruimtelijke ordening, tenzij de activiteit niet in strijd is met een omgevingsvergunning die is verleend met toepassing van artikel 2.12;
(…).
2. In gevallen als bedoeld in het eerste lid, onder c, wordt de aanvraag mede aangemerkt als een aanvraag om een vergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, en wordt de vergunning op de grond, bedoeld in het eerste lid, onder c, slechts geweigerd indien vergunningverlening met toepassing van artikel 2.12 niet mogelijk is.
Artikel 2.12
1. Voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, kan de omgevingsvergunning slechts worden verleend indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en:
a. indien de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan of de beheersverordening:
1°. (…),
2°. in de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen gevallen, of
3°. in overige gevallen, indien de motivering van het besluit een goede ruimtelijke onderbouwing bevat;
(…)
2. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld omtrent de inhoud van de ruimtelijke onderbouwing, bedoeld in het eerste lid, onder a, onder 3°.
Artikel 2.22
(…)
2. Aan een omgevingsvergunning worden de voorschriften verbonden, die nodig zijn met het oog op het belang dat voor de betrokken activiteit is aangegeven in het bepaalde bij of krachtens de artikelen 2.10 tot en met 2.20. Indien toepassing is gegeven aan artikel 2.27, vierde lid, worden aan een omgevingsvergunning tevens de bij de verklaring aangegeven voorschriften verbonden. De aan de omgevingsvergunning verbonden voorschriften zijn op elkaar afgestemd.
Artikel 2.25
1. Een omgevingsvergunning geldt voor eenieder die het project uitvoert waarop zij betrekking heeft. De vergunninghouder draagt ervoor zorg dat de aan de omgevingsvergunning verbonden voorschriften worden nageleefd.
(…).
Besluit omgevingsrecht
Artikel 2.7
Als categorieën gevallen als bedoeld in artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2°, van de wet worden aangewezen de categorieën gevallen in artikel 4 van bijlage II.
Artikel 4 van bijlage II
Voor verlening van een omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de wet waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2°, van de wet van het bestemmingsplan of de beheersverordening wordt afgeweken, komen in aanmerking:
(…)
9. Het gebruiken van bouwwerken, eventueel in samenhang met bouwactiviteiten die de bebouwde oppervlakte of het bouwvolume niet vergroten, en van bij die bouwwerken aansluitend terrein, mits, voor zover gelegen buiten de bebouwde kom, het uitsluitend betreft een logiesfunctie voor werknemers of de opvang van asielzoekers of andere categorieën vreemdelingen.
(…).
Beleidsregel kruimelgevallen gemeente Meierijstad(geldend vanaf 21 maart 2021 t/m heden)
Algemene voorwaarden
50%
Voor de toepassing van dit beleid geldt in algemene zin dat het bouwen binnen de bebouwde kom niet tot gevolg mag hebben dat de zone erf van het bouwperceel voor meer dan 50% wordt bebouwd.
Het bouwen buiten de bebouwde kom mag niet tot gevolg hebben dat het aansluitend terrein voor meer dan 50% wordt bebouwd of dat de oppervlakte die op grond van het geldende bestemmingsplan of de beheersverordening voor bebouwing in aanmerking komt met meer dan 50% wordt overschreden.
Bouwvlak
Voor de toepassing van deze beleidsregel geldt dat als gesproken wordt van een ‘bouwvlak’ waarbinnen het hoofdgebouw moet worden opgericht hiermee ook een bouwblok, of daarmee vergelijkbare omschrijving in een bestemmingsplan of de beheersverordening wordt bedoeld.
Indien in een bestemmingsplan of een beheersverordening een kleiner ‘bouwvlak’ dan hieronder wordt vermeld is opgenomen, dan geldt voor de toepassing van deze beleidsregel voor het ‘bouwvlak’ bij woonbestemmingen binnen de bebouwde kom het volgende:
• Gemeten vanaf de voorgevel*⁰⁰ wordt het bouwvlak bij aaneengebouwde hoofdgebouwen, geschakelde hoofdgebouwen en half-vrijstaande hoofdgebouwen geacht 12,00 meter diep te zijn;
• Gemeten vanaf de voorgevel wordt het bouwvlak bij vrijstaande hoofdgebouwen geacht 15,00 meter diep te zijn;
• Het bouwvlak wordt geacht te zijn gelegen tot op 3,00 meter uit de zijdelingse perceelsgrenzen van het bouwperceel, tenzij het bestaande hoofdgebouw op kortere afstand van een zijdelingse perceelsgrens is gelegen. Dan wordt de grens van het bouwvlak geacht te zijn gelegen op deze kortere afstand .
Minimale vereisten
Tevens gelden voor alle hieronder genoemde categorieën nog de volgende voorwaarden:
a. de stedenbouwkundig-ruimtelijke structuur van de omgeving wordt niet onevenredig aangetast;
b. de parkeercapaciteit dient na realisering voldoende te zijn, waarbij wordt getoetst aan geldend gemeentelijk parkeerbeleid;
c. de verkeersveiligheid dient in voldoende mate te zijn geborgd;
d. het woon- en leefmilieu van de omgeving wordt niet onevenredig aangetast;
e. de natuurlijke en / of landschappelijke waarden worden niet onevenredig aangetast;
f. belangen van derden worden niet onevenredig geschaad;
g. er ontstaan geen (onevenredige) privaatrechtelijke belemmeringen.
Paraplubestemmingsplan parkeren gemeente Meierijstad
Artikel 1 Begrippen
1.3
beleidsregel parkeren
een beleidsregel die voor de uitoefening van de in het plan opgenomen regels uitleg geeft met betrekking tot het aspect parkeren, als bedoeld in artikel 3.1.2, lid 2 onder 'a.' van het Besluit ruimtelijke ordening;
(…)
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 2 Normstelling parkeren
a. Bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor het bouwen of uitbreiden van een gebouw en/of voor het veranderen van de functie van een bouwperceel, dient voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein of op openbaar gebied aanwezig te zijn of gerealiseerd te worden, dan wel in stand te worden gehouden.
b. Voor de in lid a genoemde voldoende parkeergelegenheid dienen de normen zoals bedoeld in de beleidsregel 'Nota Parkeernormen Meierijstad 2018' als vastgesteld op 18 december 2018, in acht genomen te worden.
c. Indien deze beleidsregels e/of de bijlagen gedurende worden gewijzigd door het bevoegd gezag, dient rekening gehouden te worden met deze wijziging. De parkeernormen uit de beleidsregels en/of bijlagen zoals die gelden ten tijde van de ontvangst van de aanvraag worden toegepast.
Artikel 4 Afwijkingsmogelijkheid
Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in Artikel 2 of Artikel 3 indien:
• er in voldoende parkeer- of stallingruimte, dan wel laad- of losruimte wordt voorzien op een andere wijze; of;
• het ruimtelijk gezien niet wenselijk is de nodige parkeer- of stallingruimte, dan wel laad- of losruimte op eigen terrein te voorzien; en;
• er voldoende openbare parkeerplaatsen binnen een acceptabele afstand aanwezig zijn; en;
• er een parkeertelling aanwezig is die aantoont dat er voldoende parkeerplaatsen in de openbare ruimte aanwezig zijn die benut kunnen worden, of;
• aangetoond kan worden dat volstaan kan worden met een lagere parkeernorm.
Hoofdstuk 3 Algemene regels
Artikel 5 Van toepassing verklaren / uitzonderingen
dit bestemmingsplan is van toepassing op alle bestemmingsplannen, wijzigingsplannen en uitwerkingsplannen van de gemeente Meierijstad die op het moment van de inwerkingtreding van dit plan in werking zijn getreden.
Artikel 6 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Voetnoten

1.Als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wabo.
2.Als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wabo.
3.Zie “Minimale vereisten”, sub d van de Beleidsregels.
5.De tussenuitspraak van 15 september 2022 (ECLI:NL:RBOBR:2022:3922) en de einduitspraak van 6 december 2023 (ECLI:NL:RBOBR:223:5659).