ECLI:NL:RBOBR:2025:1045

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
20 februari 2025
Publicatiedatum
20 februari 2025
Zaaknummer
01/136927-22
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • mr. drs. A.E. de Kryger
  • mr. M.L.W.M. Viering
  • mr. E.C. Mulders
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Integrale vrijspraak voor ontuchtige handelingen met minderjarigen wegens gebrek aan bewijs

Op 20 februari 2025 heeft de Rechtbank Oost-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van ontuchtige handelingen met twee minderjarigen. De zaak werd behandeld door een meervoudige kamer in 's-Hertogenbosch. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat zij bevoegd was om van de zaak kennis te nemen. De officier van justitie had gerekwireerd tot een bewezenverklaring van de feiten, maar de verdediging pleitte voor vrijspraak wegens gebrek aan wettig en overtuigend bewijs.

De rechtbank heeft de verklaringen van de minderjarige slachtoffers, die de verdachte beschuldigden, beoordeeld. Hoewel de rechtbank de emoties van de slachtoffers serieus nam, concludeerde zij dat hun verklaringen niet voldoende steun vonden in ander bewijs. De rechtbank benadrukte dat in zedenzaken vaak de verklaringen van slachtoffers en de verdachte lijnrecht tegenover elkaar staan en dat er aanvullende bewijsmiddelen nodig zijn om tot een veroordeling te komen.

Uiteindelijk oordeelde de rechtbank dat er niet voldaan was aan het wettige bewijsminimum. De verklaringen van de slachtoffers werden niet ondersteund door voldoende onafhankelijk bewijs, waardoor de rechtbank niet kon vaststellen dat de tenlastegelegde feiten hadden plaatsgevonden. De verdachte werd integraal vrijgesproken en de benadeelde partijen werden niet-ontvankelijk verklaard in hun vorderingen tot schadevergoeding. De rechtbank besloot ook dat de benadeelde partijen in de proceskosten door de verdachte gemaakt, moesten worden verwezen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Locatie 's-Hertogenbosch
Strafrecht
Parketnummer: 01-136927-22
Datum uitspraak: 20 februari 2025
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [1953] ,
wonende te [adres] .
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 6 februari 2025.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht
.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 2 januari 2025.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
T.a.v. feit 1:
hij in of omstreeks de periode van 1 juni 2019 tot en met 30 september 2020 te Schaijk, gemeente Landerd, en/of te Haaren, gemeente Haaren, althans in Nederland, meermalen, althans eenmaal, ontucht heeft gepleegd met de aan zijn zorg en/of waakzaamheid toevertrouwde minderjarige [slachtoffer 1] , geboren op [2005] , door die [slachtoffer 1] te knuffelen en/of op de mond te kussen en/of die [slachtoffer 1] een (rug)massage te geven en/of bij die [slachtoffer 1] in bed te gaan liggen en/of tegen die [slachtoffer 1] aan te gaan liggen en/of een hand op haar heup te leggen en/of die [slachtoffer 1] tegen zich aan te trekken en/of de borst(en) van die [slachtoffer 1] te betasten en/of in haar borst(en) te knijpen en/of - terwijl die [slachtoffer 1] zich op haar buik had gedraaid - met zijn knieën aan weerszijden van die [slachtoffer 1] te gaan zitten en/of haar onderbroek deels naar beneden te schuiven en/of haar over haar (onder)rug te strelen;
T.a.v. feit 2:
hij in of omstreeks de periode van 11 mei 2021 tot en met 31 december 2021 te Schaijk, gemeente Landerd, en/of te Haaren, gemeente Oisterwijk, meermalen, althans eenmaal, ontucht heeft gepleegd met de aan zijn zorg en/of waakzaamheid toevertrouwde minderjarige [slachtoffer 2] , geboren op [2009] , door met zijn hand onder de kleding van die [slachtoffer 2] te gaan en/of die [slachtoffer 2] over haar rug te strelen en/of zijn hand op de borsten van die [slachtoffer 2] te leggen en/of in haar borsten te knijpen en/of door bij die [slachtoffer 2] in bed te gaan liggen en/of tegen die [slachtoffer 2] aan te gaan liggen.

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in de vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

Het standpunt van de officier van justitie.

De officier van justitie heeft gerekwireerd tot een bewezenverklaring van beide feiten. Kort samengevat heeft zij daartoe aangevoerd dat zij de verklaringen van beide slachtoffers betrouwbaar acht, en dat beide verklaringen in voldoende mate steun vinden in andere bewijsmiddelen. Daarbij heeft de officier van justitie gewezen op de door de slachtoffers getoonde emoties en het gegeven dat wat haar betreft de verklaringen van de slachtoffers elkaar over en weer ondersteunen. Een kopie van de vordering van de officier van justitie is als bijlage aan dit vonnis gehecht.

Het standpunt van de verdediging.

De verdediging heeft de rechtbank gemotiveerd verzocht verdachte vrij te spreken van beide feiten wegens – kort samengevat – een gebrek aan wettig en overtuigend bewijs.

Vrijspraak.

De rechtbank acht hetgeen aan verdachte is ten laste gelegd niet wettig en overtuigend bewezen, zodat de verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken. De rechtbank overweegt hiertoe als volgt.
Juridisch kader
Bij de beoordeling van het bewijs stelt de rechtbank voorop dat het in zedenzaken regelmatig voorkomt dat verklaringen van een slachtoffer en de verdachte lijnrecht tegenover elkaar staan. Als de verdachte ontkent, zijn de verklaringen van een slachtoffer vaak het enige directe wettige bewijsmiddel. Op grond van het tweede lid van artikel 342 van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) kan het bewijs dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, door de rechtbank niet uitsluitend worden aangenomen op basis van de verklaringen van één getuige, dus ook niet enkel op basis van de verklaringen of aangifte van het slachtoffer. Dit betekent dat de verklaringen van het slachtoffer voldoende steun moeten vinden in ander bewijs in het dossier. Dat steunbewijs hoeft, zo volgt uit de jurisprudentie van de Hoge Raad, bij zedenzaken niet per definitie te zien op de ontuchtige handelingen zelf. Het is afdoende wanneer de verklaring van het slachtoffer op onderdelen steun vindt in andere bewijsmiddelen, afkomstig van een andere bron dan het slachtoffer. Indien een verklaring van een getuige (mede) een zelfstandige, eigen waarneming inhoudt ten aanzien van bijvoorbeeld de emotionele of fysieke toestand van het slachtoffer op het moment dat het strafbare feit plaatsvindt, of vlak daarna, kan die waarneming in sommige gevallen voldoende steunbewijs opleveren voor het ten laste gelegde. De vraag of aan het bewijsminimum is voldaan, laat zich volgens de Hoge Raad niet in algemene zin beantwoorden, maar moet per geval worden beoordeeld.
Om tot een veroordeling te kunnen komen is verder van belang dat de rechtbank uit het dossier en wat er op zitting is besproken de overtuiging moet krijgen dat de feiten door verdachte zijn gepleegd. Zeker als de bewijsmiddelen schaars zijn, zoals in dit geval, is het aan de rechtbank om (extra) zorgvuldig te werk te gaan bij de beoordeling van de tenlastegelegde feiten.
Beoordeling
In deze zaak is naar het oordeel van de rechtbank ten aanzien van beide feiten niet aan het wettige bewijsminimum voldaan. De verklaringen van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] worden niet zodanig ondersteund door ander, uit een andere bron afkomstig steunbewijs, dat buiten redelijke twijfel kan worden vastgesteld dat verdachte de ten laste gelegde feitelijke handelingen bij hen heeft verricht.
De getuigenverklaringen van de moeder van de slachtoffers en [getuige] leveren geen steunbewijs (in juridische zin) op omdat hun verklaringen afkomstig zijn uit dezelfde bron, namelijk de verklaringen van de slachtoffers. Het resterende potentiële steunbewijs in dit dossier zou dan nog gevonden kunnen worden in de door de slachtoffers geuite emoties, en/of een screenshot van een WhatsApp-gesprek tussen [slachtoffer 2] en haar zusje [betrokkene] , waarin [slachtoffer 2] schrijft dat zij naar huis wil. Dat zowel [slachtoffer 2] als [slachtoffer 1] emotioneel waren bij het afleggen van hun verklaringen maakt dat, alles afwegend, niet anders. Daarbij speelt ook mee dat [slachtoffer 1] haar belastende verklaring voor het eerst heeft afgelegd naar aanleiding van gerichte vragen van haar moeder over eventueel misbruik. Het WhatsApp-bericht van [slachtoffer 2] aan haar zusje ten tijde van het ten laste gelegde inhoudende dat zij naar huis wil is onvoldoende concreet en specifiek en bovendien eveneens afkomstig van een van de slachtoffers.
De rechtbank heeft als laatste nog onderzocht of het gebruiken van de slachtofferverklaringen als zogeheten ‘schakelbewijs’ in deze zaak aan de orde kan zijn.. Een schakelbewijsconstructie is een bewijsconstructie waarbij voor de bewezenverklaring van een feit mede redengevend wordt geacht de omstandigheid dat de verdachte bij één of meer andere strafbare feiten betrokken was. Daarbij is ten minste vereist dat de wijze waarop de verschillende feiten zijn begaan op essentiële punten belangrijke overeenkomsten of kenmerkende gelijkenissen vertoont met het bewijsmateriaal van het te bewijzen feit en dat het duidt op een herkenbaar en gelijksoortig patroon in de handelingen van de verdachte. Aan het gebruik van schakelbewijs worden hoge eisen gesteld, en de rechtbank is van oordeel dat de door de slachtoffers gestelde gebeurtenissen en de daarbij door verdachte ten laste gelegde gepleegde ontuchtelijke handelingen op essentiële punten onvoldoende essentiële overeenkomsten of kenmerkende gelijkenissen vertonen om een schakelbewijsconstructie te kunnen dragen. De overeenkomsten die er zijn, zijn onvoldoende specifiek om daar een schakelbewijsconstructie op te baseren. Daarnaast zijn er naast overeenkomsten ook verschillen in de verklaringen over de wijze waarop het misbruik zou zijn gegaan, de frequentie daarvan, als ook de seksuele handelingen op zichzelf en de verdere context.
De rechtbank concludeert gelet op het voorgaande dat in deze zaak niet is voldaan aan het bewijsminimum.
De hiervoor door de rechtbank genoemde omstandigheden en haar oordeel daarover betekenen niet dat de rechtbank vindt dat [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] niet de waarheid spreken. Het impliceert enkel dat de rechtbank niet kan vaststellen, in de zin van voldoende wettig bewijs, dat de tenlastegelegde feiten hebben plaatsgevonden. Dit komt omdat er op grond van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting onvoldoende, onafhankelijk steunbewijs voorhanden is voor de belastende verklaringen van [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] . De rechtbank zal verdachte om die reden vrijspreken.

De vorderingen van de benadeelde partijen.

Nu verdachte van beide ten laste gelegde feiten zal worden vrijgesproken, dienen de benadeelde partijen in hun vorderingen niet ontvankelijk te worden verklaard.
De benadeelde partijen zullen worden verwezen in de kosten door de verdachte in deze strafzaak gemaakt als na te melden.

DE UITSPRAAK

De rechtbank:
Vrijspraak
Spreekt verdachte integraal vrij.
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] :
Bepaalt dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk is in de vordering tot schadevergoeding.
Veroordeelt de benadeelde partij in de proceskosten door verdachte ter verdediging tegen die vordering gemaakt, tot op heden begroot op nihil.
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2] :
Bepaalt dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk is in de vordering tot schadevergoeding.
Veroordeelt de benadeelde partij in de proceskosten door verdachte ter verdediging tegen die vordering gemaakt, tot op heden begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. drs. A.E. de Kryger, voorzitter,
mr. M.L.W.M. Viering en mr. E.C. Mulders, leden,
in tegenwoordigheid van mr. R.H.A. de Poot, griffier,
en is uitgesproken op 20 februari 2025.